| |
| |
| |
I Augustus 1937
Op dinsdag 3 augustus 1937 bezoekt Menno ter Braak Thomas Mann in diens Zwitserse ballingsoord Küsnacht. Het is de eerste ontmoeting tussen de twee auteurs die elkaar al kennen van hun boeken en publikaties. Waarom bezoekt Ter Braak Thomas Mann? Wat gaat aan dit bezoek vooraf? Wat hebben ze elkaar te vertellen, de wereldberoemde Nobelprijswinnaar en de Nederlandse criticus?
De aanleiding tot de ontmoeting is van zakelijke aard. De Duits-Nederlandse auteur Albert Vigoleis Thelen (1903-1989) vertaalt in 1931 in elf dagen tijd - ‘So vom Blatt in die Maschine hinein’ - het essay Het Carnaval der Burgers van Ter Braak in het Duits. Hierdoor raken hij en Ter Braak bevriend. Thelen schrijft zelf romans, maar maakt ook veel vertalingen; eerder heeft hij Het afscheid van de wereld in drie dagen van Victor van Vriesland in het Duits vertaald. Hij heeft in 1931 Duitsland verlaten, uit een ‘allgemeines Unbehagen an meiner deutschen Kultur’, zoals hij zelf later zegt. Eerst vestigt
| |
| |
hij zich in Amsterdam om daarna in Europa rond te zwerven.
Deze Thelen heeft na zes jaar nog geen uitgever voor het werk van Ter Braak kunnen vinden en uiteindelijk wendt hij zich tot Thomas Mann. Dat deze waardering heeft voor het manuscript blijkt uit het feit dat hij wel een voorwoord bij het essay wil schrijven. In zijn dagboek noteert hij: ‘Ferner Briefe der holländischen Schriftsteller Thelen und Marsmann über ihren Collegen Menno ter Braak und sein Buch “Carneval der Bürgers”, zu dem man ein Vorwort von mir will.’ En verder: ‘Nach Tische Beschäftigung mit dem Manuskript ter Braaks. Nach dem Thee Brief an den Holländer Thelen, worin ich ein Vorwort zusagte.’
In een brief aan Thelen schrijft Mann, nadat hij het Carnaval heek gelezen: ‘(...) diese grosse Komposition nun zeigt mir einen Denker und dichterischen Essayisten von imponierender Freiheit und trotziger Eigenwilligkeit, einen Schriftsteller, der es wirklich verdiente, in einem weiteren Sprachgebiet als dem holländischen zu wirken und der das geistige Holland jedenfalls auf eine interessantere Weise repräsentieren könnte als es bisher leider geschah.’
Jammer genoeg wijst Bermann, de uitgever aan wie Mann op zijn beurt het manuscript geeft, het hele werk af: ‘(...) keine Mittel, wenig Aussicht auf Erfolg bei dem Leserkreis’.
Dit is niet de eerste keer dat Mann met geschriften van Ter Braak in aanraking komt. Zijn aandacht wordt voor het eerst op hem gevestigd door het ‘Hollandnummer’ van Die Sammlung, het tijdschrift voor emigrantenliteratuur dat Klaus Mann (1906-1949), zoon van Thomas, samen met Fritz
| |
| |
Landshoff bij uitgeverij Querido in Amsterdam uitgeeft. ‘Die Exilmonatschrift Die Sammlung’ staat onder beschermheerschap van André Gide, Aldous Huxley en Heinrich Mann (1871-1950), een broer van Thomas. In september 1933 verschijnt het eerste nummer en hoewel de opzet van literaire aard is, wordt het blad al gauw een politiek discussiepodium, niet in het minst door de bijdragen van Klaus en Heinrich Mann zelf. In het voorwoord van nummer 1 schrijft Klaus dat het voor hem gaat om ‘(...) die wahre, die gültige deutsche Literatur’, om ‘jene nämlich, die nicht schweigen kann zur Entwürdigung ihres Volkes und zu der Schmach, die ihr selber geschieht’.
De lijst van medewerkers vermeldt ook Thomas Mann, wiens werken echter op dat moment nog in nazi-Duitsland worden uitgegeven. Onder druk van zijn Duitse uitgever distantieert Thomas zich van het anti-fascistische tijdschrift van zijn zoon en zijn broer. Het is trouwens niet alleen hij die zich bevreesd terugtrekt, ook Alfred Döblin, Stefan Zweig en Robert Musil stellen geen prijs op medewerking aan een te politiek blad.
