zie, concrete
poëzie en muzikale poëzie worden als zodanig niet aan de orde gesteld. Ook
hiervoor zij de lezer verwezen naar Van Gorp of een vergelijkbaar
naslagwerk, waar hij op het spoor van verdere literatuur zal worden gezet.
Verder wil het boek een moderne poëtica zijn. Dat betekent
ten eerste dat het in de manier waarop het over poëzie spreekt een zakelijke
toon aanslaat. Dat poëzie voor velen in emotioneel opzicht veel betekent,
dat poëzie deel heeft aan het mysterie van de schoonheid, wordt niet
ontkend, maar buiten de beschouwingen gehouden. Dit alles wordt, zo men wil,
vóórondersteld: het boek stelt aan de lezer eisen die hij niet bereid zal
zijn in te willigen als hij niet van poëzie houdt en niet van haar belang
overtuigd is.
Ten tweede is het boek ook in die zin een moderne poëtica, dat het zich bij
de keuze van het illustratiemateriaal bijna helemaal beperkt tot de
Nederlandstalige poëzie van de twintigste eeuw. Slechts hier en daar zal
worden aangeduid dat de Nederlandse poëzie een geschiedenis heeft. Technisch
gesproken heeft het dus een betrekkelijk sterk synchronistisch karakter, zij
het in ruime zin. Een geschiedenis van de Nederlandstalige poëzie is het in
elk geval niet. Het gaat uit van de veronderstelling dat wie wil weten hoe
poëzie werkt, voornamelijk met de poëzie van onze eeuw vertrouwd zal zijn en
ook, in eerste instantie, in haar het sterkst geïnteresseerd. Dat houdt
uiteraard geen waardeoordeel in.
Ten slotte: dit boek biedt geen poëzie-interpretaties. Wie gedichten wil
interpreteren, zal allereerst moeten weten hoe poëtische taal werkt. Aan die
behoefte komt dit boek tegemoet. Dat de grens tussen analyse en
interpretatie niet scherp getrokken kan worden, zal overigens ook hier weer
blijken.
Bij de keuze van gedichten en fragmenten waarmee de vele aspecten van het
poëtisch taalgebruik worden geïllustreerd, heb ik zoveel mogelijk geput uit
de twee bloemlezingen van Gerrit Komrij: De Nederlandse poëzie
van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten
(Amsterdam 1986) en De Nederlandse poëzie van de negentiende en
twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (Amsterdam 1979). In
bijna alle gevallen waar geen vindplaats wordt vermeld, zal de lezer de
aangehaalde of bedoelde tekst bij Komrij aantreffen.
De gecursiveerde woorden in de marge verwijzen naar het register van
technische termen. Dit stelt de lezer in staat, alle plaatsen in het boek op
te slaan waar belangrijke informatie over een bepaald begrip wordt gegeven.
De auteursnamen in de marge ver-