De Lammerenvreugd of de herders bruyloft
(1732)–Jacob Brouwer– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Voys: Het windtje dat uyt den Oosten waeyt.Het is ‘er voor mijn wel een groot kruys!
Nu de Winter is op handen,
ik heb ‘er geen munt nog kruys in huys:
van de kou klapper tanden
Geen turf nog hout;
En heb ik nu om te branden.
Te zomer toen ik nog werken kon,
En toen ging ik mijn begeven:
Als yder wat voor de Winter won,
Om daer soo van te leven:
Sat ik in de Kroeg
En ik had den bruy van ‘t Weven.
Ik bender nog maer een jaer getroud,
met mijn Lief ging ik pleyzieren:
Nou leggen ons Kleeren al in het zout,
Ian-oom die is kadzieren;
Nu krijg ik de schuld:
En mijn wijf maekt felle gieren. Al quam ‘er in mijn huys een blind paerd,
‘t Sou daer geen schaden loopen
(Want al wat was een oortje waerd:
dat heb ik gaen verkopen,
mijn Schietspoel en scheer:
En het geld is al versopen. Soo lang de Bakker en Winkelier,
brood en botter wilde borgen,
Iannever, Brandewijn en bier,
En toen had ik nog geen zorgen:
maer zy komen om geld,
by mijn schier alle morgen.
Ik heb ‘er niet als ik gae ne stae,
En mijn Kleederen zijn vol scheuren:
Als ik ‘er des savonds slapen gae,
mag mijn geen Bed gebeuren:
Ik kruyp in het stroo:
van de kou leg ik te treuren.
Ik ley ‘er het aldergrootste gebrek,
dat ooyt iemand heeft geleden,
tot Werken heb ik ook gantsch geen trek,
En ik ben gesond van leden
Ik was liever dood,
Als op ‘t Getouw te treden.
Oorlof gy Weevers altemael,
En wilt u Schietspoel bewaren,
ik was te luy en nu ben ik zo kael,
Wilt u geld by Somer sparen,
Nu moet ik eylaes
Door de Zieleverkoper varen.
|
|