de deurpost, waarin ze leunde en haar hand wil tasten, haar oog wil zoeken.
‘Een ster... een licht... een diamant... daar naast je hoofd...’
Nu ziet ze het, aan de deurpost, iets hooger dan haar hoofd, daar flikkert een lichtje, een sterretje... of een diamantje. ‘Moeder, kijk, wat kan het zijn...?’
Het glazen venstertje van de Mezoezo vangt het licht van de Ster, die wordt voorbijgedragen... de zwarte lettertjes zijn duidelijk zichtbaar, het ééne woord, dat voor het venstertje van elke Mezoezo staat, eeuwig en overal, omdat, zegt mijnheer Snoek, de Rebbe, eeuwig en overal op dezelfde wijze het rolletje er ingeschoven wordt. Ze zag duidelijk de zwarte letters van het ééne Woord -, is het niet het ontzaglijke, het geduchte ‘Sjemang!’?
De Ster gaat voorbij, maar ze durft bijna niet kijken, bijna niet luisteren. Wie door benauwde droomen lijdt, heeft iets overgeslagen van zijn nachtgebed... het is wel héél lang en sommige regels moeten drie keer gezegd... allerlei dingen hebben een beteekenis... keek ze te veel naar de Ster... vond ze de Ster te mooi?
In het donkere straatje ziet ze den man verdwijnen, de Ster verkrimpen... en van den zang komt geen woord meer ongeschonden over, want de wind gaat denzelfden kant uit als de Ster; het glazen venstertje met de zwarte letters is nu nauwelijks meer te onderscheiden, het Woord trok zich terug, de mezoezo zwijgt. Ze zitten weer onder de lamp en moeder schenkt koffie. Groote broer is daareven thuisgekomen, hij lacht, hij vertelt, hij heeft den man met de Ster gezien, de Ster was van oude kranten gemaakt, de flarden hingen erbij; een groote scheur zat erin.
‘Onze Mezoezo gaf licht, toen de man voorbijging.’ Ze durft niets zeggen, nauwelijks luisteren. Het was om haar, dat de mezoezo licht gaf en dat het ééne Woord naar voren sprong, zooals de storm was om Jona!
Maar vader wil dat iedereen zwijgt, hij kan anders zijn krant niet lezen. Het wordt nu ineens heel stil, allemaal bukken ze zich over hun boek en zij luistert naar buiten... er is niets nu dan de wind, het poortje bij buurman Top is dus wel echt in de klink gevallen. Maar er is iets in den wind, dat er straks niet was... en zou ze nu, langs de mezoezo heen, naar buiten durven? Wie was die koning, waar een hand kwam uit den muur en woorden schreef? Haar hart klopt... ze is bang voor de mezoezo, morgen zal ze zeker haar broertje aan dien kant laten loopen, bij het naar school gaan! Altijd, tot nu toe, zoo vaak ze de Mezoezo opmerkte - heel vaak gebeurt dat niet - werd het blij en warm bij haar van binnen, want dikwijls denkt ze dan aan het verhaal dat vader eens vertelde van hoe vader als jongen met een kleiner broertje, dat was oom Samuel, die zoo jong stierf, wandelend den weg was kwijtgeraakt en ten langen leste in een dorp gekomen, waar ze niemand kenden en nooit eerder waren geweest. Ze waren zoo moe en nat en honge-