De Lammerenvreugd of de herders bruyloft
(1732)–Jacob Brouwer– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Voys: Roemwaarde myn uytverkoren.
Ionkman.
Ag! Mieke gy doet mijn doolen,
Ik word als dol van zin;
Mijn hertje dat braed op koolen,
En smelt schier door de min:
Mijn bloed, Schoon kind, door de gloed,
Ag! ag! en dat moet, Verteeren met spoed.
Soo ik geen troost genieten,
Van u mijn Engelin:
Soo zal ik mijn bloed vergieten,
Tot offerhand van de min:
Uw Schoot, Marie is mijn dood,
Ag! ik leef in nood! So gy me verstoot.
Dogter.
Wie komt mijn zijn nood hier klagen?
Ionkman vertrekt van hier;
Want ik en heb geen behagen,
In al jou vals getier:
Ik lag, met al u beklag,
En ik u noyt zag, daerom komt by den dag.
Ionkman.
Auroor is al aen ‘t dagen,
Schoon kind doet op u deur,
En laet mijn niet langer staen klagen,
Ik bender u Serviteur:
Van kou, Soo word ik schier flouw,
Ag! ag! jonge vrou, daer ‘s een Ring op trouw.
| |
[pagina 50]
| |
Dogter.
Ionkman ‘k sal u Trouw ontfangen,
En toonen u weder min:
Nu hebt gy na u verlangen,
Gekregen u lust en zin,
Voorwaer, Ionkman het is klaer,
Komt laet ons te gaer, Nu worden een paer.
Ionkman.
Laten wy ons lust nu koelen,
Marieke met bly genugt,
Dogter.
Neen Iantje dat soet krioelen,
Dat baerter soo meenigen zugt!
Wagt nou, tot ons bind de Trouw,
Ian, Ian, ik en sou, niet eer wagen met jou.
Ionkman.
Nu zijn wy te zamen verbonden,
Tot Egte getrouwde luy:
Maer had ik u eer geschonden,
Soo had ik van u den bruy;
Want ziet, die ik had verspied,
Al tot haer verdriet, terstond weer verliet.
Dogter.
Daerom soo kon ik mijn wel wagten,
Tot dat ik nu was Getrouwd:
Toen ik mijn eerst liet verkragten,
Dat heeft mijn wel haest berouwd;
‘t Ging zoet, dagt ik in ‘t gemoed,
maer ziet den minnaer, verliet mijn met spoet.
Ionkman.
Eylaes hoe ben ik bedrogen!
Ik hebber getrouwd een hoer:
Maer hebben geweest mijn oogen,
Op zulk een geyle snoer;
Wel hoe, ben ik nu te moe,
Ag! ag! en ik moet, Na Oostindien toe.
|
|