Klaus is hierover zeer teleurgesteld: ‘Es ist doch klar: keiner der grossen Namen, keiner von denen, derer Wort in dieser Schicksalsstunde Einfluss und Bedeutung hätte, will sich mit denen identifizieren, die kämpfen’. In augustus 1935 gaat het blad, door een chronisch tekort aan belangstelling èn abonnees, ter ziele.
Menno ter Braak levert een bijdrage aan het Hollandnummer van Die Sammlung: het opstel Geist und Freiheit (april 1934). Zijn houding jegens de Exil-auteurs is geenszins mild: zij die de catastrofale
| |
| |
ontwikkelingen in hun vaderland niet in hun werk opnemen en enkel op de oude voet voortgaan met bellettrie, voldoen niet aan Ter Braaks literatuuropvatting over de herkenbaarheid van de persoon van de auteur in zijn werk. Dit strenge oordeel van het ‘ventisme’ velt hij over veel beroemde Duitse schrijvers, behalve over Thomas Mann, die op dat moment niet bepaald blijk geeft van politiek engagement. Ter Braak wordt onder de Exil-auteurs al gauw gevreesd door zijn scherpe kritieken. Hij reikt echter iedereen de helpende hand die een beroep op hem doet; uit Hitler-Duitsland gevluchte schrijvers kunnen rekenen op zijn steun.
Ook ten aanzien van Klaus Mann is Ter Braak niet onverdeeld enthousiast. Ze ontmoeten elkaar in verband met Die Sammlung en raken bevriend. (Erika Mann (1905-1969), dochter van Thomas en zus van Klaus, en Klaus zelf dineren zelfs een keer bij Ter Braak.) Toch heeft Ter Braak steeds meer kritiek op het literaire gehalte van de romans van Klaus: te weinig getuigend van het Duitse drama. Diens roman Flucht in den Norden (1934) vormt zelfs voor Ter Braak het hoogtepunt van het ‘literatendom’ dat moet worden bestreden. In de correspondentie met Eddy du Perron spreekt hij meermalen smalend over Kläuseli en Klausje.
Klaus Mann laat zich daarentegen positief uit over Menno ter Braak. In Der Wendepunkt (1944) schrijft hij: ‘(...) am nächsten kamen mir der literarisch-philosophische Essayist Menno ter Braak, ein passionierter und reiner Geist von durchaus originaler Prägung (...)’.
Achteraf kan men vraagtekens plaatsen bij het strenge oordeel van Ter Braak over de emigranten- | |
| |
schrijvers. Is het terecht om thematische eisen - het fascisme - aan de literatuur te stellen? Is het laakbaar dat de literatuur zich op een andere dan directe wijze, of helemaal niet engageert. Daarnaast rijzen vragen van algemene aard. Wat verbindt de buiten Duitsland schrijvende vluchtelingen inhoudelijk met elkaar? Is er sprake van een literaire overeenkomst; bestaat het genre ‘emigrantenliteratuur’ eigenlijk wel? Velen zullen Ter Braak ongelijk geven en alleen vanuit zijn literaire achtergrond, die van de vorm-vent-discussie, is zijn oordeel te begrijpen.
Ter Braaks kritische geest verzet zich niet alleen tegen gebrek aan stellingname, ook ondoordacht engagement moet het ontgelden. Dit spreekt vooral uit het genoemde Sammlungsopstel Geist und Freiheit. Hij staat huiverig tegenover het gebruik van woorden als ‘geest’ en ‘vrijheid’. Hij heeft een grondige afkeer van termen als ‘hoge cultuur’ en ‘geestelijke waarden’. Emigrantenschrijvers beroepen zich bij voorkeur op ‘geest en vrijheid’. Die Sammlung bijvoorbeeld opent haar eerste nummer met het doel de ‘Wille zum Geist’ en de ‘Schritt des Parademarsches’ tegenover elkaar te plaatsen. Voor Ter Braak is de geschetste controverse te oppervlakkig: het beroep op een lege abstractie ‘geest’ als zijnde het goede tegenover het kwade, richt alleen maar meer schade aan. Daarenboven: ‘(...) haben die Nationalsozialisten, die jetzt in Deutschland die Musik machen, vielleicht keinen “Geist”. (...) Das Gegenteil ist wahr: die Nationalsozialisten haben eher zuviel als zu wenig “Geist”.’
