Svvijghend' honden; voor u ziet; / Bassend' honden bijten niet. |
Als de oude honden bassen, / Daer is vry wel op te passen. |
De steert van d'hond, Bezorght de mond. |
Goede jaghers spooren nou, / Waer de jaght best vallen zou. |
Een hond, die slaept, Niet wel en vvaect. |
Met jonghe honden, dom en dwaes, / En ist niet wel te vanghen haes. |
Gheen beter jacht en vvert ghevonden, / Als die-men doet met oude honden. |
Een keucken-hond, die droomt altijd, / Dat hy in brood, of zoppe bijt. |
Een haze-wind die droomt by nacht, / Niet anders als van vvild en jacht. |
Den hond zijn alle vrienden vreemt, / Als yemant hem zijn been ont-neemt. |
De hond al is hy bloot en koud, / Hy is op zijnen misput stout. |
Door het bassen van den hond, / Wert de dief ont-deckt terstond. |
Die ter jacht gaet met een kat, / Niet en vanght als muys of rat. |
De hond is op zijn missingh stout, / Byzonder als hy knaeght een bout. |
't Is beter noch een hond te vriend, / Als vyand, dat doch niemant dient. |