De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– AuteursrechtvrijEen Psalm, een Liedt der in-wyinghe van Davids huys. | |
§1ICk zal u verhooghen, Heere,
Want ghy hebt my op-ghetrocken,
End' en hebt mijne vyanden
Niet over my verblijt. O Heer',
Mijn God, ick hebb' tot u gheroepen,Ga naar margenoot+
| |
[fol D3v, p. 54]
| |
Ende ghy hebt my (oock) ghenezen.
| |
§2Ghy hebt, Heer mijn ziel uyt het graf
Op-ghehaelt: ghy hebt my 't leven
Behouden, dat ick inden kuyl
Niet ben gedaelt. Psalm-zinght den Heer,Ga naar margenoot+
Ghy gunst ghenooten, end' zegghet lof,
Ter ghedachteniss' zijns heyligheyds.
| |
§3Want een oogh-blick is in zijn toorn;
Een leven, in zyn goede-wil.Ga naar margenoot+
Des avonts vernacht het gheween,
Maer des morgens isser ghejuygh.Ga naar margenoot+
Ick zeyde wel, in mijnen voorspoedt,Ga naar margenoot+
Ick sal in eeuwicheydt niet wanck'len.
| |
§4Ghy hadt, door uw' goedt gunsticheyt,
Mynen bergh, Heere, vast-ghezet:
(Maer wanneer) ghy u aengezichtGa naar margenoot+
Verberghdet, zoo wierdt ick verschrickt.
Tot u, o Heer, hebb' ick gheroepen,
End' hebbe tot den Heere ghesmeeckt.
| |
§5Wat voordeel isser in mijn bloedt?
In mijn neer-dalen tot de groef?
Zal u (Heere) het stof loven?Ga naar margenoot+
Zal het uw' waerheydt vertellen?
Hoort, Heere, en zyt my ghenadigh.
O Heere, weest ghy my een helper.
| |
§6Ghy hebt mijn gheklagh in een reyGa naar margenoot+
Verandert; ghy hebt mijnen zack
Ontbonden, my met vreughdt om-gort;
| |
[fol D4r, p. 55]
| |
Op dat mijn eer' u Psalm-zinghe,
End' niet en swijgh'. O Heere mijn God,
Ick zal in eeuwicheyt u loven.
|
|