| |
| |
| |
IX. De indruk in Spanje. Een merkwaardige ‘reportage’ uit het jaar 1588
Aanteekeningen van Pater Juan de Victoria, van de orde der predikheeren
Er is een spreekwoord dat zegt, dat ieder over de jaarmarkt spreekt zooals het hem daar is vergaan. Velen hebben deze ongelukkige onderneming tegen Engeland beschreven. Het personeel van den hertog (van Medina-Sidonia), zijn verwanten en zijn vrienden verdedigen hem zeer met de pen. Maar wat zij in vertrouwen aan hun vrienden zeggen, is geheel in strijd met wat zij schrijven. Hun vertrouwelijke mededeelingen komen overeen met wat diegenen schrijven die de ware toedracht der zaken willen uiteenzetten, en dat zijn allen personen van gewicht en geloofwaardige getuigen die dien tocht hebben meegemaakt. Al deze ooggetuigen, generaals, kolonels, schout-bij-nachts, kapiteins, vaandrigs, ambtenaren en leden van de rechterlijke macht, soldaten en matrozen, stemmen in hun mededeelingen overeen. Ik heb geen man ontmoet die dit niet met zijn woord heeft bevestigd. Bovendien zijn er nog de authentieke bescheiden waarin getuigenis wordt afgelegd in zake alle verzoeken, raadgevingen en dringende voorstellen welke onophoudelijk aan den hertog zijn voorgelegd, en hoe men voortdurend bezwaren bij hem heeft gemaakt aangaande de schade en de gevaren waaraan de Armada werd blootgesteld. Verder zijn er de stukken welke aantoonen hoe men hem insgelijks telkens onder het oog heeft gebracht dat als de Spaansche vloot niet vocht, geen landing ondernam, den vijand niet aanviel
| |
| |
en hem dus dwong slag te leveren, hij zijn goeden naam en roem zou verliezen en de vijand in aanzien en roem zou stijgen. Maar ondanks dit alles heeft men den hertog er nooit toe kunnen bewegen slag te leveren, hoewel hij daartoe gunstige gelegenheden en voldoende middelen heeft gehad. Zelfs heeft men niet van hem kunnen gedaan krijgen dat hij aan Oquendo of Juan Martínez de Recalde, toen dezen in het voordeel waren en den vijand konden dwingen te vechten of vernietigd te worden, daartoe zijn toestemming verleende. Integendeel. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om hen te beletten slag te leveren. Evenmin heeft men hem er toe kunnen bewegen don Pedro de Valdés bijstand te verleenen. En later heeft hij don Francisco de Toledo, den broer van den graaf van Orgaz, ook aan zijn lot overgelaten, ondanks het nadrukkelijke verzoek om hem te helpen. Don Francisco lag in de buurt van Duinkerken voor anker, bij kalm weer. Gedurende twee dagen en een nacht werd zijn galjoen aangevallen door twintig galjoenen, de beste van de vijandelijke vloot. Deze galjoenen zouden ongetwijfeld prijs zijn gemaakt of in den grond zijn geboord, als de hertog te hulp was gekomen zooals don Francisco verzocht. Toen de wind opstak, nam don Francisco de wijk naar Duinkerken, nadat hij den hertog de jonge edellieden had gezonden die hij bij zich aan boord had, onder anderen den oudsten zoon en een jongeren zoon van den graaf van Orgaz. Deze jongelieden hadden gevochten als leeuwen. Zij zijn aan boord van het vlaggeschip gestorven, doordat de hertog, toen zij ziek lagen, hun in zeewater toebereid gevogelte en vleesch had gegeven, terwijl hij zoet water te over had.
Tenslotte heeft hij, nadat er dingen waren gebeurd als boven zijn vermeld, geen troepen in Engeland aan wal willen zetten, hoewel hij er toe in staat was en hoewel hij wist dat de katholieken in Engeland zich onmiddellijk bij hem zouden aansluiten. Er waren heel veel katholieken in Engeland, en de ketters zouden zich aanstonds hebben schuil gehouden, want zij waren heel bevreesd. Dit wordt
| |
| |
door hen zelf bevestigd en door de gevangenen die dagelijks uit Engeland komen nadat hun losgeld is betaald. De hertog is naar Spanje teruggekomen geheel benoorden Schotland om, door ijzig koude en zeer gevaarlijke zeeën, vol rotsen, groote en kleinere eilanden, en die als vaarwater den Spanjaarden onbekend waren. Hierdoor heeft hij, naar men zegt, meer dan vijftien duizend man doen omkomen, door koude, honger en andere bezoekingen. Men had stormen en zware golfslagen te verduren, en een aantal schepen heeft schipbreuk geleden en is verzonken in de golven. Zoo kwam hij in Santander terug, zonder vloot, en alleen bedacht op eigen behoud. Hij heeft de eer, den naam en den roem van Spanje doen verloren gaan, en ook zijn eigen naam en het aanzien van zijn huis, dat groot en beroemd was gemaakt door zijn dappere en vermaarde voorvaderen. En hij heeft dit alles verloren door zijn lafheid. Hij was voortdurend in angst en bang voor den dood, iets dat zijn voorvaderen vreemd was. Verder was hij zeer gierig, hardvochtig en wreed, zoo zelfs dat hij den edellieden uit Sevilla die tegelijk met hem van boord gingen en die heel ziek en rampzalig er aan toe waren - een had zijn arm verloren - niet alleen niets van zijn eigen loon wilde afstaan, maar zelfs niet eenig geld wilde leenen. Onder die omstandigheden ondernam hij zelf den terugtocht naar huis, met vele lastdieren beladen met geld. Hierin en in alle andere dingen toonde hij zich een kleinzielig man, zonder inzicht of juist beraad, en daarom wordt hij door iedereen veracht. Men heeft hem openlijk bespot en beleedigd. Overal op de terugreis over land heeft men hem gehoond en smadelijk behandeld, en in Medina del Campo en in Salamanca hebben de jongens hem zelfs met steenen gegooid.
