Het huisje aan de sloot
(1921)–Carry van Bruggen– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
Het leege garenkaartjeAltijd als het elf uur is, gaan de jongens van 't Fransche school, de ‘Fransche biggen’, over het sintelpad voorbij naar het gymnastiekgebouw naast de bloemisterij. Het sintelgruis schuurt en knerpt rasperig onder hun slierende, schoppende voeten en telkens als er een gaat langs de plek in den muur, waar het ijzeren ding hangt met ‘'s winters open, 's zomers dicht’ erop, klinken zijn stappen en zijn praten een oogenblik zoo helder, als stond hij midden in de klas. Meestal begint, als de laatste voorbij is, de toren van de Luthersche kerk elf uur te slaan -, en daarop volgt dan twee keer in de week, op Maandag en op Donderdag, de handwerkles. Van den vroegen morgen af heeft ze daar dan al zóó tegenop gezien, dat ze maar blij is, als het eindelijk komt -, het moet er trouwens toch geweest zijn, wil het weer voorbij gaan! Ze krijgen handwerkles in een afzonderlijke klas, in plaats van banken staan er groote, gladde, bleek-glimmende gele tafels met lange groene speldekussens erop vastgespijkerd, in de breede kast tegen den achterwand worden de sigarenkistjes bewaard, voor elk meisje één, elks werk erin, elks naam erop -, zoodoende ruikt het er altijd naar sigarenkistjes. Juist misschien omdat hun rijke oom Elie elk jaar het Sintniklaas-lekkers in twee zulke sigarenkistjes stuurt - in één ervan pakt tante speculaas, het andere vult ze met voor elk een letter en een reep, met voor samen twee zakjes: pepernoten en suikerbeestjes - zoodat koek en suikergoed en chocolade er heerlijk naar ruiken, juist daarom misschien kan ze in de handwerkklas die lucht nog minder velen; Sinterklaas behoort tot de heerlijkste, handwerkles tot de aller-naarste dingen en het moest dus eigenlijk niet zijn, dat bij allebei dezelfde reuk behoort! Bijna nooit komt de zon in de handwerk-klas, pas laat | |
[pagina 41]
| |
in den morgen wordt er de kachel aangelegd, daardoor is het er soms zoo koud, dat zelfs de knapsten en handigsten steken laten vallen en hun rolzoompjes niet fijntjeshard kunnen krijgen. Bij haar lukt dat nooit. De bovenmeester noemt haar een onverbeterlijke sloddervos - ze weet niet meer hoe vaak wel, het gaat al jaren zoo door - maar de juffrouw zegt altijd, dat ze wel zou kunnen, als ze maar wou! Want elk meisje kan keurig gelijk leeren breien, niemand hoeft steken te laten vallen; voor wie oplet is fijne zoompjes rollen volstrekt niet moeilijk en er is geen enkele reden, waarom op een merklap de hoofdletter I als een lange, slappe slungel boven de K en de H uitsteken zou, en waarom de twee beenen van de A niet even lang zouden wezen. De meester zegt dat ze niet kan, de juffrouw zegt dat ze niet wil, en zij zelf heeft er zich niet vaak in verdiept, maar eens, de klas uit en de gang opgestuurd, heeft ze zich afgevraagd: waarom zou ik nu eigenlijk niet willen als ik kon? Is het hier soms zoo plezierig in de koude gang? En dan.... als iemand mooie opstellen kan maken - en dat kan zij, en ze doet altijd haar best, dat elk volgend nog beter dan het vorige zal worden! - dan gaat zoo iemand toch zeker niet met moedwil verkeerde woorden gebruiken en leelijke zinnen opschrijven? En als iemand mooi kan zingen, zingt hij dan soms met opzet valsch? Zoo denkende, heeft ze zich in de gang volstrekt niet verveeld en het was gauw twaalf uur. Soms krijgen ze als schrijfvoorbeeld ‘Willen is kunnen’ - niet gemakkelijk, een u en twee n's naast elkaar! - in de tweede klas schreven ze het op de lei, in de derde met potlood, in de vierde voor het eerst met inkt - alle meesters zeggen dat het beduidt: ‘als je je best maar doet....’ Maar hoe kàn iemand willen wat hij heelemaal niet kan, en dan.... waarom zou zij nu met alle geweld willen rolzoompjes maken en stukjes inzetten, op den draad en op het patroon! Iederen Maandag en Donderdag is haar eerste denken als ze wakker wordt: ‘handwerkles’, en dan kan het, voor | |
