De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol H4r, p. 119]
| |
Een gouden kleynoodt Davids, tot leeringhe: voor den Opper-Zangh-Meester, op Schuschan E-duth, als hy ghevochten hadde met de Syriers van Mesopotamien, ende met de Syriers van Soba: ende Ioab weder quam, ende de Edo-miten sloegh, in het Zout-dal, twaelf duysent. | |
§1O Godt ghy hadt ons verstooten,
Ghy hadt ons ghescheurt end' verdeelt;
Ghy zijt toornigh gheweest, (O Heer.)
Keert weer tot ons. Ghy hebt het land
Gheschut, ghy hebt het ghespleten,
Heelt zijn breucken, want het wanckeldt.
Ghy hebt u volck hardicheydt doen zien:
Ghy hebt ons met swijmel-wijn ghedrencktGa naar margenoot+
| |
§2Ghy hebt die u vreezen vergunt
Een banier, om op te werpen,
| |
[fol H4v, p. 120]
| |
Van weghen de waerheydt. Sela!
Op dat u beminde zouden
Bevrijdt worden. Behoedet doch
Met uw' rechter-handt, end' hoort ons.
Godt heeft in zijn heyl'ghdom gesproken,Ga naar margenoot+
Ick zal met vreughde Sichem deylen;
| |
§3End' 't dal Succoth zal ick meten.
Gilead is mijn, end' mijn is
Manasse; ende Ephraim
Is mijns hoofts kracht; Iehuda mijn
Wet-gever; Moab mijn Wasch-pot.Ga naar margenoot+
Ick werpe op Edom mijn Schoe.
Iuyght over my, o Palestina.
Wie voert my in een stadt van sterckte?Ga naar margenoot+
| |
§4Wie gheleydt my tot in Edom?
Zult ghy 't niet zijn, O Godt? die ons
Verstooten hadt, end' met onze
Heyr-krachten niet uyt-trockt, o Godt.Ga naar margenoot+
Gheeft ons hulp' uyt de benautheydt:
Want 's mensches Heyl is ydelheydt.
In Gode zullen wy geweldt doen:
End' hy zal ons we'er-party'en vertre'en.Ga naar margenoot+
|