Zijn vrouw, de hertogin, een heel schrandere en scherpzinnige vrouw, heeft wel gelijk gehad toen zij voorspelde welk een schande en welk een rampen over de Armada, over Spanje en over den hertog zelf zouden komen als hij opperbevelhebber zou zijn. Zoo spoedig zij van zijn benoeming tot vlootvoogd hoorde, heeft zij al het mogelijke gedaan
| |
| |
om die te doen intrekken, en toen haar dat niet gelukte, was zij heel bedroefd en terneergeslagen. Tegen enkele vriendinnen van haar, die vergeefs probeerden haar te troosten en op te beuren door te zeggen dat de opdracht welke Zijne Majesteit den hertog had gegeven, de hoogste en belangrijkste onderscheiding was welke iemand ooit te beurt was gevallen, heeft zij bedrukt gezegd: ‘Gij begrijpt mij niet. Ik weet dat de hertog thuis op zijn plaats is en dat een teruggetrokken leven hem het best past. Ik betreur dat men hem zal leeren kennen zooals hij is, en dat hij daardoor zijn goeden naam zal verliezen.’
Spanje zal dezen smaad nooit kunnen vergeten. Als de hertog inderdaad zulk een klein en bescheiden man was als zijn vrouw dacht, zou hij van verdriet en spijt zijn gestorven. Maar hij is met opgeheven hoofd en een trotsch gezicht van Santander huiswaarts gereisd, alsof hij zegevierend Londen was binnengetrokken. Alleen het feit al, dat Zijne Majesteit niet meer heeft geduld dat hij naar de residentie kwam en zich ook niet meer om hem heeft bekommerd, moest hem van spijt en hartzeer hebben doen sterven.
De openbare meening zou er zich zeker over hebben verheugd, als de koning hem op voorbeeldige wijze had gestraft. Daarom is het goed dat allen hun verslagen in het licht geven. De anderen kunnen daar dan een heilzame leering uit trekken.
* * *
Er komt geen einde aan de openlijke klachten van de kapiteins, edellieden en alle anderen die aan deze onderneming tegen Engeland hebben deelgenomen, over den hertog van Medina. Zij klagen er allen over dat hij zijn plicht niet heeft gedaan, en men beticht hem ervan kleinmoedig, laf, weinig ondernemend en niet ontvankelijk voor goeden raad te zijn geweest. Men neemt het hem kwalijk dat hij geen landing in Engeland heeft beproefd, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is geweest en hij den vijand had kunnen overweldigen. Zelfs heeft hij niet eens een
| |
| |
haven in Vlaanderen durven binnenloopen om daar op nadere bevelen van den koning te wachten, en af te wachten tot de hertog van Parma gereed was met zijn toebereidselen. Er was immers tijd te over. Het is een mooie zomer en herfst geweest. Men verwijt den hertog aan den grooten roem van Spanje afbreuk te hebben gedaan en den goeden naam van zijn voorvaderen te hebben geschaad. En ook, dat hij in Spanje vrees heeft gewekt en den vijand stoutmoedig heeft gemaakt. Vele edellieden heeft hij onderweg het leven doen verliezen, tengevolge van het vuur der vijanden en door honger. Er ging geen uur voorbij zonder dat men twaalf of dertien man die van ontbering waren omgekomen, over boord wierp. Hij had dit kunnen voorkomen door ergens aan land te gaan. Het is bedroevend de verhalen te hooren welke men doet. Men heeft de paarden over boord gegooid, een groot aantal heel flinke paarden, en ook de muildieren, wat een groot verlies is. Als het waar is wat allen die aan dezen tocht hebben deelgenomen zeggen, dan is er nooit een laffer opperbevelhebber op de wereld geweest, want tijdens de gevechten verschool hij zich tusschen zakken opgevuld met wol, en zocht hij met het vlaggeschip dekking achter andere schepen.