Ter Braak waarschuwt voor het primaat van de geest. Hitler en Goebbels zijn voor hem mensen die typisch bezeten zijn door een ‘geest’. De associatie
| |
| |
met het spook op zolder is hier volstrekt gelegitimeerd. Deze geest maakt hen tot slachtoffers: ‘Der Geist hat hier triumphiert wie nie zuvor, denn sein grösster Sieg über den Menschen ist die Verwirrung, zu stande gebracht durch das Wort, jenes fürchterlichste Attribut des geheimnisvolles Spukes.’ Duitsland is voor hem bij uitstek het land waar de geest domineert, en deze is nu in het nationaal-socialisme en zijn extremiteiten uitgemond. Frappant is dat Ter Braak niet met een beschuldigende vinger alleen naar Duitsland wijst; wat daar gebeurt vindt zijn oorzaak in de hele Europese cultuur. Misbruik van abstracte begrippen als geest en vrijheid door middel van politiek extremisme is geen exclusief Duits probleem. Het is opmerkelijk hoe Ter Braak al in die tijd het fascisme als een collectief Europees fenomeen weet te duiden.
Een reactie van de schrijver Kurt Tucholsky wijst op de originaliteit van Geist und Freiheit: ‘Der beiliegende Aufsatz ter Braaks ist eine merveille. Gottseidank, dass das ein Neutraler sagt; ich getraute michs nicht. Darin steht alles, was ich Dir seit drei Jahren vorsinge (...) hier ist, Himmeldonnerwetter, doch etwas geschehen, was weder Heinrich Mann noch Kerr noch sonst einer von denen ahnt.’
Thomas Mann leest Ter Braaks artikel in het Hollandnummer van Die Sammlung en schrijft dan aan zijn zoon Klaus: ‘Das Hollandheft war doch gar nicht uninteressant. Den Aufsatz von Ter Braak fand ich sogar sehr schneidig und gut.’
Waarschijnlijk is het lezen van dit artikel de eerste kennismaking van Thomas Mann met Ter Braak. Dat de inhoud van Geist und Freiheit bij Thomas in goede aarde valt, is voor een groot gedeelte te ver- | |
| |
klaren uit Manns twijfelende houding tegenover zowel emigrantenschrijvers als nazi's. Op de oorsprong van deze intellectuele twijfel zal ik in het volgende hoofdstuk dieper ingaan; nu is van belang dat Mann een bevestiging en rechtvaardiging van deze twijfel vindt in het opstel van Ter Braak, waarin deze het axioma van ‘geest’ en ‘vrijheid’ aanvecht en zodoende de argumentatie van veel emigrantenschrijvers weerlegt. Om die reden moet ook Ter Braaks twijfel aan de wezenlijke betekenis van het woord en de zeggingskracht van de taal Mann sympathiek hebben geklonken.
Wanneer Ter Braak voor de eerste keer met Mann in aanraking komt, valt niet met zekerheid te zeggen. De eerste aanduiding vind ik in zijn briefwisseling met Du Perron. Op 4 januari 1931 vergelijkt Ter Braak Manns Zauberberg met A.O. Barnabooth van Valery Larbaud; een vergelijking die hij in de toekomst vaker zal maken. In het artikel Maat en waarde, het eigenlijke verslag van Ter Braak over zijn eerste ontmoeting met Mann, schrijft hij: ‘Thomas Mann was voor mij reeds meer dan tien jaar geleden de schrijver van “der Zauberberg” (...).’ Het is 1937 wanneer dit stuk het licht ziet. Als ik daar tien jaar van aftrek, kom ik terecht in 1927. Der Zauberberg verscheen in 1924, drie jaar eerder. Het ligt voor de hand dat Ter Braak Mann al voor 1927 van naam kent: Mann is vanaf Die Buddenbrooks (1901) een internationaal bekende auteur. In ieder geval heeft Der Zauberberg de doorslag gegeven tot de belangstelling.
Terug nu naar die eerste, daadwerkelijke ontmoeting in Küsnacht. Menno ter Braak logeert in de zo- | |
| |
mer van 1937 in Buochs aan het Vierwoudstrekenmeer: ‘(...) in een aardig klein châlet, vol Jezussen en Maria's, dus zeer stichtelijk voor een nieuwe christen (...).’ Op 1 augustus schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Dinsdag ga ik bij Mann op bezoek. Ik ben erg nieuwsgierig naar de indruk, en zal je daarover direct schrijven. Zijn “Betrachtungen eines Unpolitischen” herlezend, concludeer ik in elk geval tot een zeer “honnête” figuur, ondanks zijn oerduitse kanten.’
