De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen Psalm Asaphs: voor den Opper-Zangh-Meester, over Ieduthun. | |
§1Mijn stemm' is tot Godt, end' ick roep;
Mijn stemm' is tot Godt, end' hy zal
De oore tot my neyghen.
| |
[fol K7v, p. 158]
| |
Ick hebbe den Heer ghezocht,
Ten daghe mijner benautheydt:
Mijn handt was des nachts uyt-ghestreckt,
End' en liet niet af: mijn zielGa naar margenoot+
Weygerde ghetroost te zijn.
| |
§2Dacht ick aen Godt, ick maeckt' misbaer:
Peynsd' ick, mijn ziel wert over-stelpt.
Ghy hielt op mijn oogh-schelen.
Ick was beroert, end' sprack niet:Ga naar margenoot+
Ick dacht op de jaren van ouds,
De eeuw-jaren; ick ghedachteGa naar margenoot+
Mijn snaer-spel: 's nachts in mijn hert'
Peynsd' ick, end' mijn gheest door-socht.
| |
§3Zal dan de Heer in eeuwicheytGa naar margenoot+
Verstooten, end' voortaen niet meer
Een goedt-ghevallen hebben?
Houdt zijn gunst op voor altoos?
Heeft de toe-zeggingh' een eynde,Ga naar margenoot+
Van gheslachte, tot gheslachte?Ga naar margenoot+
Vergeet Godt ghenadigh zijn?
Sluyt hy in toorn' zijn liefden. Sela.
| |
[fol K8r, p. 159]
| |
Des hooghsten recht-handt verandert.
Ick zal des Heeren daden
Ghedencken; jae ghedencken
Vwer wonderen van outs her:
Ende ick zal alle te zaem
Vwe wercken betrachten:
End' van uw daden spreken.
| |
§5Vw' wegh, Godt, is in 't heylighdom:Ga naar margenoot+
Wie is een groot Godt, ghelijck Godt?
Ghy zijt Godt, die wonder doet,
Ghy hebt onder de volcken,
Vwe sterckte bekent ghemaeckt;
Vw volck door uwen arm verlost;Ga naar margenoot+
De kinderen van Iacob,
Ende van Ioseph. Sela!
| |
§6De wat'ren zaghen u, o Godt,
De waet'ren zagen u, met schrick:
Oock beefden de afgronden;
De wolcken goten water;Ga naar margenoot+
D' opper-wolcken gaven gheluyt;
'T gheluyt van uwen donder
Was in dit Hemels-ronde.
| |
§7De blixemen verlichteden
De weereldt; d'aerde was beroert,
End' beefd'; uw' wegh was in zee;Ga naar margenoot+
Vw' padt in groote wat'ren:
End' uw' voetstappen wierden niet
Gheweten: ghy leydet uw volck,
Als een kudde, door de handt
Van Mose ende Aron.
|
|