Het is niet te gelooven, hoe diep het verlies van zijn goeden naam Spanje heeft getroffen. Ongelooflijk groot is de wrok dien men tegen den hertog van Medina voedt. Hij heeft zelfs geen poging gedaan om een van de vele riviermonden in die zeeën te verkennen, of de schepen daar versch water te laten innemen, of aan land te gaan, of met de vloot een van de vele havens in de Nederlanden binnen te loopen, of voor de kust van Calais op Parma te wachten, want Calais is dicht bij Vlaanderen.
Zijne Majesteit was heel goed ingelicht omtrent de gedragingen van den hertog van Medina, alvorens deze in Laredo aan wal stapte. Daarna, toen de hertog naar de residentie wilde komen, gaf de koning hem bevel naar huis te gaan. De koning heeft hem niet willen zien en hem niet willen te woord staan, en dus reisde de hertog door.
| |
[pagina t.o. 192]
[p. t.o. 192] | |
De ondergang van de Onoverwinnelijke Vloot (met vier Latijnsche versregels van Hugo de Groot). - Scheepvaartmuseum, Amsterdam
| |
| |
Den tienden October kwam hij des namiddags om vier uur in Valladolid aan, voor het oog van iedereen, zonder een poging te doen onbekend te blijven, alsof hij als overwinnaar terugkeerde. Hij nam zijn intrek in een logement, want hij had zich zelfs niet verwaardigd een van de vele voorname personen aldaar van zijn komst te verwittigen zoodat hij door een van hen, zooals gebruik is, gastvrij had kunnen worden opgenomen. Het eerste wat hij aan de waardin vroeg was of er ook met kettingsteken afgezette halskragen voorradig waren, en als dit zoo was, dat zij ze dan moest gaan koopen en ze aan zijn bedienden moest geven.
Enkele edellieden kwamen hem bezoeken, en de markies van Poza vroeg hem waarom hij niet gedaan had wat zooveel officieren hem hadden aangeraden te doen. Zijn eenige antwoord en verontschuldiging was, dat Zijne Majesteit hem had opgedragen zich in alles te richten naar den raad van Diego Flores, ook al stemden alle anderen tegen, en dat hij dit had gedaan. Hij scheen niet te kunnen begrijpen dat als de koning persoonlijk aanwezig was geweest deze het tegenovergestelde zou hebben bevolen, want, aldus zou hij stellig den vijand vernietigd hebben. Daags daarna reisde hij verder, gezeten op een muildier, met zeven muildieren beladen met kostbaarheden en vijf beladen met geld. Zoo trok hij, voor ieders oog, dwars door Valladolid, en zoo ziet men dus of die vrek gebrek aan geld had zooals hij naar Burgos, Valladolid en Palencia had geschreven.
Door aldus terug te komen heeft hij Spanje in zulk een verlegenheid gebracht, dat de koning in de vergadering van de algemeene landsvertegenwoordiging, welke in Madrid is bijeengeroepen, aan het land veertien millioen vraagt en vijftig duizend soldaten. Verder wordt er onderhandeld over de levering van soldaten door de steden afzonderlijk, en bovendien over de inkwartiering van troepen. De koning heeft Antonio de Guevara, uit Segovia, en Junguitu de Álava, het hoofd van de proviandvoorziening van de Armada, hun ontslag gegeven. Álava heeft hij door iemand anders vervangen. Onder de bemanning
| |
| |
van de tegelijk met den hertog teruggekomen schepen waren drie duizend zieken en gewonden. Op last van den koning hebben Burgos en Valladolid in hun behoeften voorzien door twaalf vaten wijn uit Alahejos, twaalf vaten witte suiker, twee vaten met wortels van de geneeskrachtige plant ossetong en met schorseneel, vierhonderd warme dekens, duizend pond beschuit, vijfhonderd pond koekjes, amandels en andere levensmiddelen te zenden. Bovendien hebben zij een groote hoeveelheid geneesmiddelen, twee chirurgijns en twee apothekers, drie duizend broeken, een groot aantal hoeden, en laken voor buizen gestuurd. Hiermede is de rentmeester van de gemeentegoederen op weg gegaan, drie dagen nadat het bevel des konings was binnengekomen. Het geheel was opgeladen op zestig lastdieren, bedekt met gekleurde dekkleeden, voorzien van de wapens van de stad. De datum van den brief des konings was één October.
In die dagen kwam ook Juan Martínez de Recalde te Coruña aan met zijn galjoen en een groot deel van de vloot en Martin de Bertendona. Te voren hadden er fantastische geruchten de ronde gedaan, dat de Engelsche admiraal en Drake bij Wight en Dover verslagen waren en gevangen genomen waren door den hertog van Medina. Ook beweerde men dat Dover was veroverd, en nog meer bakerpraatjes werden er rondgestrooid van het oogenblik af dat de hertog voor de Engelsche kust was verschenen.
Onze vloot heeft zware verliezen geleden. Een groot deel van de bemanning is omgekomen en ook vele edellieden. Verscheidene schepen zijn met een deel van de opvarenden reeds in het begin van den tocht vergaan.
