De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen onderwijzinghe Davids, voor den Opper-zangh-meester, op Neginoth. Als de Ziphiters ghe-komen waren, ende tot Saul gheseyt hadden: En verberght zich David niet by ons? | |
§1VErlost my Godt, door uwen naem,
Ende doet my recht, door uwe macht.
Hoort, Godt, mijn ghebedt; neyght uw ooren,
Tot de redenen mijnes mondts.
| |
[fol G6v, p. 108]
| |
Want vremde staen teghen my op,Ga naar margenoot+
End' Tyrannen zoecken myn' ziele.
Zy stellen Godt niet, voor haer ooghen. Sela!
Ziet, Godt is voor my een helper.
| |
§2d'Heer is onder myn ziel-steunders:
Hy zal dit quaedt myn spyen vergelden.Ga naar margenoot+
Roeytse (doch) uyt door uwe waerheyt.
Ick zal u vrywilligh off'ren,
Ik zal uw naem, o Heer', loven:
Want hy is goedt: want uyt alle anghstGa naar margenoot+
Heeft hy my gheredt; end' myn ooghe
Heeft op myn' vyanden ghezien.
|