| |
| |
| |
Leerzaamheid.
Die wys is zal hooren, ende zal in leere toeneemen.
Spreuk. Sal: I. 5.
Zie nutte Leerzaamheid, hier in het wit gewaad,
Ze is jeugdig, en wil met de jeugd het liefst verkeeren:
De Spiegel siert haar borst, en op haar voorhoofd staat
Een Papegaay, die 't best der Menschen spraak kan leeren.
Zy strekt haar handen uit, verricht haar werk met spoed,
Maar wraakt het Zwyn, dat in het slyk der domheid wroet.
De beste regelen om een' Jongeling te beschaaven zyn, dat hy weinig spreeke, veel hoore. — Zyne eigene gedachten mistrouwe en die van anderen, naar verdienste hoog schatte.
W. Temple. | |
| |
Lentebloemen, Liefdepanden,
Telgen daar men vrugt van wacht,
Vlugge en edele Verstanden,
Hoop van 't volgend Nageslacht,
Braave en rechtgeaarte Loten,
Daar het jeudig bloed in speelt.
Sierâen uwer Stamgenooten,
Laat u dit bekoorlyk Beeld,
Nyvre Leerzaamheid, behaagen:
't Lust my 't aan u op te draagen.
Hoort dan, daar myn kunst u wekt!
Mydt de Traagheid, die de leden
Op het vadzig Leger rekt:
Wilt ge uw' tyd met nut besteeden?
Arbeidt vroeg, en zweet en zwoegt
In den morgen van uw leven,
Vroeg het Letterveld beploegd,
Zo zal t' vroeg zyn vrugten geeven.
Neêrlands Jeugd, tot heil gedy'!
| |
| |
Leerzaamheid siert uwe jaaren.
Zy, aan 't eel verstand gehuwd,
Maakt ons wyzer en ervaaren,
Wyl ze Onkunde en domheid schuwt.
Zy geleid ons, als by trappen,
Niet bevreesd voor 't steile pad,
Naar het koor der Weetenschappen:
Daar zy ons een ryke schat,
Schat, door vloed nog gloed te Krenken,
Voor wat moeite en vlyt wil schenken.
Zyn het vrugtbaar Lentesaisoen
En de Zomer, juiste tyden,
Die de hoop des Landmans voên,
En hem met den Oogst verblyden?
Wordt hy daarin aangezet,
Om nog zorg nog zweet te spaaren
Eer de Winter 't hem belet?
Zo wordt ook, om vrugt te gaaren,
't Best de Jongkheid aangespoord,
Eer de kwaade dag haar stoort.
| |
| |
In de Jeugd; ô Jongelingen!
Is 't verstand (nog min bezwaard)
Vlug en vaardig, om de dingen
Recht te vatten in haar' aart
De verbeeldingskracht vol leven,
Het geheugen vast en sterk,
En de wakkre geest gedreven
Door meer vuurs, naar 't noestig werk.
't Lichaam, min ontbloot van krachten
Kan dan ook zyn' pligt betrachten.
Bange Zorg of Huisverdriet
Mag, een' laatren tyd benaauwen:
't Stoort de blyde Jongkheid niet
't Zal haar' yver niet verflaauwen;
Zy mag, in dien vryen staat,
't Best tot onderzoek bepaalen,
Eer de Dag de zorgen wekt
En de zorg haar aandacht trekt.
| |
| |
Schoon Verleiding, op haar paden,
Vaak haar looze netten spreidt:
Zal ze 't minst den Jongling schaaden,
Die bestierd door Leerzaamheid,
Zig voor Ledigheid zal hoeden
En in 't Boekvertrek zig sluit.
Ledigheid mag wellust voeden,
Naarstigheid belet en stuit
't Eerst zyn list en groot vermogen.
't Werkzaam hart wordt minst bedrogen.
Leerzaamheid wraakt al 't gewoel,
't Eenzaam kan haar meer vermaaken.
Zelden zal zy, tot haar doel,
By een woest gezélschap raaken.
Met de Stommen pleegt zy raad,
Dooden leeren haar te leeven,
Zy, die 't logge sluimren haat,
Zy wordt vroeg naar 't werk gedreven:
En, terwyl haar weetlust groeit,
Werkt ze spade en onvermoeid.
| |
| |
Door geen ydlen waan bezetten,
Vliedt ze dwaze Hovaardy,
En zal hen, die meerder weeten,
Schoon van mindren staat dan zy,
Yvrig hooren, hooger eeren.
Zy blyft nedrig en beleefd,
Schoon haar jongre Jaaren leeren,
Schoon haar Armoê lessen geeft.
Jeugd nog rang zal haar beletten
Om haare oefning voort te zetten.
Haar verstand doorzoekt en tracht
D'aart der zaaken na te speuren,
't Geen zy nut of schaadlyk acht,
Weet ze goed- of af- te keuren.
Haar geheugen wordt daardoor
Niet gevuld met beuzelingen:
Maar vertoont een ryk Trezoor,
Daar de vrugt dier oefeningen,
Vrugt die Zielen voordeel baart,
Wordt zorgvuldig in bewaard.
| |
| |
Zy smaakt (doof voor dartle weelde)
Lust en rust by vlyt en zweet:
Schoon de Luiheid zig verbeelde,
Dat ze in smart haar dagen sleet.
Laat de wulpsheid zig verblyden
Als ze de eerst ontloken' Jeugd
Durft aan snooden wellust wyden:
Leerzaamheid weet waare vreugd,
Die geen naberouw zal baaren,
Wyslyk aan het nut te paaren.
Wellust leidt de Jeugd naar 't graf,
Luiheid doet de welvaard sneeven:
Leerzaamheid strekt vaak een staf
En een steun voor 's Menschen leven.
Zy geniet der braaven gunst,
Werkt tot heil van Kerk en Staaten,
Leeft door Weetenschap en Kunst;
Laat Onweetenheid haar haaten,
Zy verdient eene eerekroon,
En veracht der dwaazen hoon.
| |
| |
Maar hoe hoog klimt haare waarde,
Als ze zig met Deugd vereend!
Dan verstrekt ze een Zout der Aarde.
Deugd het edelst puikgesteent'
Schiet gewis nog schoonder straalen,
Als zy in het duurzaam goud,
Goud van Weetenschap mag praalen.
Hy die Deugd op Kennis bouwt,
En aan Deugd de Kennis heiligt:
Leeft gezegend en beveiligd.
Lentebloemen, fiere Jeugd,
Telgen daar we vrugt van wachten,
Paart dan Leerzaamheid aan Deugd,
En het weeten aan 't betrachten:
Sticht door leven en door leer,
Leeft, gelyk uwe Ouders wenschen
't Volk tot nut, en God' ter eer';
En beklimt, by Gode en Menschen,
Dan, door Deugd en Weetenschap,
D'allerhoogsten glorietrap.
|
|