De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij§1ICk* zal van goed-gunstigheyt ende van recht
Zinghen; ick zal, o Heere u Psalm-zinghen.
Ick zal (o Heer) in den op-rechten weghGa naar margenoot+
Verstand'lick gaen.
| |
§2Wanneer zult ghy tot my komen? ick zal in
Mijn huijs wand'len in d'oprechtheit mijns herten
Ick en zal geen Belials stuck, voor mijn'
Ooghen stellen.
| |
[fol O1v, p. 210]
| |
§3Ick hate het bedrijf der af-vallighen.Ga naar margenoot+
Het zal mij niet aen-kleven: het verkeert hert'
Zal van my wijcken: den boozen en zalGa naar margenoot+
Ick niet kennen.
| |
§4Die zijn naesten in 't heymelick achter-klapt,Ga naar margenoot+
Zal ick verdelghen: die hoogh van ooghen is,
Ende trots van herten, dien en zal ick
Niet vermoghen.
| |
§5Mijn' ooghen zullen zien op de ghetrouwe,Ga naar margenoot+
In den lande, op dat-ze by my zitten.
Die in den op-rechten wegh wandelt, die
Zal my dienen.
| |
§6Wie met bedrogh handelt, die en zal binnenGa naar margenoot+
Mijnen huyse niet blijven: die leughenen
Spreeckt, die en zal voor mijne ooghen* niet
Ghevest worden.
| |
§7Ick zal alle morghen, all' de godlooze
Des lands verdelgen; om uyt des Heeren stadt,Ga naar margenoot+
Alle werckers der ongherechtigheydt
Vyt te roeyen.
|