De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol A4r, p. 7]
| |
§1HEer, neemt mijn redenen ter ooren:
Verstaet mijn overdenckinghe.
Merckt op de stemme mijns geroeps,Ga naar margenoot+
Mijn Koninck end' mijn God; want tot u
(Heer) sal ick bidden.
| |
§2's Morghens Heer sult ghy mijn stem' hooren:Ga naar margenoot+
Des morgens zal ick my tot u
Gaen schicken, ende houden wacht.
Want ghy en zijt gheen God, die lust heeftGa naar margenoot+
Aen Goddeloosheyd'.
| |
§3De boos' sal by u niet verkeeren;
D'onsinnighe en zullen niet
Door uwe oogen (oyt) bestaen.Ga naar margenoot+
Ghy hatet (Heere) alle werckers
Der ongerechtheydt.
| |
§4Ghy zult verdoen de leugen-sprekers.Ga naar margenoot+
De Heere heeft eenen grouwel,Ga naar margenoot+
Van de Man des bloeds en bedrochs.
Maer ick zal, door uw' groote goedheyd,Ga naar margenoot+
In u Huys in-gaen.
| |
[fol A4v, p. 8]
| |
§5Ick zal my buygen, naer het Palleys
Vws heyligheydts, in uwer vreez'.
Leyt my in uw' gherechticheyd,Ga naar margenoot+
Heere, om mijn verspieders wille:
Richt uw wech voor my.
| |
§6Want in haren monden is niet rechts;Ga naar margenoot+
Haer binnenste, dat is enckel
Verdervinge: haer kele is
Een open graf: zy vleyen-zachtjens,
Met hare tonghe.
| |
§7O Godt, verlaet-ze schuldigh: laetzeGa naar margenoot+
Van haer raedslagen vervallen:
Dryftz' heen, om de veelheydt haerer
Mis-tredingen: want zy zijn tegen
V weder-spannigh.
| |
§8Maer laet alle die zijn verblydet,Ga naar margenoot+
De welcke op u betrouwen:
Laet-ze juychen in eeuwigheyd,
Om dat ghy-z'overdeckt: laet in u
Van vreughd' op-springen,
| |
§9De welcke (uwe) naem lief hebben.Ga naar margenoot+
Want ghy Heere, sult zegenen
Den rechtveerdigen: ghy sult hem
Kroonen, met goetgunstigheyd, gelijck
Met een rondasse.
|