Dicht bij de zandbanken van Calais was de laffe hertog, want zoo noemden hem de kapiteins, zoo bang en ontzet, omdat hij dacht dat hij daar zou omkomen, dat hij zich aan den vijand wilde overgeven, en hij was op het punt om een logger te sturen om te onderhandelen. De kapiteins verzetten zich daar echter tegen. Toen de wind opstak liet hij alle zeilen bijzetten, en zette hij met de Armada koers naar Schotland.
| |
| |
De officieren en de soldaten verzekeren mij dat zij getuigen zijn geweest van de groote lafheid van den hertog en zij zeggen dat don Alonso de Leyva langszij van zijn galjoen kwam en luid riep: ‘Wel sakkerloot, de koning heeft om ons op zee aan te voeren een man gegeven, die nog niet eens in staat is om op den wal te loopen.’ Nog andere opmerkingen van dezen aard heeft hij gezegd. En van Oquendo zeggen zij dat hij ook vlak bij het galjoen van den hertog riep: ‘Hé, lafaards, gaat naar je visscherijen en gaat tonijnen vangen, want voor vechten deugen jullie niet’, en hij schold den hertog en de Andaloeziërs uit voor lafaards, die alleen maar goed waren om tonijnen te vangen in de tonijnenvisscherijen van den hertog. Verder riep Oquendo den soldaten toe, dat zij den raadsman van den hertog, Diego Flores de Valdés, over boord moesten gooien, want dat er dan behoorlijk slag zou worden geleverd en de onderneming verder goed zou worden geleid. De hertog heeft Oquendo aangeklaagd en de aanklacht aan Zijne Majesteit opgezonden. De koning heeft het stuk doorgelezen en hij heeft even geglimlacht.
De officieren zeggen dat de hertog steeds vluchtte en dat zij hem er niet toe konden bewegen aan te vallen, terwijl de bevelhebber van den vijand op een snel adviesjacht voer en als een dapper vlootvoogd zijn manschappen aanvuurde. Ook beweert men dat als de hertog van Parma slechts met twintig schepen te hulp was gekomen, men stellig Engeland zou hebben veroverd, zoo zeer zou men door deze hulp bemoedigd zijn geworden.
Sommigen willen den hertog wat zijn terugtocht benoorden Schotland betreft, vrijpleiten. Zij zeggen dat tegenwind hem belette terug te gaan door het Kanaal en dat ook de stroom dit onmogelijk maakte. Het is echter duidelijk, dat hij in Engeland aan wal had kunnen gaan en daar had kunnen wachten tot het weer hem gunstig werd. Inmiddels had hij zich dan van al het noodige kunnen voorzien. Als hij gewild had, had hij daar nu de macht in handen gehad. Ook zegt men dat de hertog van Parma, van wien men weet dat hij een vijand van Spanje is, met opzet in
| |
| |
gebreke is gebleven. Hierdoor zijn meer dan achtduizend man omgekomen.
Men beweert dat de onzen de Engelschen getart hebben om te enteren, maar zij gaven met gebaren te kennen dat zij niet wilden. Ook zegt men dat de hertog een stuurman vijfduizend dukaten heeft beloofd als deze hem aan land wilde zetten, maar dat de stuurman niet wilde. De hertog was heel grijs toen hij terug kwam, en toen hij aan boord ging had hij geen enkel grijs haar. Dat hij zoo grijs is geworden, is een teeken van grooten angst. Allen stemmen overeen in hun veroordeeling van den hertog en zij geven er hem de schuld van dat de vloot is teruggekeerd zonder haar taak te hebben volbracht, dat er zoovele menschen zijn omgekomen en zoovele schatten zijn verloren gegaan. En insgelijks beschuldigt men de leveranciers, de inspecteurs en de ambtenaren van den koning ervan niet voor de noodzakelijke voorraden aan levensmiddelen en munitie te hebben gezorgd, en niet al het noodige op het door Zijne Majesteit bepaalde tijdstip te hebben bijeengebracht. Dit heeft tengevolge gehad dat er dagelijks op ieder schip drie of vier menschen van honger en dorst stierven, en terwijl men toch zoo weinig dagen met den vijand slaags is geweest had men, toen men ze het hardst noodig had, gebrek aan kogels en kruit. En dan bedenke men, dat Parma nog een schip met kogels en kruit heeft gestuurd!
Het is deerniswekkend de menschen de ellende te hooren vertellen welke zij hebben doorstaan. Hoe hun kleeren doorweekt waren, zoodat het grootste deel van hen in lompen of naakt terug is gekomen. Met den dag nemen de klachten over den hertog en de ambtenaren des konings toe, en de teruggekomen manschappen zeggen zulke dingen, dat het hartverscheurend is hen aan te hooren. Zelden zal heel Spanje zoo verontwaardigd, bedroefd en gegriefd zijn geweest als thans, en ik denk dat Zijne Majesteit dat niet minder is, want hij is het hoofd en het hart dat deze dingen gevoelt, en dus ook de beleedigingen en den hoon die hem zijn aangedaan.
