zich breed gewonnen aan de gewoonte. Zij slikte Goethe met Novalis - Novalis die van Goethe zei, dat hij de romantiek vermoordde en comedianten maakte van de goddelijke Muzen.
Ik heb daar weinig tegen. Doch vóór twee jaren deed zeker vriend van mij, geheeten Rein van Zanten, een boek verschijnen: Op dood Spoor. Men vond daarin te loven, men vond erin te laken, zooals dat gaat. Men sprak vooral bezwaar uit tegen den vorm.
Hoe is het mogelijk, vroegen sommige oordeelvellers, dat eene vrouw, Thilde, zichzelve, Rob, haar echtgenoot, Klepels, haar vriend, het snedig aanwezige meisje Kathleen en enkele bijfiguren van binnen en buiten beschrijven kan, nog wel in den directen ‘Onvolmaakt tegenwoordigen tijd’ (Présent de l'indicatif), alsof zij, alom aanwezig zijnde, kinematografisch vastlegde wat haar oogen zagen?
Zij konden, deze critici, een toch eenvoudige persoonsverwisseling van den schrijver met een zijner figuren niet verwerken.
Dezelfde Rein van Zanten beproefde zijn kansen met het overoude ‘genre’: brieven. Zoo heb ik, dacht hij, den Ik-vorm van nature mee. 't Gelijk was ditmaal ongetwijfeld aan zijn kant, doch brieven worden hier te lande niet gelezen.
Dat was het eind van Rein van Zanten.
Maar ik, in dezen Verlaten Man, ik neem hardnekkig den onmiddellijken vorm, omdat hij mij behagen blijft, weer op. Ziehier een verhaal (indien ik zoo mag