Vijf brieven aan Frans Coenen
(1970)–Carry van Bruggen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Frans Coenen
| |
[pagina 5]
| |
Carry van Bruggen omstreeks 1912
| |
[pagina 6]
| |
Kees en Carry van Bruggen met hun beide kinderen; op de 2de rij Jacob Israël de Haan en een vriendinnetje van Mop van Bruggen
| |
[pagina 7]
| |
InleidingToen zij op 5 november 1910 haar eerste brief aan Frans Coenen schreef, was Carry van Bruggen-de Haan 29 jaar en bevond zij zich midden in de periode waarin zij zich begon te ontplooien als schrijfster.Ga naar voetnoot1 Haar literaire carrière was begonnen in Nederlands-Indië, waar zij enkele jaren gewoond had met haar man, de journalist Kees van Bruggen, die voor haar van zijn eerste vrouw was gescheiden en na zijn ontslag bij het socialistische dagblad Het Volk had geprobeerd in Indië een nieuw bestaan op te bouwen. Onder zijn leiding had zij, niet zonder flair, de journalistiek leren beoefenen en was zij zich gaan toeleggen op het schrijven van verhalen en schetsen. Na haar terugkeer naar Nederland (1907) had zij zich betrekkelijk snel een reputatie als schrijfster verworven en getoond over een grote werkkracht te beschikken, daartoe mede gedwongen door de slechte financiële omstandigheden waarin zij en haar man verkeerden. Doordat zij een ondernemende en aantrekkelijke persoonlijkheid was, niet vrij van geldingsdrang, kreeg zij al spoedig vaste voet in het Amsterdamse wereldje van kunstenaars en journalisten, wat vergemakkelijkt werd door het feit dat zowel haar man als haar broer Jacob Israël de Haan over vele relaties beschikten. In 1910 had zij al een vijftal boeken op haar naam staan, waaronder de succesrijke roman De verlatene, zij werkte regelmatig mee aan allerlei periodieken zoals het Weekblad voor Indië, Groot Nederland, De Nederlandsche Spectator en Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift; bovendien vertaalde zij enkele toneelstukken en werden er door Eduard Verkade en de zijnen en door Albert Vogel Sr. twee toneelstukken van haar zelf opgevoerd. De stof voor haar werk, dat duidelijk beïnvloed was door de naturalistische beschrijvingskunst uit die tijd en niet altijd een verzorgde indruk maakt, had zij hoofdzakelijk gevonden in reminiscenties aan haar verblijf in Indië en in de onuitwisbare herinneringen aan haar jeugd, die zij als orthodox-joods opgevoed meisje grotendeels in Zaandam had doorgebracht. Een opvallende uitzondering vormt het lyrische verslag van een onbeantwoorde liefde, dat onder de titel Enkele bladen uit Helene's dagboek in het weekblad De Samenleving (1910-1911) verscheen. Terwijl alles erop wees dat zij een populair schrijfster zou worden, had Carry van Bruggen zichzelf echter nog allerminst gevonden. Zij ging - naar de woorden van Annie Romein-VerschoorGa naar voetnoot2 - gebukt onder een drievoudig minderwaardigheidsgevoel: als jodin, als autodidakte uit een kleinburgerlijk milieu (haar vader | |
[pagina 8]
| |
was ‘gazzen’, zijzelf had genoegen moeten nemen met een gebrekkige opleiding aan een normaalschool) én als vrouw (de emancipatie van de vrouw stond nog in de kinderschoenen); zij trachtte deze gevoelens vaak te verbergen achter een schijnbaar zelfverzekerd en uitdagend optreden, maar groeide er slechts heel gedeeltelijk over heen. Sinds zij tot de overtuiging was gekomen dat het jodendom, waar zij met gemengde gevoelens tegenover stond, ten dode was opgeschreven, bevond zij zich levensbeschouwelijk bovendien in een vacuüm. Zij had oppervlakkig kennis gemaakt met onder meer anarchistische, socialistische en christelijke denkbeelden, maar deze hadden haar niet kunnen