De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol F7v, p. 94]
| |
Een Psalm: voor den Opper-zangh-meester, onder de kinderen van Korah. | |
§1ALle ghy volcken,
Klappet in de handt,
Iuyght Godt, met een stem
Van vreughden-ghezangh:
Want de hooghste Heer
Is zeer vreesselijck:
Een grooten Coninck,
Over 't heel aerdtrijck:
Hy brenght onder onsGa naar margenoot+
(Al) de volckeren;
End' de natien,
| |
[fol F8r, p. 95]
| |
Onder onz' voeten.
| |
§2Hy verkiest voor ons
Onz' erffenisse!
d'Heerlijckheydt Iacobs,
Dien hy heeft bemint. Sela!Ga naar margenoot+
Godt rijst met ghejuygh,
De Heer, met gheklanck
Van de Bazuyne.
Psalm zinghet Gode,
Psalm-zinght, Psalm-zinghet
Onz' Koninck, Psalm-zinght.
Want Godt is Koninck
Der gantscher aerde.
| |
§3Psalm-zinghet, ghy (all')Ga naar margenoot+
Die zijt verstandigh.
Godt heerscht als Coninck,
Over de Heyd'nen.
Godt zit op den throon
Zijner heyligheydt.
Der volcken Vorsten
Zijn vergaert (tot) 't volck
Des Gods Abrahams
Want 't aerdtrijcks schildenGa naar margenoot+
Zijn Godes (eyghen).
Hy is zeer verhooght.
|