De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen gouden kleynoot Davids, voor den Opper-zangh-meester, op Ionath Elemrechokim: als de Philistijnen hem te Gath ghegrepen hadden. | |
§1ZYt my ghenadigh, o Godt, want de mensch
Zoeckt my op te slocken: de bestrijder
Dringt my den gantschen dagh; myn verspieders
Zoeken my, den gantschen dagh
| |
[fol G8v, p. 112]
| |
Op te slocken. Want ick hebb' veel bestrijders,
O alder-hooghst, ten daegh' als ick zal vreezen,
Zal ick op u vertrouwen. Ick zal in Godt,Ga naar margenoot+
Zijn woordt met-roem-prijzen:
| |
§2Ick vertrouw op Godt, ick zal niet vreezen.
Wat zou my vleesch doen? zy verdrayen steeds
Mijne woorden: all' hare ghedachten
Zijn teghen my, ten quade.
Zij rotten t'zaem, versteken zich, zy passenGa naar margenoot+
Op mijn' hielen, als die op mijn ziel wachten.
Zouden zy om onrecht vry gaen? Velt, o Godt,
De volck'ren neer in toorn'.
| |
§3Ghy hebt (Heere) mijn omswerven ghetelt.Ga naar margenoot+
Leght mijne tranen, in uwe flessche.Ga naar margenoot+
En zijn-ze niet in uw register-boeck?
Dan zullen mijn' vyanden
Achterwaerts heen keeren, ten daghe, als ick
Zal roepen. Dit weet ick, dat Godt met my is.
Ick zal 't woort prijzen, in God; ick zal het woort?Ga naar margenoot+
In den Heere prijzen.
| |
§4Ick vertrouw op Godt, ick zal niet vreezen.
Wat zoude my de mensche doen? O Godt,
Op my zijn uw gheloften; ick zal uGa naar margenoot+
Danckzegginghen verghelden.
| |
[fol H1r, p. 113]
| |
Want ghy hebt mijn ziel van den doodt ghereddet.
Oock niet mijne voeten van aenstootinghe,
Om, in het licht der levende, voor Godes
Aensicht' te wand'len?
|