bevredigen; de levensverschijnselen bleven zich aan haar opdringen als een verwarrende veelheid, waarin zij geen orde kon scheppen. Tenslotte werd het haar langzamerhand ook duidelijk, dat zij zich al te veel had laten meeslepen door de naturalistische mode en dat zij in artistiek opzicht nog geen eigen gezicht had laten zien. Ofschoon zij bruiste van vitaliteit, over alles een mening verkondigde en - volgens de journalist Henri WiessingGa naar voetnoot3 - zó koket leek ‘dat velen als een slaaf haar volgden en enkele anderen prompt in de eerste de beste boom klommen voor zelfbehoud’, was zij tegelijkertijd in hoge mate onzeker van zichzelf, wist zij met haar sensualiteit niet goed raad en zocht zij hartstochtelijk naar liefde en begrip voor haar gecompliceerde persoonlijkheid. De zorg voor haar gezin - zij had twee kinderen, die zij in een angstige liefde voor alle gevaren wilde behoeden - en haar grote gastvrijheid lieten haar te weinig tijd voor het vele werk dat zij op zich nam; bovendien verslechterde de verstandhouding met haar man in de loop der jaren in die mate, dat een echtscheiding op den duur niet uit kon blijven. Al deze factoren droegen ertoe bij, dat haar toch al zwakke zenuwgestel veel te lijden had.
In deze periode van ondernemingslust èn onzekerheid zocht Carry van Bruggen contact met de vijftien jaar oudere Frans Coenen, die veel invloed zou uitoefenen op haar ontwikkelingsgang. Als conservator van het museum Willet-Holthuysen aan de Herengracht leidde hij een rustig bestaan, dat hem voldoende gelegenheid schonk om zich te wijden aan zijn artistieke en journalistieke bezigheden. Coenen had naam gemaakt met zeer sombere, naturalistische verhalen en romans, maar publiceerde al sinds enige tijd vrijwel geen belletrie meer; wèl werkte hij aan diverse studies en verschenen er vele bijdragen van zijn hand in bijvoorbeeld Groot Nederland en De Amsterdammer, voornamelijk toneelrecensies en boekbesprekingen, maar ook artikelen over actuele onderwerpen van allerlei aard. Veel tijd besteedde hij ook aan de vereniging Kunst aan het Volk, waarvan hij gedurende vele jaren secretaris was. Coenen, die een trait d'union vormde tussen de Tachtigers en de jongere generatie, stond bekend als een gezaghebbend en onpartijdig criticus. Zijn wankele gezondheid was in de loop der jaren iets verbeterd en hij werd niet meer zo sterk beheerst door gevoelens van pessimisme en levensmoeheid. ‘Mijn vrienden hebben zich van | |
[pagina 9]
| |
Het Museum Willet-Holthuysen aan de Herengracht te Amsterdam
| |
[pagina 10]
| |
kant gemaakt, maar ik heb mijn misère van mij afgeschreven’, verklaarde hij eens.Ga naar voetnoot4 Mede op grond van vage wijsgerige overtuigingen was hij tenslotte tot een compromis met het leven gekomen: ‘Men moet liefst sceptisch revolutionair ofwel ongeloovig idealist zijn, dan kan men het met het leven wel vinden.’Ga naar voetnoot5 Velen vreesden zijn scherpe pen en noemden hem een cynicus; degenen die hem van nabij kenden, wisten echter dat zijn befaamde glimlachje zowel van geamuseerde spot als van begrip getuigde en dat hij de idealist in hemzelf niet altijd het zwijgen kon opleggen. In de omgang was hij een zachtaardig en beminnelijk mens, in wie vele vooraanstaande tijdgenoten een betrouwbaar vriend vonden en tot wie vele vrouwen zich aangetrokken voelden. De ontwikkelingen in de literatuur volgde Coenen van zeer nabij. Langzamerhand ging hij inzien, dat naturalisme en simpel realisme als kunststromingen geen perspectieven meer boden. In welke richting de kunst zich dan wél moest ontwikkelen, stond hem niet duidelijk voor de geest, maar, betoogde hij in 1910: ‘Er moet er wel een zijn die weer in volheid het leven verbeeldt, niet van mensen, maar van dé mens, het streven, bereiken en falen, smart en vreugde, ..een kunst van allen voor allen, een gemeenschapskunst, gelijk de Grieken en de Middeleeuwers hadden. Een streven naar idealisme, naar het verheven-algemene.’Ga naar voetnoot6
