De freule
(1921)–Kees van Bruggen– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Zij was De Freule. Laten we nu het geval ergens in 't Geldersche leggen en de situatie beschrijven. De menschen hadden er lang geleê een bosch aangelegd. En aangezien zij alleen dat niet af kunnen, had iets liefs, wat we maar natuur zullen noemen, geholpen. Dat maakte boomen en varens en al zulk. En de mensch zorgde dat het zoo'n beetje op rijen kwam, dat er paden in werden gekapt en al het begroeide zuiver bleef van brandnetel en scheerling. Zoo zag wie het plaatsje van een afstand naderde, allerallereerst een groote dikke boomenmassa. En nu lag het eraan van welken kant hij kwam, of zich eerst het kasteel of dat wellicht het dorp zich hem openbaarde. Eigenlijk was er geen onderscheid. Men kon het dorpje houden voor een vriendelijke buurtschap, | |
[pagina 10]
| |
ontstaan onder de veilige hoede van het kasteel. Misschien dacht wel iemand aan lijfeigenen of hoorigen, maar dat is geschiedenis. Zulke menschen bestaan niet meer. De geesten hebben zich immers verruimd en als gezwollen kinderballons zijn ze vroolijk in de vrijte gevaren. En wie nu een zonderling wilde zijn, zou ook kunnen meenen, dat de stichter van het kasteel - droeg hij nog de ernstige allonge-pruik of neigde de mode reeds naar het lichtzinnig staartje? - het daar zoo gebouwd konde hebben de gezelligheid ter wille. Het gebouw met zijn vlakke witte gevels, waarin de groote vierkante vensters lekker ten breede uitgesneden waren, hoewel ingetogen en zonder torens, deed zich voelen als een dominant. Zoo domineerde ook zijn staand geboomte de schuchtere horizontale | |
[pagina 11]
| |
der hagen langs den dorpsweg, de vruchtboomen rondom de gekalkte huisjes, in herhaalde zwangerschap gemaltraiteerd, en natuurlijk de vriendelijke tuintjes, waar gepijpte dahlias en de bruiloft der papieren stokrozen het najaar vierden. Bij nader bezien bleken kasteel en dorp niet eens zoo eng aan elkander verbonden. De afmeting van het huis achter zijn statieuse oprijlaan bedroog het perspectief. Men had een goede vijf minuten loopen tusschen laag hakhout en doorzichten naar de weien. Zoo woonde De Freule apart en tegelijk temidden van de boeren, die de een 'n beetje meer, de ander 'n beetje minder ‘haar’ boeren waren en voor haar werkten. In elk geval, er was niemand om af te dingen op haar gezag. Dat gezag was het stevigst gebouwde ding in deze kleine | |
[pagina 12]
| |
gemeenschap. De menschen gingen voorbij, elk op z'n beurt; de akkertjes en boschjes, door versterf en nieuwe verponding, wisselden van gebruikers; het gewas bleef niet langer dan zijn seizoen; en zelfs de boomen, de deftige boomen van het kasteel, hadden hun getelde jaren. Iederen nazomer ging de rentmeester rond, hun lichamen meten en keuren; dan werd een wit kruis gekalkt op de stammen die voor den bijl waren bestemd; weldra spitten de houthakkers met hun scherp gereedschap in de bloedende bast. Doch ouder dan de boomen, dieper en vaster geworteld, was het gezag. Het gezag van De Freule. Want nu de oude Baron niet meer leefde en zijn zoon, de officier, met dat vliegongeluk te pletter was gevallen, bleef er niemand van de familie anders over om het gezag te dragen dan Freule Seraphine. | |
[pagina 13]
| |
Wie zich bevoegd konden achten naar hare jaren te gissen, berekenden dat zij eerst goed vijfentwintig kon zijn. Men zou haar rijper hebben geschat aan de zekerte van haar gang, de stellige rust van haar houding in alle verrichtingen, - of zij op het witte terras de duiven stond te voeren, of, waarlijk de nietigste niet, zich statelijk handhaafde tusschen de hooge beuken van haar laan, of andermaal minzaam zich onderhield met een pachter, wiens beschot aardappels was te schraal uitgevallen, of de vrouw van Tinus den visscher, die weder, als alle jaren, een kleintje gekregen had. De Freule wist altijd onder alle omstandigheden precies wat zij deed. De adel van haar niet onaanzienlijk voorgeslacht leek zich in haar gestyleerd te hebben om in den drang der tijden des te waardiger zich te handhaven. | |
[pagina 14]
| |
Het huis werd gehouden door Klaasje, de huishoudster, en Rinus, den knecht. Zij waren beiden nog onder den ouden Baron hun dienst begonnen, en hun meester had erop gestaan dat zij trouwen zouden. Dit leek een verplichting van hun domestieken staat, aan welke zij zonder bezwaar voldeden. En het in den echt verbonden zijn kwam aan hun stijl ten goede. Rinus, die vaak van tenue veranderen moest, naar gelang hij als huisknecht de schoenen poetste en de messen sleep, als koetsier de paarden roskamde en afreed, of als tafelknecht serveerde, zag er keuriger uit, nu Klaasjes verzorging niet langer een gunst, maar zijn gerechte recht was geworden. En ook Klaasje, profiteerend bij de symbiose des huwelijks, werd voller en ronder, haar voorkomen had aan smakelijkheid gewonnen, en haar besef van plicht, tevoren | |
[pagina 15]
| |
een eenigszins kunstmatig mengsel van serviliteit en catechisatie-dressuur, groeide uit tot een natuurlijk bloeisel van haar domestieke wezen. Zij beiden zegenden in gedachtenis den ouden Baron, al voort pottend aan het spaarboekje, waarmede hij hun trouwdag had verfeestelijkt. Elk jaar deed De Freule daar een tientje bij als om de inzetting haars vaders te bevestigen en te perpetueeren. Deze en hare andere verplichtingen vervulde De Freule met notarieele nauwgezetheid. Het kostte haar geenerlei moeite of bijzondere zelfoverwinning, het laatste deel der geschiedenis van haar adellijk geslacht te zijn, integendeel zou zij iedere wijziging in haar levens- en haar zijns-wijze als een bezwaarlijkheid hebben ondervonden. Misschien was zij ook om die reden niet getrouwd. Er hadden natuurlijkerwijs zich | |
[pagina 16]
| |
enkele malen cavaliers opgedaan, die het een zonde rekenden, het oude en rijke erf te laten zonder erven. Zij waren bij gebrek aan eenigerlei aanmoediging echter allen weder verdwenen. Met haar saplooze correctheid, every inch van adel, bejegende De Freule elkeen die haar naderde, tegenover het magnetisme der andere sexe naar het scheen indifferent. Men heeft wel van zeer correcte manspersonen getuigd, dat zij alles deden met hoogen hoed. De Freule deed alles in robe tailleur. Zonder een complet van grijs laken of zandkleurig covert coating, kreeg niemand haar te zien, ook zij zelve niet. Door haar onberispelijke tenue, behield zij haar overwicht, zelfs daar waar zij geenerlei ander gewicht kon laten wegen. Even zeer als de smalle gemeente der pachters en leveranciers, waren | |
[pagina 17]
| |
de dominee, de notaris en de burgemeester haar onderhoorig. Zij heerschte uit een natuurlijke vanzelfsprekendheid, voor een deel traditie, voor een ander deel de kenbare meerderheid van haar wezen. En er gebeurde in het algemeen niets op het dorp, waar zij de hand niet in had of haar goedkeuring aan verbonden. |
|