Onze soldaten beweren dat de vijand geen soldaten aan
| |
| |
boord had, alleen maar kanonniers en matrozen. Ook zeggen zij dat de kanonniers zulke slechte schutters waren, dat er van de duizend kogels nauwelijks één een schip van ons raakte en dat er, hoewel er zooveel menschen zijn omgekomen, er toch slechts vijfhonderd door kogels zijn gedood of gewond.
Juan Martínez de Recalde, van wien men zegt dat hij zich manhaftig heeft gedragen, heeft de scharlakenkoorts gekregen en is daar bijna aan gestorven. Oquendo wordt zeer geprezen als een kundig zeeman. Hij bestuurde zijn schip, het beste van de Armada, als een vlug paard. Dit schip is voor Pasajes verbrand, na den dood van Oquendo, tengevolge van het afschieten van een stuk geschut terwijl het luik van de kruitkamer openstond. Er sprong een vonk in het kruit en het schip is de lucht ingevlogen, met honderddertig man, soldaten en matrozen, aan boord. Het voerde acht en zeventig stukken.
Alle opvarenden verzekeren mij dat toen de hertog het Kanaal binnen kwam, de vijandelijke vloot over verschillende havens was verdeeld en dat de vice-admiraal en Drake met veertig bodems in Plymouth lagen. Allen zeggen dat de hertog hen daar had kunnen overvallen, en dat men hem nadrukkelijk heeft gevraagd dit te doen. Hierbij zou men de schepen van den vijand hebben kunnen prijs maken. De hertog heeft echter van die gunstige gelegenheid geen gebruik gemaakt. Had hij dit wel gedaan, dan had de vijand niet al zijn schepen bijeen kunnen brengen. Dit is een nog erger nadeel geworden, want daar er op de Engelsche schepen slechts matrozen en kanonniers waren, lagen zij door dien geringen last licht op het water, en konden zij dus snel aanvallen en zich snel terugtrekken. Dit deden zij dikwijls en dat was een kranige tactiek.
Onze gezagvoerders waren heel grimmig, verdrietig, gegriefd en geërgerd over de slechte leiding van den hertog en Oquendo is van verdriet en hartzeer gestorven. Hij heeft zelfs zijn vrouw niet meer willen zien. Hij heeft alleen zijn biechtvader willen ontvangen. Juan Martínez
| |
| |
de Recalde is heel ernstig ziek geworden, hij heeft de scharlakenkoorts gekregen. Van don Alonso de Leyva weten wij tot op heden nog niets. Er wordt beweerd dat hij in Engeland wordt gevangen gehouden. Dat moet wel zoo zijn, want het is nu al November en wij hebben nog niets van hem gehoord.
De opvarenden van de Armada klagen erover dat zij tot opperbevelhebber een man hebben gehad die nog nooit op zee was geweest, en ook niet op het land den vuurdoop had ondergaan. Men vermoedt dus dat de koning de Armada slechts heeft uitgezonden om den vijand vrees aan te jagen, zoodat Holland en Zeeland zich zouden overgeven. Men zal zich hierin wel vergissen.
* * *
Juan Martínez de Recalde, de vice-admiraal van de Armada, is tegen het einde van October in Coruña aan de scharlakenkoorts gestorven. Hij heeft voortdurend in de achterhoede met den vijand gevochten en bij de achtervolging van de vloot zijn aanvallen weerstaan. Het is waar dat er dagen zijn geweest waarop de vijand vijf duizend kogels verschoot, hoewel hij daarmede niet de schade aanrichtte die men zou denken. Al viel de vijand ook dikwijls met kanonvuur aan, hij vluchtte toch aanstonds met alle zeilen, als men maar even den steven in zijn richting wendde. Nooit viel hij van voren aan, en steeds kon hij ontvluchten wanneer hij dat wilde, omdat hij zulke snel varende, lichte schepen had.
Alles tezamen zijn er nu zeventig schepen van de Armada teruggekomen, na Engeland, Schotland en Ierland te zijn omgevaren, door de zeer koude Noorsche wateren waar veel manschappen zijn omgekomen, omdat zij geen kleeren aan het lijf hadden. Zij hadden het grootste deel van hun kleeren verkocht uit armoe maar ook om geld in handen te krijgen om te spelen, een ondeugd eigen aan soldaten.
Nog steeds weet men niet waar don Alonso de Leyva verblijf houdt, en ook niet hoeveel schepen hij bij elkaar heeft gehouden. Er wordt beweerd dat hij in Schotland
| |
| |
is. Tijdens een storm was Juan Martínez de Recalde in de Iersche wateren van den hertog verwijderd geraakt. Hij liet aan land om water, vleesch en andere benoodigdheden vragen. Toen men hem ten antwoord gaf dat men het niet zou geven uit angst voor de Engelschen, tenzij hij het gewapender hand opeischte, heeft hij manschappen aan land gezet en zich met geweld van het noodige voorzien. Hij heeft zich, naar allen zeggen, zeer dapper gedragen op dezen tocht.