Ter Braak schrijft over de ontmoeting in Maat en waarde, een bespreking van Manns antifascistische tijdschrift Mass und Wert. Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur: ‘Het was niet uit nieuwsgierigheid, dat ik hem opzocht in zijn tegenwoordige woonplaats Küsnacht aan het Züricher meer; het is evenmin om aan een banale neiging tot het voorstellen van interessante wezens te gehoorzamen dat ik hier een enkele indruk weer geef van dat bezoek.’ Wat is het dan wel?
‘Deze Duitse burger, wie de cultuur een noodlot wordt en die zich juist daarom verzet tegen alles wat civilisatie heet, heeft een grote bewondering voor Goethe, zoals hij, om andere redenen, zijn bewondering voor Richard Wagner nooit verborg; maar hij sprak die gevoelens uit zonder valse praal, die men zo dikwijls in verband met Goethe en Wagner ziet mobiliseren. “Einen kerndeutschen Unpatrioten” noemde Mann Goethe eens, en onder deze voortreffelijke karakteristiek zou men thans ook hemzelf kunnen vangen; om deze “kerndeutschen Unpatrioten” te verifiëren ging ik naar Küsnacht.’
Over de ‘kerndeutschen Unpatrioten’ zo meteen meer, allereerst iets over de verwachtingen van Ter
| |
| |
Braak aan de hand van zijn literatuuropvatting. Ter Braak formuleert deze opvatting in 1931 als reactie op de bloemlezing Prisma die in 1930 door D.A.M. Binnendijk werd samengesteld. In de inleiding van deze bloemlezing wordt gesteld: ‘Niet een bepaalde of onbepaalde liefde voor sommige dichters richtte de keuze, doch de liefde voor de poëzie en de overtuiging, dat deze poëzie een bijzondere kracht moet zijn, die scheppend en niets dan scheppend van karakter is. (...) De aanwezigheid van deze vormkracht nu heeft ook gediend als criterium voor deze bloemlezing. Want in de vormkracht accentueert zich het moderne kunstbewustzijn: poëzie is geen ontroerend (...) spreken, maar een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem. Zoo openbaart zich de scheppende kracht van een artist ook alleen maar in zijn werk, in elk op zichzelf staand gedicht, en de creatieve kracht van een tijdperk in zijn kunst, in casu: in zijn poëzie.’
Binnendijk stelt dat vormkracht als enig juiste criterium bij het samenstellen van een bloemlezing moet gelden. Vormkracht, in plaats van de auteur, de vent. Dit druist in tegen Ter Braaks visie: hij vindt dat zowel de kunstenaar als de criticus een standpunt moet innemen, ‘(...) een kritiek dus waarin poëzie niet minder dan iedere andere literaire uiting gezien wordt als de direkte expressie van een bepaalde houding tegenover het bestaan (...).’ ‘Het scheppende karakter’ als enige norm gehanteerd, impliceert volgens Ter Braak een zogenaamd ‘objectief criterium’. Daarmee ontkent Binnendijk de persoonlijke keuze, die voor Ter Braak van doorslaggevend belang is. Zonder die stellingname is poëzie
| |
| |
voor hem ‘inhoudloos’, zonder literaire waarde. Exil-literatuur zonder stellingname heeft evenmin literaire waarde.
De eisen van persoonlijkheid en oorspronkelijkheid vormen de kern van Ter Braaks literatuuropvatting; na deze discussie met Binnendijk zal hij ‘vorm zonder inhoud’ en epigonisme fel bestrijden. Volgens J.J. Oversteegen, in zijn studie Vorm of vent, is deze stellingname van Ter Braak in deze tijd te verbinden met de ontstaande maatschappelijke spanningen: ‘Als men het zo ziet, heeft de Prisma-discussie ertoe bijgedragen dat een auteur als Ter Braak, met zijn niet geringe neiging tot een antimaatschappelijk theoretisme, zich bewust werd van zijn: “geëngageerdheid” en dat hij zich beschikbaar stelde voor de allesbeheersende strijd tegen het politieke totalitarisme van de jaren dertig.’