Al spoedig nadat Carry van Bruggen kennis had gemaakt met Coenen, ontstonden er sterke gevoelens van vriendschap en genegenheid tussen hen. Hij zal zich aangetrokken hebben gevoeld tot haar jeugdige overmoed, haar spontaneïteit en haar levendige geest; zij zal in hem de gevoelige en door het leven gerijpte man hebben herkend, die zij veroveren en beschermen kon en aan wie zij zich zou kunnen overgeven zònder haar geestelijke zelfstandigheid te verliezen. Zeker is, dat zij elkaar gevonden hebben in hun afkeer van alle pose en valse schijn en hun gedesillusioneerd blijven zoeken naar inzicht in de levensverschijnselen. Zij debatteerden en filosofeerden vaak met elkaar: Coenen bedachtzaam en gesteund door zijn grote belezenheid, ook op wijsgerig gebied (Hegel, Schopenhauer, Bolland), Carry van Bruggen scherpzinnig en als een ‘selfmade woman’. Degenen die Carry van Bruggen en Frans Coenen in de jaren rond 1910 persoonlijk goed gekend hebben, zijn ervan overtuigd dat er een bijzonder intieme verhouding tussen hen heeft bestaan; de hier gepubliceerde brieven bevestigen dit. Toch krijgt men de indruk, dat Coenen een enigszins afwerende houding nooit geheel achterwege heeft kunnen of willen laten; niet alleen zijn scepticisme, maar ook de omstandigheid dat hij zijn vrouw - ondanks een voor beide partners onbevredigend huwelijksleven - altijd heeft willen sparen, zal hierop van invloed zijn geweest. In 1913, toen zij geruime tijd in Blaricum verbleef om over een inzinking heen te komen, discussieerde Carry van Bruggen nog per brief met Frans Coenen | |
[pagina 11]
| |
over de verhouding tussen individu en gemeenschap en spanden zij zich gezamenlijk in om verbetering te brengen in het lot van de Russische gevangenen onder het tsarenbewind.Ga naar voetnoot7 Geleidelijk aan schijnt het contact tussen hen echter wat minder intensief geworden te zijn, al bleef er een warme vriendschap bestaan en werkten zij nog vaak nauw samen. Nadat haar huwelijk volledig stuk was gelopen en zij zich in 1914 voorgoed met haar kinderen in Laren gevestigd had, bleef Carry van Bruggen de koffiemaaltijden bezoeken die Coenen voor zijn intimi organiseerdeGa naar voetnoot8; er was echter een nieuwe fase in haar leven begonnen.
In een interview, dat haar in december 1914 werd afgenomen,Ga naar voetnoot9 heeft Carry van Bruggen zich uitvoerig uitgelaten over de voorafgaande jaren, die zij vooral zag als de tijd waarin zij zichzelf geworden was. ‘'t Is heel langzaam gegaan: dat mezelve losmaken van den invloed van den tijd en dat mezelve durven zijn.. Ik heb veel moeten tobben.. maar dat is noodig: je moet aan jezelf het proces van je wording volmaken, voor jezelf een criterium zoeken, uit jezelf iets worden, een zelf worden, al ware 't dan maar een klein zelf..’ Tijdens dit proces had zij naar haar eigen zeggen buitengewoon veel steun ondervonden van Coenen, ‘den man die schreef zooals hij voelde, zooals hij het meende, zooals hij gewoon was te spreken, en die mij door zijn werk en door zijn raad den moed en de kracht heeft gegeven mezelf te zijn..’ Behalve CoenenGa naar voetnoot10 moeten zeker ook genoemd worden: de cultuurhistoricus Dr. F.H. Fischer - door Wiessing niet onaardig getypeerd als ‘een menselijk vat, ook van kennis’Ga naar voetnoot11 -, Frederik van Eeden, Arthur van Schendel en de fijnzinnige kunsthistoricus Dr. A. Pit, met wie zij later in het huwelijk zou treden. De buitenlandse auteurs die zij bewonderde waren Shaw, Anatole France en vooral Galsworthy, die volgens haar het juiste midden gevonden had tussen het hartstochtelijke gevoel en het meedogenloze begrip. De eerste vrucht van Carry van Bruggens aarzelende zelfontdekking was de roman Heleen (1913).Ga naar voetnoot12 Dit boek, dat zij terecht aan Frans Coenen opdroeg, betekende een geweldige sprong vooruit in vergelijking met haar vroegere werk. | |
[pagina 12]
| |
Niet een nauwgezette milieubeschrijving is het onderwerp, maar de innerlijke ontwikkelingsgang van een in zichzelf gekeerd meisje, dat verwonderlijk lucide en verbijsterende ogenblikken beleeft, die op den duur een metafysische onrust in haar veroorzaken. Ofschoon zij alleen maar verwarrende contrasten waarneemt, weet zij intuïtief zeker dat de Eenheid van alles móet bestaan: de bron waaruit al het afzonderlijke ontstaan is en waarnaar alles terug zal moeten vloeien. Zij vervreemdt meer en meer van het dagelijkse leven om haar heen en wordt uitgeput door een kwellende onzekerheid, totdat de liefde in haar leven verschijnt in de gestalte van een gerijpte man van middelbare leeftijd. Zij probeert haar gevoelens voor hem te verbergen, maar tenslotte is dat niet langer mogelijk. Wanneer de man plotseling haar passie levensgroot voor zich ziet, weet hij dat hij deze niet kan beantwoorden. Van die dag af is de hoop van Heleen gedood en haar jeugd voorbij. De betekenis van dit boek ligt niet in de vraag in hoeverre het autobiografisch is, maar in het feit dat Carry van Bruggen de kern van haar wezen ontdekt meende te hebben. In het al eerder aangehaalde interview verklaarde zij: ‘In Heleen heb ik voor de eerste maal werkelijk mijn stem gehoord.. dáár is 't meditatieve, 't intellectualistische van mijn natuur boven gekomen.. Het hoofdzakelijke voor me is de mensch, zijn wezen, zijne bestemming.. het zich afvragen wat het “Ik” in de samenleving beteekent, wat zijne plaats in de collectiviteit is.. Waar kom ik vandaan? waarheen ga ik? welke is mijn plaats op aarde? dat zijn de vragen die me gedurig in 't hoofd zitten.. Heleen is niets méér dan dat: het Ik dat zichzelf herkent en zijn eigen plaats aanwijst..’ Het is duidelijk dat Carry van Bruggen in de jaren na 1910 de weg gevonden heeft naar haar wijsgerig essay Prometheus,Ga naar voetnoot13 waarin zij in een dialectisch betoog de verhouding tussen Eenheid en Contrast zou proberen te bepalen en aan de hand van talloze voorbeelden uit de cultuurgeschiedenis de onophoudelijke strijd zou beschrijven tussen collectiviteit en individu, dogmatisme en twijfel, gezag en oppositie, tussen Jupiter en Prometheus. Hoe essentieel dit denken over zichzelf en de levensverschijnselen voor haar geweest is, blijkt uit het overgrote deel van haar werk. In haar laatste roman Eva, die als een synthese tussen haar literaire en wijsgerige werk beschouwd moet worden, heeft zij de kern van haar problematiek nog eens samengevat. ‘Er was een kloof, een duisternis, een onoverkomelijkheid, ik vond zelf geen weg en niemand kon hem mij wijzen. Ik droomde den Eene, het Eéne, maar hij was er niet ... het was er niet ... deze wanhoop, waar we elkaar kussende binnendrijven openbaart het mij... We moeten door deze wanhoop heen.. we moeten deze wanhoop kennen.. en samen, gezweept door de wanhoop, over de kloof, in elkaars armen. En het licht is doorgebroken, en mijn gezicht gloeit om wat ik plotseling ben te weten gekomen.. de formule voor de volledige overdracht is dat.. wat ik mijn leven lang heb gezocht en | |
