Jumbo, de laatste der menschapen - gaat dat zien! - zijn professor, zijn Gerrit de geleerde poedel.
Hij trapte het karkas, maar dat bracht geen verandering te weeg.
Moede en radeloos, hing hij zich op aan een strop.
Het paard echter, wat ervan over was, ging naar den vilder, die maakte er worst van. En voor de eerste maal zijns levens - maar hij was nu dood - was de klepper niet meer belachelijk.
Dit zeggende, brak de operatiestoel aan stukken en gaf den geest.
De meubelontwerper, echter, was een modern en eigenzinnig man. Expressionist van gezindte, hij had met niemand iets te maken. Hij deed het karkas, zóó als het in zijn laatste stuiptrekking was gebleven, door zijn handlanger copieeren in stijlen, planken, kussens.
Zoo kwam het in den schoorsteenhoek, een ‘homme orchestre’, een schelletjesman. Men kon er op zitten, lezen en liggen tegelijk. Er stond een ingebouwde aschbak voor de cigarettenpeukjes, een bloemvaas voor de orchidee, en het gloeide wanstaltig van verholen lichten, rood en groen.
Maar het was leelijk in de oogen der huisdame; zij sprak:
- Neem dat mormel alsjeblieft weer mee en breng mij een ouderwetsche, houtlooze poef!
Naar dit bevel geschiedde.
Zoo werd ook dit veelzijdig schepsel een harmonieuse bal gehakt en iedereen was content.