De Lammerenvreugd of de herders bruyloft
(1732)–Jacob Brouwer– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Voys: Ontwaakt schoon Herderinne.Liefhebbers van het Trouwen,
Eer gy het huwelyk sluyt,
hoord toe met vlied;
Na dit nieuw Lied,
Gy Bruydegom en Bruyd:
het is nu gebleken,
Van een jong getroude paer,
die de trouw voort breken,
Eer den dag verscheenen waer.
De Bruydegom Klaes Tema,
En de Bruyd Anna Louw,
die waren samen eens gezind,
te worden man en vrouw:
Zy reden na de Kerke,
Om te treden in den Echt,
hoord wat wonder werken,
dat zy hebben uytgeregt.
De bruyd was wat beschonken,
Als zy zat in de Kerk;
En raekte zoo vast in de slaep,
Dat zy viel van haer perk:
De Bruydegom wilt merken,
Zwol van spijt dik om zijn kop;
Sprak jou dronke verken,
had ik voor de trouw een strop.
Den Pastoor ging haer trouwen,
Zy wierden Man en Vrouw:
dog eer zy weder quamen thuys;
hadden zy groot berouw:
Zy schelden en zy keven,
Onderwegen in de slee,
Als twee Appel-teven;
Dat de Sleeper maekten vree.
Als zy thuys zijn gekomen,
Toen ging het eerst voor goed,
de Bruygom zey jou dronke hoer,
Ik schop u met de voet;
de Bruys is toegevlogen
Met haer nagels alle tien,
dat hy uyt zijn oogen
Van het bloed niet konden zien.
De Bruygom weers hem lustig,
Sloeg haer de Neus schier plat,
De Bruyd die krabde en zy beet,
Als een benarde Kat;
De Bruylofts-gasten scheyden.
Bruyd en Bruydegom met vlijt;
Liepen tusschen beyden;
het scheen wel een beerevijt.
De stoelen en de tafel,
die raekten over huys;
de kraen uyt ‘t vat daer liep het nat,
Als water uyt een sluys;
| |
[pagina 57]
| |
het was ‘er al in ‘t honderd,
Potten, Pannen Kan en Glas,
Yder scheen verwonderd
die daer op de bruyloft was.
De bruydegom sprak woedig,
Ik wil niet by dat zwijn;
de vruyd zey voort met ‘t andere woord,
Ik wil gescheyden zijn:
Laet een Notaris halen,
Om te schrijven met een zet,
En scheyde zonder falen,
Tussen tafel ende bed.
Notaris is gekomen,
te schrijven daer terstond,
En hoorden daer de reden klaer;
Uyt bruyd en bruygoms mond,
En gingen akkordeeren:
Daer de Speelnoods zijn present, Om nooyt te moveeren:
Als twee die malkaer niet kent.
Zy aten en zy dronke,
Voort lesten heel konfuys
De bruygom klaer nam afscheyd daer,
Yder ging na zijn huys:
Wilt dit lied onthouwen,
Ionge luyden al te saen;
Wagt u soo te trouwen,
Het is beter noyt gedaen.
|
|