had hij gezeten in z'n vaders enge magazijn-kantoor, hij, jongen, met den streng-stuurschen vader en een ouden zwijgenden boekhouder en zoolang zijn vader leefde, was hij gebleven de zoon, die werkte voor loon, kortgehouden werd en te gehoorzamen had. Op zijn tijd, niet heel jong, omdat zijn vader hem niet genoeg verdienen liet, was hij getrouwd.
Jaren daarna stierf de vader en had hem geld en zaak gelaten.
De achteruitgang van de zaak, het verlies van geld en waardedingen, hadden noch hij, noch de moeder zich sterk aangetrokken. In hen allemaal, ook al door erving in de oudste kinderen, leefde een sterk besef van meerderheid om hoogere afkomst, jegens de lieden, die nu hun standgenooten waren geworden. Maar terwijl zich dat gevoel in Jozef en Esther had omgevormd tot de neiging tegenover de kameraadjes te praten over rijken grootvader Lehren, en ze nog vaak betreurden diens staat en aanzien, voelde Daantje meer voor de glorie van den Poolschen overgrootvader, die in de familie Rabbi Akiba werd genoemd en van wiens bedrevenheid in het schrijven van Wetsrollen, en geleerdheid en gave van voorspelling hij zich altijd opnieuw door zijn moeder wou laten vertellen. Ja, de Rabbi Akiba moest een wonderlijk man zijn geweest, die midden in den nacht het doods-gebed, het ‘sjeimets’ hoorde zeggen door verre stemmen, en opwaakte en meebad.... en zich dan weer ter ruste lei met gelatenheid en het ‘Uw wil geschiede’ op de lippen.... en dagen later het dood-bericht kreeg van den ver-verwijderden vriend of verwant, die in dien nacht gestorven was. Over vele andere dingen, die hij gezien en gehoord had, had hij nimmer willen spreken.
Nu nog, tientallen jaren na zijn dood, werd zijn sterfdag herdacht met het branden van een stil lichtje hoog op een kast. De leste keer was nog maar kort ver-