Men zoude licht een keers ont-steken, / Die haer maer aen zijn mond vvou sleken. |
Een maghe, die niet wel en teert, / De beste spijs tot galle keert. |
Hy thoont hem zelfs in zijn couleur, / Het roode vier dat schijnt-er deur. |
Die op de gift van boosheyd light, / En denct niet goeds van yemant licht. |
De boosheyd drinckt het meeste deel, Van zijn verghift, en dickwils heel. |
De boosheyd magh wel zijn ghevreest, / Zy straft eyghen zelven meest. |
|
|