Wat Ter Braak in Küsnacht te weten wil komen, is of de persoonlijkheid van Thomas Mann, de ‘vent’, ook in levenden lijve overeenstemt met de vent uit zijn boeken. Deze extreme vorm van ‘ventisme’ is ingegeven door aan de ene kant de grote waardering van Ter Braak voor de romans en verhalen van Mann, aan de andere kant de waardering voor de politieke stellingname die Mann inneemt tegenover Hitler-Duitsland. De overeenkomst die Ter Braak ontdekt tussen de schrijver en de activist Mann wekt zijn interesse: wie is de persoon achter deze standpunten. De inhoudelijke aspecten van deze waardering komen in de volgende hoofdstukken uitvoerig aan bod.
Ter Braak over de ontmoeting: ‘De eerste indruk, die ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleren: dit is de man van zijn boeken. (...)
| |
| |
Hij is een oudere Hans Castorp (hoofdpersoon in Der Zauberberg), hij is de grote burger, die de cultuur van het humanistische Duitse stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken “anti-Duits” schijnt te heten.’ En aan Greshoff schrijft hij: ‘Hij is precies de man van zijn boeken, en dus rechtvaardigt zijn persoonlijkheid zijn geschriften, gelijk omgekeerd. Ik houd hem echter voor iemand, die (...) over zijn hoogtepunt heen is, en het eigenlijke probleem van het nazi-dom voortdurend blijft bekijken uit de hoek van de “oude” humanist.’
‘De man van zijn boeken’, maar wat is een ‘kerndeutscher Unpatriot’ en hoe ‘verifieert’ Ter Braak hem? Mann beschreef ooit Goethe als een ‘kerndeutscher Unpatriot’. Oorsprong van dit beeld ligt in de a-politieke traditie van schrijvers en kunstenaars in Duitsland. Goethe zelf zei eens: ‘Deutschland? aber wo liegt es? Ich weiss das Land nicht zu finden. Wo das gelehrte beginnt, hört das politische auf.’
Dit typeert zowel Goethes als Manns positie in Duitsland: beiden zijn representanten van de Duitse cultuur, maar als kunstenaars en intellectuelen staan zij buiten de maatschappij, en daarmee ook buiten de cultuur, in de betekenis van: civilisatie. Niet als patriot, maar als kunstenaars verzetten zij zich tegen de burgerlijke civilisatie; en wel door middel van hun kunst, niet vanuit hun engagement bekritiseren zij hun cultuur. Altijd gaat het daarbij om de specifiek Duitse geest, de Duitse traditie van Kant, Schopenhauer en Nietzsche, van Goethe, Novalis en Hölderlin; om de manier waarop deze
| |
| |
Duitse geest altijd een strijd heeft moeten leveren met de Duitse maatschappij. In deze traditie is het dat Mann als ‘kerndeutscher Unpatriot’ eveneens zijn strijd levert.
Ter Braak over Der Zauberberg: ‘(...) een roman, waarin hij zichzelf vermomde als de toeschouwer en de luisteraar, die bescheiden amendementen indient, waar het gerucht van de dialoog der beginselen weerklinkt’; zo zien we Mann niet als strijder en patriot, maar als een toeschouwer en luisteraar: een ‘onpatriot’ die toch, op zijn geheel eigen manier, een gevecht levert met zijn omgeving. En verder: ‘De vereenzaming van Goethe, Nietzsche en George worden in het voorwoord (van Mass und Werf) niet ten onrechte aangehaald als voorbeelden van “die tragische Fremdheit zwischen deutschen Staat und deutscher Kultur”; dit als argument tegen de zogenaamde totaliteit van het nationaal-socialisme’, aldus Ter Braak. Deze vereenzaamde Mann treft Menno ter Braak, geheel volgens verwachting, in Küsnacht aan.
Ook de persoonlijkheid van de Duitse schrijver maakt diepe indruk op hem: ‘Het is waar dat een eerste indruk oppervlakkig is; wie er te veel conclusies uit trekt, is een dwaas (...)’, hij vervolgt echter: ‘(...) deze persoonlijkheid, die door niets het effect van de “leider” wil maken, die veeleer optreedt met een welwillende en soepele hoffelijkheid, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de toneelspeler van zijn roem.’
Ter Braak kan met een gerust hart naar Nederland terugkeren: de vent van zijn boeken blijkt een vent in werkelijkheid.
Aan Albert Vigoleis Thelen schrijft hij over deze
| |
| |
ontmoeting: ‘Es war ein Besuch, der meine Vermutungen über den Menschen und den Schriftsteller durchaus bestätigt hat. Mein Eindruck ist wirklich sehr günstig. Er ist was er ist, wie er schreibt: ein bischen Castorp in älten Jahren, freundlich, und nicht starr und pedantisch geworden wie Huizinga... mit dem er übrigens in der Kategorie der 19. Jahrhunderts gehört.’