[pagina 42]
| |
hààr part, net zoo goed vriezen of Tsjingo-baäfGa naar voetnoot1) wezen, en als ze, de andere dagen, langs de handwerk-klas komt, kijkt ze altijd den anderen kant uit! Vanmorgen.... voor den allereersten keer, was dat alles anders.... vandaag heeft ze naar de handwerkles verlangd, niet om de les, maar om de nieuwe juffrouw! Verleden week is de nieuwe juffrouw gekomen en ze lijkt niets op de vorige. Van het gezicht van de vorige kende ze elk plekje - want wie zoo knoeit en broddelt als zij, staat natuurlijk de helft van den tijd naast juffrouws stoel! Haar oog-appels waren precies als de zee op het kaartje van Noord-Holland, dat Piet Mol eens heeft geteekend, de knapste van de klas, die zoo mooi met zijn duim kan doezelen: een rond kringetjes van het allerdonkerst potlood-blauw, met de duim naar binnen uitgedoezeld, haar ooghaartjes héél korte witte draadjes of eigenlijk meer van die dunne graatjes, waardoor gestoofde snoek bijna niet te eten is en haar wenkbrauwen precies zoo. Haar vel moest vast veel droger zijn dan van een ander mensch, ze had tusschen haar neus en haar mond geen gootje, dat gaf iets strengs aan haar gezicht en als je heel dicht bij haar moest komen, om nu eindelijk eens te leeren hoe je een steek optrekt uit de diepte, dan rook je een rare lucht.... niet vies, maar vreemd.... vervelend. Verleden week Maandag ging ze weg -, sommige zeiden: trouwen, met haar vrijer! -, anderen dachten, stil leven van haar centjes, want ze moet schatrijk zijn. En Donderdags daarna is de nieuwe juffrouw gekomen. Dat is benauwd geweest.... elk meisje moest haar kistje dichtgesloten voor zich zetten, de juffrouw kwam de tafels langs - ze is dik, ze heeft bruin haar, bruine oogen, een diep gootje tusschen haar neus en mond, haar vel is heelemaal niet droog, ze ruikt lekker! - en ze maakte de kistjes open en keek alles na wat er in zat. Wat keken de knappen trotsch, wat zaten ze rechtop, de deksels van hun | |
[pagina 43]
| |
kistjes konden ook bijna niet dicht, zooveel zat erin -, en zij had alleen een halve kous! Alles heeft de vorige juffrouw in de kachel gestopt -, totdat die kous eindelijk af is, mag ze voortaan niets anders doen dan breien. Toen de nieuwe juffrouw het deksel van haar kistje tilde en er niets voor den dag kwam dan die halve kous van geel katoen, erg groezelig óók, dat was wel benauwd, ze dorst niet verroeren, niet kijken, vast verwachtend dat de juffrouw.... ja wat ze zou doen, dat kon ze niet eens denken. Toen had ze ineens een warme hand onder haar kin gevoeld, ze moest de juffrouw aankijken, en die keek haar aan, een heele poos, en toen liet ze de kous weer stilletjes in het kistje zakken en ze zei er niets van, ze zei alleen: ‘Jij bent zeker wel knapper in andere dingen....’ En sinds dien Donderdag van verleden week.... wat kan ze nu, wat mag ze nu, wat zal ze nu voor dat goede, lieve mensch toch wel doen? Zou er ooit mogelijkheid wezen, dat ze haar redt uit een brandend huis of een hollend paard tegenhoudt dat juist op haar toespringen wil.... of net bijtijds komt om een sterken man te halen, die haar uit het water redt.... of om met een rooden doek te zwaaien en een trein tot stilstand te brengen - bijna was ze eronder! - of om haar te verplegen in een akelige ziekte, pest of zwarte pokken, als niemand bij haar durft? Tot nu toe gebeurde er niets.... Ze heeft natuurlijk haar best in de klas gedaan, tot op schoonschrijven toe, ze is drie keer geprezen, maar dat weet de juffrouw niet en het is ook lang niet genoeg. Wanneer zal er toch eens een gelegenheid komen? Mijmerend kijkt ze uit de hoogste ruiten naar de witte wolken.... die dààr.... is net Gelderland.... maar nu al niet meer, nu een koe, die lui op zijn buik ligt in een blauwe wei.... losjes hangt de breikous in haar verslapte handen, de pennen bungelen.... kijk, daar zeilt er een aan, die precies een ijsbeer is.... waar zou het wel op lijken gaan, als die twee tezamen komen? Ze schrikt.... een pen glipte de breikous uit en schiet | |
