Goenong-Djatti(1909)–Carry van Bruggen– Auteursrecht onbekend Vorige De schaduw. Vogelken in de groene twijgen, Je zingt zoo blij je lied, Alsof de Vreugd het òp deed stijgen! ....Zag je de Droefheid niet? Ik weet, zij is hier langs gegaan En naar m'n venster heengeschreden. Daàr bleef ze stil 'n wijle staan.... En is dàn weer voorbij-gegleden. En toen ik opblikte, bevreesd, Vonden m'n oogen haar niet meer. Maar 'k weet, dat zij er is geweest: Heur schaduw drukte op me neer. En toen ik zoekend buitentrad, Jubelde hoòg je lied! .... Kwam slechts 'n droombeeld op m'n pad Zoo ònheilspellend nederzwijgen? Vogelken in de groene twijgen, Zag jìj de Droefheid niet? L.N. [pagina 220] [p. 220] Brandt! Sterren Brandt! In manelooze winternacht. En zingt mijn ziel het verre lied van zondeloosheid voor, Totdat ik als een eenzaam engel gedragen in uw koor, De zonde mag vergeten, stijgend tot uw macht. 'k Heb lief uw zeldzaam vonken in fluweel, En in geklater uwer lustfonteinen van genade koel, Daarin zal ik geraken voor het groote doel, Waarin mijn Zelf rijst tot één schitterrein geheel. Zingt sterrenkoor uw donkerdiepe lustlied mij! Ik bid u, laat den Schijn zoo blijven en den waan! Ik weet! Het moet! In roode morgen zal dit ondergaan. Dank! Dank! Tot aan de jongste zonne ben ik vrij. Henri van Booven. Vorige