Goenong-Djatti(1909)–Carry van Bruggen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Leed door Jeanne C. van Leyden. Nacht, leen mij je sluiers, te dekken mijn leed; te dekken het leed, waar niemand van weet. Kom stille sluiers van koelen nacht, dek toe mijn leed, maar zacht, héél zacht.... Als 'n kind is mijn leed, als 'n doodziek kind, dat bescherming zoekt en bij moeder het vindt; die het streelt met zachte, weldoende hand.... Streel mij als een moeder met zacht-koele hand. Kom droomen! kom feeën van weldoende nacht. Wieg mij in je armen, heel zacht.... maar héél zacht. Streel langs met je adem mijn gloeiend hoofd van koortshitte heet, van verstand schier beroofd. De wreede dag met zijn dagelicht Verschroeide mijn hart, schroeide blind mijn gezicht. De lichte dag is zoo wreed.... zóó wreed, vlijmt diep in mijn smart, vlijmt diep in mijn leed. Maar nacht is koel, als een graf van steen. Geef die donkere stilte als troost om mij heen. Feeën of demonen, uw komst is mij goed, maar neem àf, stil de pijn Van mijn brandend gemoed. [pagina 219] [p. 219] Zink over mij heen, bedrieglijke waan, hergeef het geluk, dat is van mij gegaan. Bestrik met uw leugen mijn arme leed, tot mijn geest, zoet bezwijmend, zijn leed niet meer weet. Wieg sluimer, mijn leed voor het leven te groot. Zacht troostende zuster van voelloozen dood. De nacht, als 'n graf, is zoo duister en stil,.... en mijn leed is zoo moe, dat het rusten wil.... Vorige Volgende