| |
| |
| |
V. Het onzekere verschiet
Wij spreken van het ‘ontwrichte’ Europa, dat ‘weer moet worden samengevoegd’ om zijn ‘normale functies’ te kunnen verrichten.
Het begrip ‘ontwricht Europa’ veronderstelt een Europeesch articulatiestelsel, waaraan op het oogenblik geweld is gedaan, maar dat hersteld kan worden, met het gevolg, dat de verrichtingen van dit lichaam weer op natuurlijke wijze zouden kunnen geschieden.
De Geschiedenis kent echter geen goed gearticuleerd Europa, met een ongestoorde organische werking.
Integendeel. De ‘ontwrichting’, wanneer men daaronder oorlog en verstoord sociaal-economisch leven wil verstaan, met alle weerslagen daarvan op het geestesleven der menschen, is de natuurlijke levensstaat van Europa, voor zoover wij het historisch kunnen overzien.
De Geschiedenis kent geen organisch Europa. Zij kent slechts perioden van openlijken, bedekten en tijdelijk gestaakten strijd in Europa.
De Geschiedenis kent dus evenmin ‘normale functies’ van Europa in den zin als wij dat begrip gebruiken. Wij zouden in plaats daarvan moeten zeggen ‘ideëele functies’, doch zouden daarmee
| |
| |
tevens het terrein van de geschiedkundige werkelijkheid verlaten, om het gebied van de bespiegelingen over de geschiedenis van de Europeesche menschheid der toekomst te betreden.
Is men pessimistisch gestemd, dan zal men dezen oorlog beschouwen als een der vele uitbarstingen van geweld uit de geschiedenis, en wellicht tot de gevolgtrekking komen, dat de oorlog een natuurlijk verschijnsel is in het leven der menschheid, een verschijnsel van socio-biologischen aard, waarmee realistische regeeringen steeds rekening dienen te houden. Psychologen en sociologen mogen voorwaarden kunnen veronderstellen of ontdekken, welke dergelijke erupties onmogelijk zouden kunnen maken, of ze aanmerkelijk zouden kunnen temperen, de politici zullen toch met den oorlog als een constant weerkeerend verschijnsel rekenen.
Tenzij inderdaad Europa tot een organische eenheid zou kunnen worden gemaakt, zooals in den loop van de geschiedenis uit zoovele onderling strijd voerende staatjes, grootere staten en vervolgens naties, zijn gegroeid.
Naar verluidt zou Europa zich thans op het eind van dien stormachtigen ontwikkelingsgang van met elkaar oorlogende mogendheden bevinden.
Na den vorigen oorlog hebben de staatslieden de kans gemist de voorwaarden voor een ontwikkeling in dezen zin te scheppen, en heeft men Europa weer een eindweegs teruggeduwd, door oorzaken van
| |
| |
nieuwen onderlingen haat en strijd te bewerken.
Door deze ervaringen wijs geworden, zou de Europeesche menschheid nu haar laatste krampen tengevolge van een onnatuurlijke houding doorstaan en zal zij zich spoedig ongedwongen kunnen verheffen, om in gunstiger omstandigheden dan ooit, een hooger en gelukkiger leven voor het nageslacht te gaan voorbereiden.
De verschillende volken van Europa zouden derhalve, volgens deze zienswijze, in een nabije toekomst tot een eensgezinde samenwerking kunnen komen, waarbij in een organisch functioneerende Europeesche gemeenschap de staten en naties van weleer, medewerkers, gelijkgezinde medewerkers tot gezamenlijk welzijn, zouden worden.
In deze nieuwe Europeesche gemeenschap, die niet door politieke en militaire verdragen, maar door het besef van verbondenheid in hetzelfde levenslot zou zijn gewaarborgd, zou de wederzijdsche afhankelijkheid op zulk een vitaal economische wijze worden geregeld, als dat in de biologische levensorde geschiedt.
De nieuwe Europeesche orde, of juister gezegd, de eindelijk verkregen levensorde, zou op den natuurlijken grondslag van economische gelijkberechtigdheid komen te berusten, waardoor de oorlogen, d.i. de achter velerlei hoogdravende leuzen verborgen strijd om economische belangen, vanzelf opgeheven zouden worden.
| |
| |
In een aldus geregelde internationaal-economische levensorde van Europa, zou de onderlinge rangverhouding niet meer naar politieke en militaire macht worden berekend, maar naar de waarachtige, innerlijke waarde, welke moet blijken uit de scheppingen van den geest.
In plaats van de overheersching van het geweld, zou in de Europeesche broederschap der volken de heerschappij van den geest treden.
De onderlinge betrekkingen tusschen de volken zouden dus worden bepaald volgens een, in het leven zelf gelegene, hiërarchie van onderscheidene categorieën.