Eddy du Perron schrijft hij eind september 1937, twee maanden na zijn ontmoeting, het volgende: ‘Ik bezocht tijdens onze vacantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is.’ Daar kan Du Perron het op dat moment mee doen; twee maanden later moet hij zich tevreden stellen met dit korte bericht; waarschijnlijk heeft dit zijn oorzaak in een misverstand tussen beiden. Ter Braak schrijft hem een dag later: ‘Ik was bij Thomas Mann, zoals ik je schreef. Ik heb allerlei indrukken van dat bezoek, die ik je graag zou vertellen, maar tot opschrijven kom ik eenvoudig niet. Toch voel ik van tijd tot tijd de behoefte om juist met jou dit portret te verifiëren!’
Thomas Mann schrijft op zijn beurt in zijn dagboek: ‘Zu Tische und nachher Gäste ohne K. (Katia Mann, de echtgenote van Mann, die ziek te bed lag) zu bewirten: der holländische Schriftsteller M. ter Braak (...). Der Holländer recht angenehm.’ En bijna drie weken later: ‘Grosser Aufsatz ter Braaks im Hed (!) Vaderland über die Zeitschrift und seinen Besuch bei mir.’ Naar aanleiding van deze ‘Aufsatz’ schrijft Mann een brief aan Ter Braak, gedateerd 28 augustus 1937: ‘Lieber und sehr verehrter Herr ter Braak: Ich habe Ihnen für mehreres Erfreuliche zu danken, Ihren Brief, den Aufsatz in “Het Vader- | |
| |
land” und Ihren ausserordentlich fesselnden Nietzsche-Freud Aufsatz. Der Artikel in Het Vaderland hat mich hauptsächlich interessiert und erfreut als Niederschlag Ihres Besuches bei uns, wenn ich auch gewiss den Wert nicht unterschätze, den er als schönes geistiges Propaganda-Mittel für unsere neue Zeitschrift (= Mass und Wert) besitzt.’ Het ‘Nietzsche-Freud-opstel’ is na het bezoek waarschijnlijk door Ter Braak naar Mann gestuurd; het is het hoofdstuk Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder Partij (1934).
Wat de zakelijke kant van de ontmoeting betreft: er wordt besloten dat niet Het Carnaval der Burgers zal worden gepubliceerd, daar dit is afgewezen door uitgever Bermann, maar een hoofdstuk uit Van oude en nieuwe christenen, namelijk Christus, de Antichrist. Tussendoor heeft Ter Braak nog geprobeerd om Nietzsche contra Freud uit Politicus zonder partij gepubliceerd te krijgen, maar dit essay wijst Mann op zakelijke en inhoudelijke gronden zelf af.
Mann schrijft op 27 september 1937, twee maanden na het bezoek van Ter Braak, in zijn dagboek: ‘Beschäftigung mit einem Manuskript ter Braaks über das Christentum.’ Ter Braak zelf hecht veel waarde aan het oordeel van Mann; aan Thelen, die ook dit hoofdstuk heeft vertaald, schrijft hij: ‘Schon ist Christus der Antichrist an Thomas Mann abgegangen. Für mich wird seine Antwort entscheidend sein. (...) Ich muss sagen, dass ich in seiner Persönlichkeit und seiner intellektuellen Rechtschaffenheit sehr viel Vertrauen habe. Wenn er ablehnt, wird er es ehrlich tun, und wir werden wissen, woran wir
| |
| |
uns zu halten haben.’
Het is de bedoeling dat Christus, de Antichrist geplaatst zal worden in Mass und Wert, uitgegeven door Bermann. Het hoofdstuk wekt grote belangstelling bij Mann: ‘Ihr Aufsatz über das Christentum hat mich ungemein animiert. Ich atmete freie Luft dabei, etwas sehr Seltenes und Köstliches heute, wo die Verdummung durch den Parteigeist mehr und mehr um sich greift und den freien Geist fast abhanden kommen lässt.’ Aldus Mann in een van de brieven aan Ter Braak.
