De Lammerenvreugd of de herders bruyloft
(1732)–Jacob Brouwer– AuteursrechtvrijStem: God groet u goede morgen, &c.Wat is ‘er meerder vreugden hier te vinden;
Wanneer een Herder met zijn Herderin,
Te saem vereent spanceeren door de linden
En haer verlusten in opregte Min:
Geen vreugd op aerden, Is meer van waerden,
Als trouw en kuysche Min,
Van twee vereent van zin.
Maer als de dood haer een van twee komt treffen
En in den schoot der aerden word geleyd,
Wie kan die groote droefheyd dan beseffen;
Wanneer den Herder raekt zijn Philis kwijt:
Hoord Damon zugten! Met ongenugten,
Zijn Philis die hy mind,
Is door de dood verslind.
Damon spreekt tot zyn Schaapen.
Mijn Schaepen treurt en weent met uwen Herder
Draegt rouw om u roemwaerde Herderin!
Die u in ‘t groen steeds hoeden gints en verder;
Ia onvermoeyt met herte, ziel en zin,
Met al haer kragten, By dag en nagten,
Met zorg en liefde groot: Is nu eylaes dood.
Zy plagt u staeg te spijzen en te laven,
Als immer Herderin ooyt heeft gedaen;
| |
[pagina 20]
| |
En onder u mijn Schaepen steeds te slaven,
Op dat gy veylig in het groen zou gaen:
Die u gekoestert Heeft, en gekloestert,
Is door de dood vermant,
Eylaes geleyd in ‘t sant.
Hoe kan de dood ooyt zwaerder rou doen kleden,
Als dat hy door zijn Seysde levens tijd,
Van uwen Herderin heeft afgesneden,
Op ‘t besten van haer Ieugd en zoetigheyd;
ô Wreede slagen, Die ik moet dragen!
Ik mis mijn Herderin,
Die vast stond in mijn zin.
Terwijl u Herderin nog lag te kampen,
In ‘t perk met de fel en bitt’re dood,
U Herder was belaen met ramp op rampen,
Zijn Ziel die wierd geslingert als een bloot,
Zijn oogen leeken, Als waterbeeken,
Van zilte traenen vloed,
Uyt zijn benaeut gemoed.
‘t Scheen zijn gemoed hem niet gerust kon stellen,
Swom nagt en dag in traenen vol van rouw;
Hou op mijn Ziel en wilt u soo niet quellen:
Schoon dat gy mist u Philis waerde vrouw!
Wilt niet meer schreyen, Zy is uyt ‘t leyen,
By God in eeuwigheyd,
Daer zy u komst verbeyd.
Wat zou het treuren my dan baten kunnen?
Dat ik doen om een doode romp en stof:
Laet ik haer dog den Hemel niet misgunnen,
Daer zy zingt eeuwig tot des Heeren lof:
Ik wil gaen minne, Een aer vriendinne,
Die met mijn weyden zal,
Mijn Schaepjes in het dal.
|
|