Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog
(1980)–Johan Brouwer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
Hoofdstuk XVIII.
| |
[pagina 434]
| |
kolonel zond hem tot antwoord een hoogmoedigen, aanmatigenden brief, waarin hij schreef dat hij er zeer verbaasd over was dat hij zóó slecht zijn plicht had gedaan dat zoo'n klein getal Nederlandsche soldaten hem had verslagen en gevangen genomen. Hij schreef ook dat dit nog te erger was daar de Nederlandsche soldaten de Fransche niet konden evenaren wat moed en kracht betrof, als de Fransche soldaten slechts onder een man van meer beleid dan Jacob stonden. Hieraan voegde hij nog allerlei beleedigende woorden toe en hij sprak smalend over de Nederlanders. De Nederlanders waren volgens hem geen soldaten, en mochten ook als zoodanig niet beschouwd worden. Het waren, naar hij zeide, slechts aasgieren, lieden zonder God of gebod.... Daar het nu in tijd van oorlog gewoonte is dat een brief die voor een krijgsgevangene bestemd is, eerst door den dienstdoenden hoofdofficier wordt gelezen vóór die aan den betrokken gevangene wordt uitgereikt, kreeg de Heer van Grobbendonck, bevelhebber van 's-Hertogenbosch en kolonel van het bewuste regiment, het eerst inzage van dien brief. Hij sprak daarover met den hoofdman, Gerard Abraham, een zeer dapper man, en deze trok zich de beleediging die tegen hem en zijn soldaten werd geuit zoo aan, dat hij besloot den Franschen officier uit te dagen tot een gevecht van man tegen man, of tot een gevecht van twee gelijke groepen soldaten tegen elkaar. Zoo schreef hij aan Monsieur de Breauté en zeide hem dat hij in het strijdperk zou laten zien dat zijn mannen dapper genoeg waren om de Franschen uit elkaar te slaan en te overwinnen, ook al waren deze verre in de meerderheid, zooals reeds in het onderhavige geval was gebleken. Monsieur de Breauté nam de uitdaging aan, en nadat de verschillende moeilijkheden die zich voordeden waren overwonnen, zooals het verkrijgen van de toestemming der verschillende generaals en het bepalen van de plaats en de wapenen van het gevecht, kwam men overeen dat van beide zijden één en twintig man in het perk zouden treden, en dat de plaats des gevechts op twee mijlen afstands van 's-Hertogenbosch op een hooggelegen vlak stuk grond zou zijn, dicht bij een dorp Recht genaamd. | |
[pagina t.o. 434]
| |
PLAAT XLVIII.
Sir Francis Drake. (National Portrait Gallery, London). | |
[pagina t.o. 435]
| |
PLAAT XLIX.
| |
[pagina 435]
| |
Het gevecht zou plaats hebben den vijfden Februari, en een ieder bleef vrij in de keuze zijner wapenen, mits dit gebruikelijke krijgsmanswapenen waren. De Fransche kolonel hoopte dat de commandant Grobbendonck ook in het strijdperk zou treden, maar Zijne HoogheidGa naar voetnoot2) wilde daar zijn toestemming niet toe geven. Op den vastgestelden dag trad dus zijn hopman, de bovengenoemde Gerard Abraham geboortig uit 's-Hertogenbosch, met zijn één en twintig soldaten het strijdperk binnen. De Fransche kolonel had gewild dat er één en twintig, en niet twintig soldaten van beide zijden zouden uitkomen. Zij hadden alle borstkurassen aangedaan, en er waren twee haakbussen (één aan iederen kant) met ruimen voorraad kruit en lood. Den avond tevoren had Monsieur de Breauté zijn trompetter naar 's-Hertogenbosch gezonden om den kampvechters vrijgeleide te geven en hen te begeleiden tot de plaats des gevechts. Dit had ook de hopman van den Heer van Grobbendonck gedaan, en deze had ook nog aan Monsieur de Breauté laten zeggen dat het een bloedig gevecht zou worden, waarin geen kwartier zou worden gegeven. De eenige waarborg op levensbehoud zou eigen moed en vaardigheid zijn. Het zou een strijd op leven en dood zijn, want behalve dat dit gevecht gehouden werd om de eer en den wapenroem der soldaten te verdedigen, wilden zij ook met de wapenen den (katholieken) godsdienst en het goede recht van den oorlog dien zij voerden, hoog houden en verdedigen. Met dit voornemen biechtten zij en gingen zij ter communie te 's-Hertogenbosch, daags voor het gevecht, en verklaarden zij plechtig dat zij den dood tegemoet gingen ter verdediging van het katholieke geloof en dat zij daarom betrouwden op Gods barmhartigheid, welke hen levend uit den strijd zou doen terugkeeren na behaalde zege. Na een goeden maaltijd stegen zij des morgens te paard, en bij de stadspoort wachtte de garnizoenscommandant hen op en hij wekte hen met bemoedigende woorden op. Hij spoorde hen aan in gedachten te houden dat zij voor een rechtvaardige zaak streden | |
[pagina 436]
| |