Toen de hertogin van Medina hoorde dat haar man tot opperbevelhebber was benoemd, zei zij hem dat hij die benoeming niet moest aannemen, want hij was reeds hertog van Medina, en hoe goed hem die onderneming ook mocht gelukken, hij zou toch niet méér dan hertog van Medina kunnen worden. Maar als de onderneming mislukte zou hij zijn goeden naam verliezen. De admiraal zei haar: ‘Wij moeten maar zien....’
Zijne Majesteit zond hem naar huis, want de Spaansche bevelhebbers waren niet gewoon levend terug te keeren zonder te hebben overwonnen.
De hertog had op zijn galjoen zeshonderd man, de besten en meest ervarenen van de geheele vloot. Zij waren uit alle compagnieën uitgezocht, twee uit elke compagnie, en hij had de hoplieden onder eede laten verklaren dat het de beste soldaten waren. Verder verzekert men dat zijn galjoen zóó versterkt was, dat het alleen de geheele vijandelijke vloot kon weerstaan, want van buiten was het versterkt met zware balken en daarop was een vierdubbele laag van stevig op elkaar geperste dikke zakken bevestigd. Die beschutting was tegen elken kogel en schok bestand. Men bedenke dan nog, dat ieder schip van onze vloot het tegen vier vijandelijke schepen kon opnemen omdat die klein en zwak waren en geen soldaten aan boord hadden. De hertog had dus heel goed kunnen landen, ook al versperde de Engelsche vloot hem den weg, want telkens als hij den steven naar den vijand richtte, vluchtte deze. Men heeft mij echter gezegd dat de hertog een afspraak had gemaakt met den stuurman, dat deze hem steeds ver
| |
| |
van alle gevaar zou houden, en men kan deze bewering gerust gelooven, want hij is steeds gevlucht voor den vijand, die voor hem vluchtte, en hij is teruggekomen op de wijze die men kent, terwijl hij langs denzelfden weg had kunnen terugkeeren zooals de vermelde gezagvoerders, de nu omgekomenen en de behouden teruggekeerden, hem verzochten.
De hertog zond bij zijn terugkomst kolonel don Francisco de Bovabilla, een kundig en dapper soldaat, van Santander naar Zijne Majesteit met zijn journaal. Don Francisco prees den hertog en zeide dat deze zich flink had gedragen en hij zelf en zijn adviseur in alle opzichten de bevelen waren nagekomen welke gegeven waren. De koning zei toen: ‘Ik heb zoomin den hertog als zijn adviseur bevel gegeven te vluchten en vluchtend terug te keeren’. Don Francisco is een paar dagen later gestorven, men zegt van verdriet over dit antwoord.
* * *
Met den dag gaat men beter de schadelijke gevolgen beseffen van het feit dat de hertog van Medina geen gehoor heeft willen geven aan den raad van don Alonso de Leyva, Juan Martínez de Recalde, Oquendo en anderen, niettegenstaande de nadrukkelijke order van Zijne Majesteit. Hij beriep zich op het bevel van den koning dat hij in alles den raad had te volgen van Diego Flores de Valdés, wien men nu de schuld geeft van al deze onheilen, om hiermede den hertog vrij te pleiten. Volgens mijn inzicht kan men voor den hertog geen enkele verontschuldiging aanvoeren, want zooveel ervaren kapiteins hebben hem, bij zooveel goede gelegenheden om den vijand te vernietigen en vasten voet op Engelschen bodem te krijgen, een raad gegeven die geheel tegen dien van Diego Flores inging, en zij stonden met hun hoofd voor hun raad in. De hertog zag heel goed in, dat zij gelijk hadden. Zoo heeft de hertog ernstig gefaald door geen hulp te verleenen aan don Pedro de Valdés, en door niet toe te staan dat hij geholpen werd, hoewel Oquendo aanbood dit te
| |
| |
doen, met zijn eskader alleen. Zoo is don Pedro gevangen genomen. Hij heeft gevochten zoo lang hij kon. Hij heeft zijn commandeurskruis van zijn borst gerukt en het naar den hertog geslingerd, terwijl hij om bijstand riep. Met hem zijn vijftig duizend dukaten verloren gegaan en een groot aantal met goud versierde degens, welke de hertog mee had genomen om ze aan Engelsche edellieden aan te bieden. Bovendien ging er nog geld van den hertog verloren dat in het schip van don Pedro was ingeladen. Sommigen verwijten nu den koning, dat hij den hertog van Medina opperbevelhebber heeft gemaakt en Diego Flores algemeen adviseur. Als men de zaak echter goed bekijkt, zal men inzien dat den koning in het geheel geen schuld treft. Ten eerste omdat de hertog jaren te voren zich een dapper officier had betoond bij de verovering van Portugal en bij den aanval van Drake op Cadiz, en Diego Flores bewijzen had gegeven goed inzicht te hebben en een goed raadsman te zijn. Ten tweede, omdat ieder begrijpt dat de voorschriften van vorsten slechts letterlijk moeten worden opgevolgd wanneer en waar en in zooverre dit eer en voordeel aan den vorst en zijn staat oplevert, en in zooverre juist beleid en gerechtigheid dit aangeven. Het is duidelijk dat Zijne Majesteit het zoo bedoeld heeft. Het tegenovergestelde heeft hij ook niet kunnen bedoelen, daar hij zoo'n wijs man is en het wezen der voorschriften zoo goed begrijpt.