Degenen, die in deze voorstelling van zaken gelooven, beroepen zich op het karakter van dezen oorlog, zijn oorzaken en herhaaldelijk omschreven doeleinden.
Deze oorlog, zoo zegt men, is ontsproten uit een nationale revolutie en hij luidt een wereldrevolutie in.
Zeker is deze oorlog niet de eerste, die uit een revolutie der geesten voorkomt. De Geschiedenis kent meer oorlogen van een revolutionnair karakter, zooals de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw en de oorlogen van de Fransche revolutie, welke ingrijpende veranderingen in het staatkundig bestel en in de maatschappelijke orde van de Europeesche volken hebben gebracht.
Deze oorlog vindt evenwel zijn oorsprong en
| |
| |
stootkracht in een revolutie van sociaal-economischen aard, welke een wezenlijke, een substantieele verandering in de geheele samenleving en in de internationale betrekkingen zal aanbrengen.
Een overwinning, verkregen door een oorlog, welke met zulke beginselen wordt gevoerd, moet dus, volgens deze voorstelling van zaken, leiden naar een geheel anders georganiseerd Europa.
Europa zal daarna niet meer bestaan uit een willekeurige groep bevoorrechte en achteruitgezette naties, welke in opzettelijken of verholen strijd verkeeren ter wille van de bronnen van nationalen rijkdom, maar Europa zal worden opgebouwd als een sociaal-economische structuur met een natuurlijk, vast evenwicht.
Dit evenwicht zou dan worden verkregen door de vrije verdeeling en uitwisseling van de rijkdommen van den bodem en de producten van de industrie.
In plaats van een politieken vrede naar vroegeren trant, welke niet langer duurde dan de periode van voorbereiding om met de kracht der wapenen gunstiger vredesvoorwaarden te bedingen, zal dus, zoo heet het, na een overwinning van Duitschland, een sociaal-economische vrede komen, waarbij de vroegere bevoorrechting eenerzijds en de achteruitzetting en benadeeling anderzijds zal worden vervangen door een rechtvaardige verdeeling en een gemeenschappelijk ruilverkeer, waardoor het algemeen welzijn zou worden verzekerd, en de stabiliteit van den vrede gewaarborgd.
| |
| |
Zij, die deze opvatting voorstaan, zien den komenden ontwikkelingsgang van Europa uitgestippeld in de wegen van de tot standkoming van het Groot-Duitsche Rijk.
Zij zijn ook van meening, dat het integralisatie-proces, dat Duitschland heeft doorgemaakt, in Europa zal worden voltrokken, ondanks den tegenstand, welke daartegen wordt gehoden. Dit proces zou onweerstaanbaar zijn, omdat het door den aard der Europeesche politieke en sociaal-economische toestanden, de dwingende kracht eener natuurlijke noodzakelijkheid heeft verkregen.
Volgens die opvatting is een tegenstand tegen dit integralisatie-proces een anachronisme, een verschijnsel, slechts te verklaren uit de wet der traagheid.
Engeland vormt de kern van de krachten, welke den ontwikkelingsgang van Europa naar Duitsche constructie weerstaan, en het doet zulks, naar verluidt, omdat het buiten het continent ligt, en de vroegere beginselen van staatkundigen en sociaal-economischen aard er nog doorwerken.
Deze beginselen zouden echter hun leven- en geloofwekkende kracht hebben verloren, met het gevolg, dat het verzet van Engeland tegen den opmarsch van Duitschland van tijdelijken aard moet zijn, tot het door uitputting bezwijkt, of door innerlijke aansluiting bij den tijdstroom ophoudt, en Engeland in het integralisatie-proces wordt opgenomen.
| |
| |
Het is hier niet de plaats een critische vergelijking te maken tusschen de Duitsche politieke en sociaal-economische beginselen, en de beginselen, waardoor Engeland en (de rest van) zijn bondgenooten weleer tot grootheid en macht zijn gekomen.
Wij willen onze aandacht slechts bepalen bij den weerslag op de gemoederen van de verontrustende vraag wat het lot zal zijn van ons vaderland in het Europa van de toekomst, en hoe dit toekomstige Europa zal zijn samengesteld.
Zoo lang de strijd, welke nu wordt gevoerd, niet is beslist, kunnen deze vragen niet op een bevredigende wijze worden opgelost.
Bij velen is de zorg omtrent het lot van ons vaderland zoo groot, dat zij, in hun vurige verlangens om in de geheimen van de toekomst door te dringen, of door hun ongeduldige begeerte om op den loop der dingen vooruit te grijpen, verward geraken in allerlei tegenstrijdige beschouwingen en voorbarige ontwerpen en plannen.