Ferdinand Lion, die meewerkt aan Mass und Wert, wil het hoofdstuk inkorten. Ter Braak reageert furieus op dat voorstel; hij schrijft een verbeten brief aan Lion: ‘Ich muss Ihnen ganz offen sagen, dass Ihre Kürzungen in meinem Aufsatz “Christus der Antichrist” nach meiner Meinung einer vollständigen Kastration (...) gleichkommen; und zum kastrieren geht man heute besser direkt ins Dritte Reich. Es handelt sich hier nämlich nicht, wie Herr Mann mir damals schrieb, um einige “gelinde Milderungen”, sondern um eine vollkommene Entstellung meines Stils, meiner Ideen, meiner Persönlichkeit; leider bin ich gezwungen, daraus zu schliessen, dass “Mass und Wert” nicht eine Zeitschrift für freie Kultur ist, wie im Titel angegeben wird, sondern ein Organ eines politisch orientierten Humanismus, der der Kritik an eigene Fehler aus dem Wege geht und so den wahren humanistischen Gedanken einer Art Jesuitismus preisgibt.’
Ter Braak aan Greshoff: ‘Alles wat maar enigszins “oneerbiedig” klonk t.o.v. Christendom en humanisme heeft de zak Lion eruit geschrapt, het was, of dominee Van Holle aan het werk was geweest.’
| |
| |
Een iets mildere brief ontvangt Mann zelf: ‘Mitgleicher Post sende ich Ihnen eingeschrieben eine Kopie meines Briefes an Herrn Lion, dessen sog. Kürzungen ich ablehnen muss als eine Aeusserung eines mir durchaus verhassten humanistischen Jesuitismus; ich schliesse gleichfalls den Text des Aufsatzes ein, in der von Herrn Lion so liebenswürdig kastrierten Form. Eigentlich ist es meine Pflicht bei Ihnen energisch zu protestieren gegen diese Zensur (...).’
Mann noteert die dag in zijn dagboek: ‘Zorniger Absage-Brief von Ter Braak der Striche wegen in seinem Aufsatz, die Lion ihm zumutet.’ Deze affaire houdt hem nog lang bezig: wederom in zijn dagboek: ‘Nach Tische Lion. Mit ihm im hinteren Salon. Die Zeitschrift; die Fälle ter Braak (...) beraten, (...).’ Mann stuurt nog op dezelfde dag, na deze vergadering met Lion, een brief aan Ter Braak om de zaak te sussen: ‘Nach Empfang Ihres Briefes hatte ich nichts Eiligeres zu tun, als hier herauf zu fahren, um mit Lion die Angelegenheit zu besprechen, (...). Der Choc, den ein Autor empfangen muss, wenn er sein Manuskript in einem Zustand zurückerhält, wie Sie das Ihre empfangen haben, ist nur zu begreiflich.’ Mann wil de zaak in overleg oplossen: ‘Ihr Aufsatz bietet dafür, mann muss sagen glücklicher Weise, eine gewisse Handhabe dadurch, dass er sehr reich ist an (...) Seitenperspektiven und Abzweigungen, von denen man, so finde auch ich, wohl für den ersten Druck die eine oder andere beseitigen kann, ohne dem grossen Hauptgedankengange wesentlich zu schaden.’
Er wordt nog enkele keren over en weer gecorrespondeerd, maar Ter Braak kan de schrappingen,
| |
| |
volgens Mann alleen bedoeld als inkortingen, niet accepteren. Het is ook zeer vreemd om de argumenten voor de veranderingen uit de mond te horen komen van uitgerekend Thomas Mann: de stilist bij uitstek die wat betreft uitweidingen in Duitsland door niemand wordt geëvenaard. Ter Braak gaat niet akkoord en stelt, evenwel met pijn in zijn hart, voor een andere passage weg te laten. Hij blijft mild tegenover de schipperende houding van Mann: ‘Was sie über die Seitenperspectiven und Abzweigungen sagen, gebe ich zu (...); ich bin aber der Meinung, dass man einen Autor mit seinen Seitensprüngen nehmen soll... oder nicht nehmen; er ist ja auch gegenwärtig in seiner “Gegenmelodie”.’
In hoeverre Mann misschien zelf heeft ‘gecensureerd’, eventueel in overleg met Lion, is onduidelijk; wel is het zo dat hij, voordat hij het manuscript heeft ontvangen, aan Ter Braak de volgende mededeling schrijft: ‘Der Zusendung des Buchkapitels über das Christentum sehe ich mit Spannung entgegen. Sie wissen, dass ich mich in dem Vorwort (van Mass und Wert) für das Christentum als eine der Grundlagen der abendländischen Gesittung einigermassen eingesetzt habe. Hoffentlich ist Ihre Kritik des Christentums also nicht gar zu radikal.’ Met deze mededeling in zijn achterhoofd is Ter Braak er, volgens Thelen, zelfs toe overgegaan de meest ‘radicale’ passages te verwijderen, alvorens het manuscript naar Mann te verzenden.
