De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen Lof-Zangh Davids. | |
§1Mijn Godt, ghy koningh, 'k zal u verhoogen:
End' uw' naem eeuw'lick, end' altoos, loven.
Ick zal u tot allen daghe loven;
| |
[fol T8v, p. 304]
| |
End' uw' naem eeuw'lick, end' altoos, prijzen.
De Heere is groot, ende zeer te prijzen,
End' zijne grootheydt is on-door-grondelick.
Geslacht' aen geslacht' zal uw' wercken roemen:
End' zy zullen uw' moghenthe'en vertellen.Ga naar margenoot+
| |
§2Ick zal de heerelickeijdt der eere
Van uwe Majesteyt, ende uwe
Wonderbaerlicke daden uijt-spreken:
End' zij zullen uw' vreezelicke kracht
Melden: end' ick zal uw' grootheijdt vertellen.
Zij zullen de ghedachtenis der grootheydt
Vwer goedtheijdt overvloed'lick uijt-storten;Ga naar margenoot+
End' uw gerechtheijdt, met ghejuijgh verkonden.
| |
§3De Heer is ghenadigh, end' barmhertigh,
Langmoedigh, end' groot van goed-gunstigheijdt.
De Heere die is aen allen goedigh,
Ende zijne barmhertigheden zijn,Ga naar margenoot+
Over all' zijn wercken. All' uw' wercken, Heer,
Zullen u loven; end' uw' gunst-ghenooten
Zullen u zeghenen: (end') de heerlickheijdt
Vwes rijcks melden, end' uw' macht uijt-spreken.
| |
[fol V1r, p. 305]
| |
Bekent te maecken, ende de eere
Der heerlickheydt van zijn Koninck-rijcke.
Vw Koninck-rijck is een KonincrijckeGa naar margenoot+
Van all' eeuwen: end' uwe Heerschappije
Is in allen gheslachte, end' gheslachte.
De Heere onder-steunt alle, die vallen,
Ende hy richt op alle gheboghene.
| |
§5Alle ooghen wachten op u, (Heere)
End' ghy gheeft hen haer' spyze, t' zijner tijdt.
Ghy doet uw' handt open, end' verzadight
Al wat daer leeft (nae uw') wel-behaeghen.
De Heer is rechtveerdigh in all' zijn' weghen:Ga naar margenoot+
End' goedertieren in alle zijn' wercken.
d' Heer is nae by allen, die hem aen-roepen:
Allen die hem in der waerheydt aen-roepen.
| |
§6Hy doet het wel-behaghen der ghener
Die hem vreezen; end' hy hoort haer gheroep;
End' hy verlost-ze: de Heere bewaertGa naar margenoot+
Alle de ghene die hem lief hebben:
Maer hy verdelghet alle Goddelooze.
Mijn mondt zal den prijs des Heeren uytspreken:
End' alle vleesch zal zijnen heylighen naem',
In der eeuwigheydt*, ende altoos, loven.
|
|