[pagina 44]
| |
in een vaart onder de tafel op den grond. Iedereen kent dat geluid, iedereen kijkt haar kant uit. Haar heele rug wordt warm.... als het nu tenminste de losse maar is, o, laat het de losse zijn! Het was de losse niet.... een heele rij steunlooze steken staan als kleine tandjes overeind. Gauw de pen.... gauw dan wat.... eer ze naar onderen kruipen.... want dan is er geen redden meer aan.... één voor één prikt ze ze op de pen, haar ooren gloeien, haar vingers trillen, maar het gaat.... op vier na, op drie na.... nog twee.... nog één.... ze zitten weer vast, ze zijn weer gevangen! Ach.... dat ze er nu juist in het midden, één overslaan moest.... die zakt nu al.... elken keer duikt hij onder een verder draadje door, verdwijnt dieper naar onderen.... het lijkt ‘de dood in het drijfzand’ wel! Nu is er niets meer aan te doen, nu moet de juffrouw helpen! Nu staat ze naast de stoel.... hè, dat is wel een heerlijke rust, de juffrouw heeft de kous in haar hand, nu komt het vanzelf wel in orde.... ze zal maar niet eens ernaar kijken; een steek uit de diepte naar boven halen, dat leert ze toch haar levensdagen niet! Wat heeft deze juffrouw haar tafeltje gezellig.... een rose haakwerkje.... een prachtig, glanzend glazen blok met een gekleurd prentje erin dat naar alle kanten zichzelve spiegelt, kluwtjes en kaartjes wol, blauw en rood en geel en paars. Eén van de kaartjes is leeg.... er staan woorden op, gouden lettertjes, die glanzen in het licht van het hooge raam. Kijken wat er staat, het hoofd een beetje schuin naar de juffrouw toe. Het is Fransch. Niemand weet het.... maar ze kent een beetje Fransch! Hoe ze de woorden moet uitspreken, dat weet ze door de aardrijkskunde: ‘Bordeaux,’ de eau is o, de x telt niet mee; ‘Touraine’ -, de ou is oe, de ai klinkt als een gerekte è -, de e aan 't eind wordt nauwelijks gehoord; ‘Rennes’ -, de e voor n is a, en de rest schijnt er alleen voor de pronk te staan; ‘Verviers’ -, een Fransche v lijkt op een Hollandsche ‘w’ - en ‘iers’ is ‘jee’. | |
[pagina 45]
| |
Wat sommige woorden beteekenen, weet ze uit boeken, waarin menschen voorkomen, die Fransch spreken -, geschiedenisboeken die in den tijd van Napoleon spelen. Meestal is één zinnetje in het Fransch geschreven en onder aan het blad vertaald -, verder doen ze dan maar net of zulke menschen Hollandsch spreken. Ze kent ook een ergen Franschen vloek ‘Sacré nom d'un dieu damné’ -, dat riep een heer met zwarten baard die uit een luchtballon viel! Ze heeft er eens bij gestaan dat meisjes van 't Fransche school touwtje sprongen, eén, een erge nuf, riep telkens als ze haken bleef ‘O ciel’ - haar groote broer stond erbij en zie op 't laatst ‘och kind, praat toch je eigen taal en roep ‘o hemel!’ Dat wist ze meteen! Van wat op dit kaartje staat, kan ze den heelen eersten zin begrijpen, tot het vraagteeken toe: ‘Etes-vous content de cet article?’ Een schrikje.... het is zoo raar.... er gebeurt iets.... ze kijkt naar de voorste tafel, en ze begrijpt. Soms, in de klas, laat de meester een jongen een heele poos met kwaaddoen begaan, komt dan op zijn teenen dicht-bij, pakt hem bij zijn oor en sleurt hem naar den hoek.... meestal lukt het niet, wordt hij juist bijtijds gewaarschuwd, of hij merkt het aan het kijken van de anderen, die lachend te wachten zitten wat er gebeuren zal. Dat is wel valsch, maar de meesten doen het. Ook die twee in de voorste bank, en daardoor merkt ze, dat de juffrouw haar in 't oog houdt, een heele poos misschien al! Maar de juffrouw is niet boos. Ze kijkt naar haar en dan naar het kaartje, neemt het kaartje op en leest de woorden. ‘Wat daar staat.... kun jij dat lezen?’ De twee in de voorste bank rekken hun hals.... ze durft niets zeggen, niet fluisteren, alleen maar ‘ja’ knikken, met een rood hoofd. ‘Ken jij dan Fransch....?’ Gelooft de juffrouw haar niet? Geen geluid wil haar nu uit de keel, wil haar over de lippen. Alle meisjes zijn | |