Toen de hertog van Medina den terugtocht naar Spanje ondernam, bleef don Alonso de Leyva, het hoofd van de familie Leyva van Riojo, zijn onderbevelhebber, met een flink aantal schepen een eind achter. De Engelsche admiraal haalde hem in en viel hem aan, maar don Alonso doodde hem en overwon hem. Men beweert dat hij toen vijftig schepen heeft buitgemaakt, en later nog vele visschersvaartuigen. Men beweert dat dit onderdaad is gebeurd, en dat hij van de diensten van die visschers gebruik heeft gemaakt en hen vervolgens in vrijheid heeft gesteld. Toen is hij een Iersche haven binnengeloopen en daar heeft hij de macht in handen gekregen, geholpen door den adel
| |
| |
en de wilde bevolking die de heerschappij van Engeland niet erkennen. Als stellig wordt beweerd, dat de koningin van Engeland zes duizend man op hen heeft afgezonden, en onze koning heeft don Juan de Cardona, die met de vloot in Santander is, opdracht en middelen gegeven om bijstand te verleenen. Deze geruchten loopen er. Zeker weet men intusschen, dat don Alonso in Ierland aan land is gegaan en dat hij daar veertien dagen is gebleven, om zich van al het noodige te voorzien, en dat hij daarna weer scheep is gegaan. Tijdens een storm is toen zijn galjoen op een rots geloopen en lek geworden. De geheele bemanning is, op vijf na, omgekomen. De schuld hiervan draagt de stuurman, wien don Alonso er nog opmerkzaam op had gemaakt dat er een zware stroom landwaarts stond. Met don Alonso zijn veel menschen verdronken.
Zijne Majesteit had den hertog van Medina-Sidonia, toen hij met de vloot was aangekomen en aan land was gegaan, het bevel gegeven naar huis te gaan, met de mededeeling dat hij hem wel zou ontbieden. Nadat hij een vergadering van de Grandes had belegd en hun raad had gevraagd en alle inlichtingen had ingewonnen over het gebeurde op den tocht naar Engeland, heeft hij hem bij koninklijk bevel tegen het einde van dit jaar 1588 bij zich ontboden. Hij heeft hem in zijn ambt van opperbevelhebber bevestigd. Zoo is de hertog met groote pracht naar Madrid gekomen. Hij is de beste ruiter van geheel Spanje, de vurigste en beste tornooivechter en stierenvechter. Hij bevecht de woestste stieren met de lans, en verricht menig staaltje van stoutmoedigheid en onvervaardheid. Hij is klein van stuk maar stevig gebouwd, en heeft een knap, heel donker uiterlijk. Zijn beenen zijn een beetje krom. Hij is veertig jaar oud. Al is hij dan ook in gebreke gebleven, al is hij niet in Engeland aan wal gegaan en al heeft hij geen zeeslag geleverd, en al is hij teruggekeerd, zoo moet men dit toch niet aan vrees of lafheid toeschrijven, maar aan het feit dat hij zich geheel liet leiden door Diego Flores. Dit had hij niet moeten doen. Daarom is Diego Flores gevankelijk overgebracht uit
| |
| |
Santander, waar de vloot ligt, naar het kasteel van Burgos met twee gerechtsdienaars en zes haakschutters. Sebastian de Bulivar uit Santander is met zijn bewaking belast.
Den goeden verstaanders wilde ik hier, met een noot, zeggen dat de bovenstaande mededeelingen betreffende den hertog ongegronde geruchten zijn gebleken. Het is niet waar dat hij weer in de gunst staat van Zijne Majesteit, tenminste niet in dit jaar 1590. Integendeel, hij is nog steeds zeer in ongenade, omdat hij zich zoo slecht van zijn taak heeft gekweten en zooveel schade en verliezen heeft veroorzaakt.
* * *
Tegen het einde van dit jaar 1588 heeft Zijne Majesteit kapitein Esquivel, die in San Sebastian gedetacheerd was, tot commandant benoemd en hem met twee tweemastschepen naar Ierland gezonden.