Zooals de zaken nu op internationaal gebied in Europa staan, schijnt de suprematie van Duitschland op het vasteland voor langen tijd te zijn verzekerd.
Uit dezen stand van zaken kunnen twee hoofdhypothesen worden afgeleid, vanwaar uit het toekomstige politieke lot van ons vaderland kan worden beschouwd.
Ten eerste de hypothese van de handhaving van de Engelsche onafhankelijkheid, met den steun van
| |
| |
de Vereenigde Staten van Noord-Amerika van zulk een omvang, dat de politiek-economische samenwerking van die beide mogendheden, de heerschappij van Duitschland tot het continent zou beperken.
Bij zulk een tijdelijk evenwicht der vijandelijke krachten, waarvan een open of verborgen oorlogstoestand het gevolg zou zijn, is het mogelijk, dat ons land, uit militaire noodzaak, onder Duitsche bezetting zou blijven, doch het is ook mogelijk, dat ons land, onder de continentale hegemonie van Duitschland, zijn politieke zelfstandigheid zou herkrijgen, met een, door het Engelsch-Amerikaansche blok toegestane, betrekkelijke vrijheid van verkeer met onze koloniën.
Ten tweede de hypothese van de vernietiging van de Engelsche onafhankelijkheid, welke zal leiden tot een wederopbouw van Europa in Duitschen geest.
De bijzondere geaardheid van ons land, zijn bevolking en zijn geschiedenis, zouden het in staat stellen een waardige plaats in te nemen in dat nieuwe Europa en een belangrijke taak te vervullen in een vreedzame, constructieve samenwerking.
De verschillende gissingen, verlangens en wenschdroomen, welke zich rondom de genoemde veronderstellingen bewegen, hebben een rijk geschakeerde reeks opvattingen omtrent het lot en de taak van ons vaderland in de toekomst doen ontstaan.
Deze opvattingen gaan van het eene uiterste, de hooggespannen verwachting van een Groot-Neder- | |
| |
landsch Rijk, tot het andere uiterste, de pessimistische gedachte van een geheele inlijving in het Duitsche Rijk.
Niet weinige geesten zijn te midden van die uiteenloopende verwachtingen en gedachten verward geraakt.
In de geestelijke verwarring, welke bij velen ten opzichte van de taak en de plaats van ons vaderland in de toekomst heerscht, dient de werkelijkheid, de nuchtere zakelijke werkelijkheid, het uitgangspunt te zijn tot een nieuwe oriënteering en waardebepaling.
Deze werkelijkheid wordt gevormd door de ligging van ons vaderland, de geschiedenis van het ontstaan, den bloei en den ondergang van zijn onafhankelijkheid, en verder door onzen volksaard en onze verrichtingen op wetenschappelijk, letterkundig, kunstzinnig, commercieel, industrieel en landbouwgebied.
Zoolang wij, in het besef van onzen volksaard, verbonden blijven met de historische Nederlandsche realiteit, zullen wij een volk blijven vormen, hoe ook ons staatkundig bestel en onze positie ten opzichte van andere volken geregeld moge zijn.
Er is geen reden tot pessimisme of defaitisme, indien wij, in het bewustzijn van hetgeen wij zijn, onszelf willen blijven.
Ondanks den geringen omvang van het Moederland, hebben wij ons, met ons koloniaal Rijk, eenige eeuwen lang op een hoog peil kunnen handhaven.
| |
| |
Zelfs gedurende de materialistische degeneratie hebben wij op allerlei gebied historische verrichtingen van groot belang kunnen volbrengen.
Zoolang een volk getrouw blijft aan zijn wezen, en in vruchtbaren arbeid, met besef van saamhoorigheid, op waardige en vreedzame wijze, de vervulling van zijn bestaan zoekt, zullen andere volken bij zijn behoud zijn gebaat.
Een volk, dat echter zijn aard, zijn levensbeginselen en zijn geschiedenis verloochent, vernietigt zichzelf.
Ons behoud ligt in de oud-vaderlandsche nuchterheid en in de vastbelotenheid om, zij het ook met verzetten van de bakens, den historischen stroom te volgen.
De verwarring, welke in ons land is ontstaan, is voor een niet gering deel voortgekomen uit het feit, dat men meende, dat de stroom de bakens moest volgen.
Wij hebben door traagheid van geest niet tijdig de bakens verzet.
Wij hebben de bakens voor iets definitiefs gehouden, tot wij gedwongen zijn ze te verzetten.
Laat deze verandering van het getij en de verzetting van de bakens ons weer tot een verdiept inzicht brengen in het wezen van ons zelf en onze levensbeginselen, en in het bijkomstige van de vormen.
Dan zullen wij niet desespereeren.
|
|