[pagina 46]
| |
stil, in alle handen rust het werk, allemaal kijken ze.... ‘Zeg me dan eens, wat er staat?’ ‘Etes-vous....’ Zijt gij....’ Ze kijkt de juffrouw aan. Die zegt niets.... maar haar oogen worden groot, haar mond gaat open van verbazing. ‘Content....’ ‘Tevreden....’ En weer kijkt ze de juffrouw aan. Ze weet wel, dat het goed is - het oude heertje dat vader kent, mijnheer Content, zal toch wel weten wat zijn naam beteekent, al wordt die als Hollandsch uitgesproken! - maar toch.... het is zoo raar, ze zijn allemaal zoo stil, het is juist als liep ze heel alleen midden op hard, glad ijs, dat maakt zoo duizelig. ‘De cet article....’ En ze kijkt weer naar de juffrouw. En nu begint de juffrouw ineens te lachen, dat al haar mooie, witte tanden blinkend te zien komen, haar lippen bewegen, als ging ze iets zeggen. Het kleine meisje begrijpt! De juffrouw verwacht, dat ze ‘de’ zal vertalen met ‘van’, want ‘de’ beteekent ‘van’ maar nu beteekent het natuurlijk ‘met’ of ‘over’ ‘Content de cet article’ - tevreden van dit artikel.... zou immers onzin zijn. Kijk, de lippen van de juffrouw bewegen, en ze lacht, vol verwachting.... En ineens voelt ze, dat het de juffrouw tegen vallen zou, dat het een teleurstelling voor haar zou wezen, als ze goed vertaalde, als ze ‘over’ zei.... ze denkt zoo stellig, dat ze beter weet, dat ze zoo-meteen verbeteren mag.... Zal ze dan maar niet, om de juffrouw plezier te doen, zich houden of ze het niet weet en ‘de’ met ‘van’ vertalen? Maar ze is juist zoo trotsch dat ze het wel weet. Neen, ze kan het niet.... en haar lippen gaan al open. Dan ineens, komen haar wenschen in haar op: uit diep water halen, uit een brand redden, van zwarte pokken genezen, een trein tegenhouden, een hollend paard stuiten.... het lijkt nu net of dat allemaal makkelijker zou zijn dan iets verkeerd te zeggen, terwijl je juist zoo trotsch bent dat je het goed weet. Haar gezicht wordt nog rooder, haar lippen gaan weer vaneen en nu zegt ze het.... | |
[pagina 47]
| |
‘De cet article’ ‘Van dit artikel.’ En daar komt het al! ‘Heel goed!’ prijst de juffrouw ‘héél, héél knap van je.... maar “de” beteekent hier niet “van” maar “met” of “over”. “Content de” zie je, dat hoort bij elkaar, “tevreden over”.... begrijp je?’ Ze kan niets zeggen, ze tuurt naar het kaartje in haar hand, de gouden lettertjes dansen, en schieten fonkelpijltjes uit met kleine, heel-kleine regenboogjes erin.... schielijk wrijft ze haar hand langs de oogen. Nu verder.... ‘Si oui.... ‘Zoo ja....’ Maar de deur is open gegaan en de bovenmeester met zijn bleeke, strenge gezicht, zijn hooge, vierkante schouders, komt langzaam de klas ingeloopen. Geen, die nog opkijken durft -, allemaal lijken ze in de banken kleiner te worden, achter de tafels te verdwijnen, heel hard te breien, heel vlijtig te naaien. De juffrouw geeft haar gauw de kous terug, de juffrouw heeft zelf ook een kleur gekregen. ‘Gauw maar weer naar je plaats.’ ‘Zoo juffrouw.... was die knoeister weer eens bezig geweest?’ ‘Wel neen, mijnheer.... ze doet heel goed haar best. Maar iedereen kan toch wel een steek laten vallen.’ De bovenmeester zegt niets, hij blijft nog even voor de klas, vlak naast de juffrouw staan.... ze durft niet op te kijken of hij naar haar kijkt.... ijzig, akelig stil is het. De vorige juffrouw begon altijd dadelijk over haar tegen den bovenmeester te klagen. Nee.... hard was het wèl, maar spijt heeft ze niet. |
|