De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol A5r, p. 9]
| |
§1EN straft my niet o Heere,
In uwen toorn; en castijdt
My niet in uw' gramschap.
Zijt my ghenadigh, Heere:Ga naar margenoot+
Want ick ben swack gheworden:
Geneest my, o Heere.
| |
§2Want mijn beenders zijn verschrickt:
Ia mijn Ziel is seer verschrickt.Ga naar margenoot+
En ghy Heer, hoe langhe!
Keert weder, Heere, reddet
Mijne Ziele, verlost my,Ga naar margenoot+
Om uwer goedheyds wil.
| |
§3Want in de Dood en is-erGa naar margenoot+
Vwer geen ghedachtenis.
Wie seght u lof in't graf?
Ick ben moede van zuchten:Ga naar margenoot+
Ick doen mijn bedde swemmen,
Den gantschen nacht over.
| |
[fol A5v, p. 10]
| |
§4Ick door-natte mijn bed-ste',
Met mijn tranen; mijn oogheGa naar margenoot+
Is van verdriet door-knaeght;
Zy is (ghelijck) veroudert,
Ter oorsaecke van alle
Mijn weder partijders.
| |
§5Wijckt van my alle werckersGa naar margenoot+
Des on-rechts, want de Heere,
Heeft de stem mijns geweens
Gehoort: d'Heer heeft mijn smeekingh'Ga naar margenoot+
Gehoort: de Heere die zal
Mijn gebedt aen-nemen.
| |
§6Alle mijne VyandenGa naar margenoot+
Zullen zeer beschaemt wezen,
Ende verbaest werden.
Zy sullen te rug' keeren:
Zy sullen beschaemt werden,
In eenen ooghen-blick.
|