Op last van den hertog van Medina was kolonel don Alonso Luzón met enkele oorlogsschepen en hoekers in de achterhoede van de Armada gebleven tijdens den terugtocht benoorden Schotland om. Don Alonso had twee honderd man van een zinkenden hoeker aan boord genomen en hij had Don Antonio Manrique ziek achtergelaten ten huize van den graaf van Tiron, op verzoek van graaf Bacon, een voornaam heer dien hij was gaan bezoeken. Op een nacht raakte hij aan den Noordkant van Ierland tijdens een storm aan den grond, dicht bij een paar rotsen. Zijn schip maakte zooveel water dat het tot aan het tweede verdek kwam, en daar pompen niet hielp en men de schade ook niet op een andere wijze kon verhelpen, gelastte hij de bemanning aan land te zetten met de sloep. De sloep was lek, zoodat zij bij den zesden of achtsten tocht zonk. Een deel van de opvarenden wist zich zwemmende te redden, de rest verdronk. Een gedeelte had zijn wapenen meegenomen. Al het andere ging verloren, zij hadden zelfs geen beschuit kunnen redden. Nog een ander schip verzonk in de golven, met honderd vijftig soldaten en matrozen aan boord.
| |
| |
Meer dan honderd van de geredden waren ziek. Tezamen waren er vierhonderd behouden aan land gekomen en zij liepen voort, langs de kust, over de rotsen, om te zien of zij een of ander schip in het oog kregen of een ander middel konden vinden tot uitredding uit den nood. Zij vonden echter niets, zelfs niet iets om te eten, want de inboorlingen, ware wildemannen, hadden zich met hun kudden teruggetrokken, diep het land in. Zij vonden echter enkele paarden en die slachtten zij en aten zij op. De onderkoning van het eiland zond twee bereden compagnieën Engelschen en inboorlingen op don Alonso af. Deze maakte zich gereed te vechten en te sterven, maar de vijand bood aan, lijf en bezit te eerbiedigen als hij geen weerstand bood. Er was geen andere uitweg, dus nam don Alonso die voorwaarden aan. De Engelschen gaven hun eerewoord, in naam van de koningin en van den onderkoning, maar zij hielden hun woord niet. Onmiddellijk beroofden zij hen van wat zij bezaten en voerden toen een gedeelte gevankelijk naar de stad Drogheda. Wat er van de anderen is geworden, weet men niet. De voornaamsten namen zij dus gevangen, en wel kolonel don Alonso Luzón, don Álvaro de Mendoza, kapitein Jerónimo de Aybar, kapitein Juan de Guzmán, kapitein don García Manrique, den auditeur Rodrigo Ponce de León, dokter Pero Fernández, Horacio den gezagvoerder van het schip, en andere officieren en onderofficieren.
Twee leden van de rechterlijke macht die hen in verhoor kwamen nemen, zeiden dat de lieden die hen beroofd hadden geen Engelschen waren maar inwoners uit die streek. Dit zeiden zij misschien slechts uit welvoegelijkheid. Als de Spanjaarden niet zoo weinig in getal waren geweest, maar duizend of twee duizend man sterk, en zij hadden hun wapenen en munitie uit het schip kunnen redden, dan zou het plan van de Engelschen niet zijn gelukt. Dit zou ook niet zijn gelukt, als de Spanjaarden een dorp hadden kunnen bezetten en voedsel hadden gehad. Don Alonso heeft dit verslag van zijn wederwaardigheden aan don Jorge Manrique gezonden, op vijf November 1588, van uit
| |
| |
Drogheda, met het verzoek om met Zijne Majesteit over zijn losprijs te onderhandelen. De koning heeft kapitein Esquivel reeds opdracht gegeven met twee tweemastschepen en soldaten uit te varen om op verkenning uit te gaan, en zich op de hoogte te stellen van het lot van don Alonso de Leyva.
Er zijn vijftien soldaten uit Schotland aangekomen, overlevenden van de Armada. Zij zeggen dat zij daar goed zijn behandeld en dat als de vloot, of een gedeelte ervan, daar was gebleven, Schotland zich tegen Engeland zou hebben gekeerd, en Ierland insgelijks. Zij zeggen verder dat de Spanjaarden die in dat gedeelte van Ierland hetwelk niet door de Engelschen is bezet, zijn terechtgekomen, heel goed zijn behandeld. Van don Alonso de Leyva weten zij niets, maar wel hebben zij gehoord dat een officier van de Armada zich met veel Spanjaarden ergens heeft verschanst. Zij weten echter niet wie het is. Zij weten slechts dat er Spanjaarden goed zijn behandeld in Schotland en Ierland, dat men hen zelfs twee maanden lang gevoed heeft en hun kleeren heeft verstrekt, en ten slotte scheepsgelegenheid heeft gegeven om naar Spanje terug te keeren.
Tegen het eind van dit jaar 1588 zijn een paar overlevenden van de manschappen van don Alonso in Coruña aangekomen, en zij hebben verteld hoe het met hem is afgeloopen. Don Alonso is met zijn galjoen voor de Iersche kust op de klippen geloopen, tijdens een storm. Hij is daar omgekomen met vele oudste zonen van voorname families, officieren, ervaren soldaten en andere kranige mannen. Don Alonso was gehuwd met een dochter van den graaf van Coruña en had eenige kinderen bij haar.
|
|