De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol B2r, p. 19]
| |
Een Psalm Davids voor den Opper-sangh-meester. | |
§1ICk hoop' op den heer: hoe zegt gy tot mijn ziel?
Swerft heen naer uw geberght; als een voghel.
Want ziet de godlooze spannen den boghe:
Zy schicken hare pijlen op de peez',
Om d'oprecht van hert', in't doncker te schieten.
De gronden werden wis om-ghestooten.Ga naar margenoot+
Wat heeft de rechtveerdighe (doch) bedreven?
| |
§2De Heer is in't Palleys zijner heyligheyd:
Des Heeren throon is in de Hemelen:
Zijn ooghen aenschouwen, zijn ooghen leden
Beproeven de kinderen des mensches.
De Heere zal de rechtveerdighe proeven.Ga naar margenoot+
Maer den godloozen, ende den ghenen
Die gheweld lief heeft, haetet zijne ziele.
| |
§3Hy zal op de god'looz' regenen stricken
Vier, en swevel, en een wint van ghewelt
Zal het bescheyden deel haers bekers wezen.
| |
[fol B2v, p. 20]
| |
Want de Heer is rechtveerdigh; hy heeft liefGa naar margenoot+
Rechtveerdighe'en; zijn aenschijn ziet den rechten.
|