en deze tot eere en grootmaking van de Katholieke Kerk en tot heil van hun vorst verdedigden. Hij zeide hun verder dat hij terwille van het hooge belang van deze zaak hen man voor man had uitgekozen, daar zij de dappersten en manhaftigsten van de compagnie waren. Daarom verzocht hij hen dat zij met hun daden zijn verwachting zouden verwezenlijken, en hun verkregen roem zouden bestendigen tegenover degenen die zij reeds eerder met glorie hadden bevochten. Als één man gaven zij hem ten antwoord dat hij er zeker van kon zijn dat geen hunner anders dan als overwinnaar uit het gevecht zou terugkeeren. Daarop gingen zij naar de afgesproken plaats des gevechts, en toen zij daar waren aangekomen zonden zij hun trompetter naar Monsieur de Breauté, die uit Heusden was gekomen, om hem te melden dat zij ter plaatse waren en hem wachtten. Dezelfde trompetter kwam terug met het bericht dat de Breauté met zijn soldaten een kwart mijl daar vandaan had halt gehouden, alwaar hij dacht te sterven of te overwinnen. Dit beteekende dus dat zij hem maar moesten komen opzoeken.. De trompetter zei bovendien dat de Fransche kolonel drie reservepaarden bij zich had, voor 't geval zijn paard zou worden gedood. Hopman Abraham zag dadelijk in dat de Franschman daardoor en om nog een andere reden in het voordeel was, want de afspraak luidde: twee en twintig paarden zoo goed als twee en twintig manGa naar voetnoot3) en wel van dezelfde compagnie, en nu had de Franschman de beste manschappen en de beste paarden uitgekozen uit de gezamenlijke troepen. Niettemin keerde hij zich met ongewijzigden moed tot zijn wapenbroeders en sprak hun met opgewekt gelaat aldus toe: ‘Laten wij dus voortgaan, makkers, om Monsieur de Breauté te zoeken, en laten wij hem en de zijnen duidelijk maken dat zijn gunstige positie ons niet minder onversaagd maakt dan wij steeds met eere hebben betoond te zijn, en dat onze lust tot strijden onverzwakt is. Bedenkt mannen broeders dat deze tegenstanders, of anderen van het zelfde slag, de vijanden | |
[pagina 437]
| |
zijn met wie gij zoovele malen slaags bent geweest, en even zoovele malen hebt gij hen overwonnen. Zelfs kortgeleden hebt gij hen nog uiteengeslagen, en al mogen zij nu wellicht meerder in aantal zijn dan wij en een keurbende vormen, laat ons dat niet ontmoedigen, want hoe sterker de vijand is des te roemrijker is de overwinning. Wij strijden voor een rechtvaardige zaak en daarom zullen wij manmoedig voorwaarts gaan en overwinnen of sterven. Mocht ik nu bij het eerste samentreffen komen te vallen, laat daarom, broeders, den moed niet zinken, maar vecht dapper voort om de overwinning te behalen. Gij zijt allen ervaren en in den krijg geharde strijders en kunt u zelf tot leidsman zijn, zoodat de dood van uw aanvoerder u niet kan verbijsteren. Dappere mannen als gij zijt zult gij als soldaten kunnen vechten en als het noodig mocht zijn, als hoplieden uzelf besturen.’ Nadat hij deze woorden had gesproken, gaven de soldaten, bezield met onoverwinnelijken moed, de paarden de sporen en joegen zij voorwaarts, de Franschen tegemoet. Voorop gingen in een kleine groep de aanvoerder Abraham met zijn broeder Johan en nog vier soldaten, en van de andere zijde renden vooruit Monsieur de Breauté met vijf zijner mannen. Deze geraakten het eerst handgemeen, en zoo bloedig was het treffen dat de aanvoerder Abraham dood neerstortte, geveld door een degenstoot of een pistoolschot, tusschen helm en vizier door, dwars door het hoofd. Ook zijn broeder stortte dood ter aarde. Monsieur de Breauté viel op den grond daar zijn paard werd gedood. In dit eerste treffen werden zes en twintig paarden gedood. Monsieur de Breauté steeg met behulp van zijn mannen weer te paard en streed als een dapper soldaat en voerde zijn mannen aan als een beleidvol kapitein. Zijn manschappen gevoelden zich daarom al zeker van de overwinning. De Nederlanders hadden echter den moed niet verloren door het sneuvelen van hun hopman, zij sloten nauw aaneen en vochten onverschrokken door, alleen vervuld van het verlangen te overwinnen of te sterven. Aldus gelukte het hun ten slotte Monsieur de Breauté neer te slaan. Drie paarden waren er onder hem gedood en te voet | |
[pagina 438]
| |
verdedigde hij zich tot het laatst manhaftig met den degen. Hij vroeg genade en bood een grooten losprijs voor zijn leven, maar de Nederlanders wilden zijn leven niet sparen omdat hun eigen aanvoerder was gedood, en ook omdat zij vonden dat hun overwinning niet zoo volstrekt was indien de aanvoerder der tegenstanders in leven bleef. Zij doodden hem derhalve. Acht Franschen namen toen spoorslags en met lossen teugel de vlucht, en veertien lagen er dood ter aarde met vijf Nederlanders. De Nederlanders die in den strijd zijn gebleven zijn: de aanvoerder, zijn broeder, Leonard van de Velde, Van Meurs en Hendrik Somenart. De anderen werden met groote vreugde en met zegepraal in 's-Hertogenbosch ingehaald. Omdat dit nu het beroemdste gevecht uit deze oorlogen is en ook door de heldenfeiten van weleer niet wordt overtroffen, mogen de namen van de mannen die zulk een glorierijke zege hebben bevochten hier niet verzwegen blijven. Zij zullen hunzelf en hun geboorteplaats tot eeuwigdurenden luister zijn. Behalve de vijf reeds genoemden waren het de volgende krijgslieden: luitenant Herman Adriaan, geboren te Dordrecht, die in het gevecht werd gewond; korporaal Pieter van Grave, Johan Ridder van Gravestein, korporaal Horten, die ook gewond werd; Zacharias van Han, Gerart Weert en Karel van den Berg, beiden van Geertruidenberg; Pieter Tassen en Jansen uit Picardië; Gerard van Grave, Hendrik van Maastricht, Arnold van Os, die tengevolge van zijn wonden overleed; Johan van Leuven, Frederik van Heelsum, Joris Boeke van Leuven en Gerard van Amersfoort. |
|