Ondanks deze lijdensweg komt van publikatie uiteindelijk niets terecht en Mann voelt zich achteraf schuldig over de manier waarop hij en Lion Ter Braak hebben behandeld. Later schrijft hij nog in een brief aan Lion: ‘An Ter Braak war es mir doch
| |
| |
ein bedürfnis noch einmal zu schreiben, dass ich seinen betrüblichen Fall nicht leicht nehme, sondern dass er auch mir das Gewissen beschwert. Der Ausdruck meines Bedauerns war aber doch noch nicht stark genug, denn seine Antwort lautete sehr bitter, und es scheint, dass er gar nicht über die Sache hinwegkommen kann. Es ist da ja leider nichts weiter zu machen, aber gestehen müssen wir uns, dass wir dem Mann, gern oder ungern, übel mitgespielt haben (...).’
Een bittere nasleep na deze eerste ontmoeting; en dat Ter Braak hierover zeer teleurgesteld is, blijkt uit een kaart van Thelen aan Hendrik Marsman: ‘(...) het is wel onbegrijpelijk, hoe felix krull (= Mann) toch werkelijk felix krull is, dàt had ik nooit gedacht menno is razend, en diep geschokt door de houding van zijn leermeester in de toverij.’ Toch is het voor Ter Braak geen reden om zijn belangstelling voor Thomas Mann te laten afnemen. En hij blijkt uiteindelijk wel degelijk ‘über die Sache hinwegkommen zu können’. Op 7 augustus 1939 schrijft hij aan Jan Greshoff: ‘Hij (= Mann) heeft zich in die zaak niet al te sterk getoond, maar zijn hele persoonlijkheid bevalt mij toch bijzonder.’
Menno ter Braak bezoekt Thomas Mann om zakelijke overeenkomsten te treffen. Wat hij eigenlijk wil weten is hoe de vent achter de boeken èn achter het politieke activisme er in werkelijkheid uitziet. ‘Zelden heb ik iemand ontmoet, die - op het eerste gezicht - zo duidelijk twee gezichten heeft als Thomas Mann. Het zijn de twee gezichten, die men ook in zijn werken kan terugvinden. (...) Deze twee gezichten wisselen elkaar af, terwijl Mann spreekt;
| |
| |
misschien spreekt hij alleen zo tegen een vrijwel onbekende, (...), maar dat doet niets af aan de waarde van die eerste indruk, waardoor een element van “innerlijke dialoog” in Mann's werken wordt bevestigd.’ Ter Braak ziet in Mann aan de ene kant ‘het harmonische en zelfs conventioneel-wellevende’, aan de andere kant ‘een volstrekt persoonlijke oogopslag en stemintonatie’.
De persoon Mann wordt op deze manier de schrijver Mann, en beide representeren het ‘Kerndeutsche’: de nooit aflatende strijd tussen de twee gezichten van Duitsland - het oneindig interessante literaire en kunstzinnige Duitsland tegenover het tot politieke actie geforceerde Duitsland, oftewel: kunst tegenover werkelijkheid, cultuur tegenover natuur, subjectiviteit tegenover objectiviteit. Dit alles speelt in alle werken van Mann een rol en is in zijn persoon herkenbaar. Uit de verhalen en romans concludeert Ter Braak al dat hij met Mann een uiterst interessant Duits fenomeen onder handen heeft. Gaat het echter om Thomas Manns levenshouding, zijn positie als burger èn kunstenaar tegenover het nationaal-socialisme, dan is er maar één methode tot verificatie en die methode heeft Ter Braak toegepast: het bezoek.
Tot het moment van de tweede ontmoeting tussen beide schrijvers, zomer 1939, kan ik hun vriendschap als volgt samenvatten: Mann vertrekt op 17 september 1938 naar de Verenigde Staten. Daarvoor, op 24 augustus 1938, stuurt hij nog een brief aan Ter Braak, die later waarschijnlijk is kwijtgeraakt. In deze brief biedt Mann zijn laatste verontschuldigingen aan voor de ellende rond de publikatie.
| |
| |
Menno ter Braak volgt Thomas Mann in de periode tot de tweede ontmoeting op de voet: hij recenseert verscheidene literaire publikaties van de Duitse auteur en hij registreert elke beweging die deze op politiek gebied maakt.
|
|