De Lammerenvreugd of de herders bruyloft
(1732)–Jacob Brouwer– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Voys: Antwerpen gy staat in myn zinnen.
Fop.
Schoon Isabel ik kom uyt Vryen,
Gy kent mijn hert en ziel verblyen,
Gy zijt een Meysje als een pronk,
Als een Godin van Iaren Ionk.
Gy zijt de schoonste Amazoone,
Boven de Nimphen spant gy de kroone,
Gy schijnt een Hemel in mijn zin,
Was ik een Engel ik vloog ‘er in.
Isabel.
Ik heb gewagt met groot verlangen,
Om een Engel daer in t’ontfangen,
Gy zijt den regten Ioseph niet,
Daerom vry na een ander ziet.
| |
[pagina 52]
| |
Fop.
Ik kan mijn zelf niet meer bedwingen,
En schijn schier uyt mijn vel te springen:
Want Lief, de nagten zijn soo lang,
Alleyn te slapen valt zoo bang.
Isabel.
Zijt gy bang om alleyn te slapen?
Of is het om wat vreugd te rapen?
En mijn te brengen in ‘t verdriet,
Zulk een Engel behaegd niet.
Fop.
Ag Isabel u oogen blinken,
Krijg ik geen troost ik sal me verdrinken,
En doen te kort mijn ziel en lijf,
Om u o schoone Ionge wijf.
Isabel.
Weg malle Fop wilt gaen vertrekken,
In ‘t Lazarus-huys by de gekken,
Soekt een Sottin daer gy mee speeld:
Want al u praten mijn verveeld.
Fop.
Adieue ik gaen u nu begeven,
Om als Soldaet in ‘t Veld te leven:
En dan kont gy o trotse Maegd,
wagten tot u een ander vraegd.
Kom ik u by geval dan tegen,
Dan sult gy schrikken voor mijn degen,
En ik sal u met mijn Rapier,
Geven in ‘t minste geen quartier.
Isabel.
Het geweer sal u zoo wel passen,
Als onse poes zatijne dassen,
Steekt met u deegen in den drek,
Ik blijf alleen gy zijt een gek.
|
|