[pagina 13]
| |
mijn leven lang heb geschuwd, en verheerlijkt en verafschuwd in één ademtocht van mijn wezen.’Ga naar voetnoot14
En Coenen? In zijn leven hebben de jaren waarin hij zulke nauwe relaties met Carry van Bruggen onderhield, geen ingrijpende veranderingen gebracht. Dat zij toch veel voor hem betekend heeft, blijkt onder meer uit de warme woorden waarmee hij haar in 1932 herdacht, toen zij na jaren van lichamelijke en geestelijke ziekte overleden was. ‘Wij, die een tijd lang met haar gelijk-op geleefd hebben, wij kunnen zoo snel nog niet laten van die uiterlijke verschijning, dat expressief gezicht met de verwonderlijk donkere oogen en gevoeligen mond, haar houding, haar gang en vooral haar kinderlijken lach en warme stem. Zoo hebben wij haar door de jaren gekend en haar ontwikkeling aanschouwd die eerst laat is gekomen, omdat haar sterk, hartstochtelijk gevoel, en ontzaggelijk wijde levensaanvoeling verwarrend werkten en de komende opklaring tegenhielden. Tot die eindelijk, en hoe vol en hoe zuiver, doorbrak onder stormen en twijfelingen der gedachten en zich souverein openbaarde in haar geschriften. Was dat niet een schoon normaal verloop? Kwam deze sterke geest niet op harmonische wijze uit de duisternissen van instinkt en gevoel tot de klaarte van zelf- en wereldinzicht? Ging hier de weg van ik-zucht en ego-centrisme niet tot nietigheidsbesef en deemoedige overgave aan het Al? Waarom kon dit niet duren? Waarom moest dit hooggestegen begrijpen, dit zuiver en klare redelicht dan zoo spoedig verdonkerd worden in de diepten van dat kleine Ik, dat, in zichzelf besloten, geen kosmos meer kent? Zoo is het toch gekomen, en wij hebben het aangezien met droefheid en verbijstering, dat het schijnbaar zoo volkomene zoo hopeloos snel ontluisterd kon worden, dat ook zulke macht van geest en verworven hoogheid aantastbaar bleken door allerlei duistere driften, die zoo veel lager levens ongemoeid laten.’Ga naar voetnoot15
Tot voor kort meende men, dat de briefwisseling tussen Carry van Bruggen en Frans Coenen geheel verloren was gegaan, wat zeer betreurd werd, aangezien men er hoge verwachtingen van had.Ga naar voetnoot16 Nu er een gedeelte van deze correspondentie teruggevonden is in de nalatenschap van Mej. A.C. François, die beide correspondenten goed gekend heeft, is een zekere teleurstelling onvermijdelijk. In de eerste plaats ontbreken de contra-brieven geheel, daar Carry van Bruggen in haar laatste levensjaren alle papieren die in haar bezit waren, heeft vernietigd. Bovendien gaat het maar om een vijftal handschriften, zodat wij slechts een fragmentarisch beeld krijgen van de intensieve contacten tussen Carry van Bruggen en Frans Coenen; in hoeverre de hier uitgegeven correspondentie uit de | |
[pagina 14]
| |
jaren 1910-1913 volledig is, kan niet met zekerheid vastgesteld worden, maar het is aannemelijk dat schriftelijke contacten slechts gedurende korte tijd persoonlijke ontmoetingen hebben moeten vervangen. Een en ander bemoeilijkt de interpretatie van de bewaard gebleven brieven en maakt deze enigszins uitvoerige inleiding noodzakelijk. Alle handschriften zijn, zoals gebruikelijk in deze reeks, onverkort afgedrukt en diplomatisch weergegeven, óók waar spelling en interpunctie niet consequent zijn; toevoegingen of voor de leesbaarheid noodzakelijke correcties zijn in cursieve letter tussen vierkante haken geplaatst. De documenten zelf berusten alle in het Letterkundig Museum te Den Haag. Voor zover nodig gaat aan de brieven zelf een in cursieve letter gezette toelichting vooraf; de verdere annotaties zijn in voetnoten gegeven.
J.M.J. Sicking |
|