| |
| |
[Folio *****4r]
[fol. *****4r]
| |
Dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen.
| |
| |
Letteroefening.
Die zig afzondert, tracht na wat begeerlyks, hy vermengt zig in alle bestendige wysheid. Spreuk: Sal: XVIII. i.
Het Beeld waardoor de Kunst der Letteroefning maalt,
Vertoont een' Jongling, stil van zeden, bleek van wezen,
Die in het eenzaam, daar de Dag reeds is gedaald,
Met brandende aandacht, by het Nachtlicht zit te leezen.
Hy houdt een Pen, en toont tot schryven zig bereid,
Terwyl de wakkre Haan verbeeldt zyn Waakzaamheid.
Een wys man kan nooit alleen weezen, hy heeft by zig de beste mannen die 'er zyn en ooit geweest zyn. — Dat hy met het lichaam niet kan bereiken, begrypt hy in zyne gedachten, en zo hem gezelschap van menschen ontbreekt, spreekt hy met God. Dus is hy nooit minder alleen, dan als hy alleen is. Hieronymus.
| |
| |
Letteroefning, die uw' tyd
Aan geen laage beuzelingen,
Maar aan eedler arbeid wydt,
't Lust my 't eerst uw roem te zingen.
Stier myn pen, en laat my 't licht
Dat ge uw' Gunsteling schenkt, bestraalen,
Leer myzelf, in nedrig dicht,
Al 't sieraad en schoonheid maalen,
Die gy schenkt aan 't braaf verstand,
Dat ge in uw' gareelen spant.
'k Volg u, daar gy, afgescheiden
Van der Dwaazen zotgeklap,
Poogt den Sterfling op te leiden,
Tot verheven' Weetenschap:
Daar ge, in 't eenzaam op uw Kamer,
Wysheid rykste Schatten wint,
En uw Boekcel aangenaamer
Dan de zaal der grooten vindt:
Daar ge, in stille rust gezeten,
Waereldsche onrust kunt vergeeten.
| |
| |
Gy, van Eerbied vergezéld,
Als gy 't Godlyk Boek der Boeken;
Tot het waardigst voorwerp stelt
Van uw naarstig onderzoeken;
Gy treedt straks in 't Waarheidsspoor,
't Heiligdom des Bybels door;
Daar Gods wezen, wegen, daaden,
Schittren in het reinste licht,
Voor het opgeklaard gezigt.
't Schepsel ziet gy hier gerezen
Uit zyn niet, door 's Scheppers magt,
't Menschdom straks ter straff' verwezen,
Na 't Gods wetten had veracht.
Goël, d'oorsprong van het Leven,
Die der Menschen val herstelt,
Vindt ge in 't Paradys beschreven,
In 't Voorzeggingswoord voorspeld,
En voor Isrel, zo uitsteekend,
In het Schaduwbeeld getekend.
| |
| |
Goël ziet ge op Golgotha,
Aan het vloekhout vast geklonken,
En den Zondaar, uit genaê,
't Leven door zyn' dood geschonken.
Hier ontdekt uw leerzaam oog
Wysheid voor den Mensch te hoog,
Diepten van Gods liefde en zegen,
Hoogten van zyn recht en magt,
Nooit van 't sterflyk brein bedacht
Lokt, by 't helder licht der Reden,
Wysbegeerte uw aandacht uit,
Die Natuurs verborgenheden,
Voor 't bespieglend oog ontsluit:
't Zy ze onmeetbre Hemelvieren
In hunn' aart en loop beschouwt,
Mineraalen, planten, dieren,
Op ons' wentlende aarde ontvouwt.
Of doorgrondt der Geesten wezen?
Hier is wysheid in te leezen!
| |
| |
Heeft het Recht, die zuil van 't Land,
U tot onderzoek gedreven,
't Zy het eerst door de Almagtshand
Wierd in 's Menschen ziel geschreven,
Of bepaald door aardsche Magt,
En in handvest, keur en wetten,
't Volk tot nut, te saamgebragt,
Om de Boosheid perk te zetten?
Dan redt vaak uw noeste vlyt
De onschuld daar ze klaagt of lydt.
Kan Geneeskunde u behaagen?
Eert gy, ook die Weetenschap,
Die het Menschdom poogt te schraagen,
't Zy ze parst een heilzaam zap,
Kruiden mengt en weet te ontdekken,
Stoffen door het vuur ontbindt,
En, om 't Leven uit te rekken,
't Middel by de dooden vindt,
Wat ontmoet ge al wonderheden!
Als ze 't Lichaam zal ontleeden?
| |
| |
Noopt Historiekunde uw vlyt?
Kent gy ook haar groot vermogen,
Weer vertoont voor kundige oogen?
Zie dan, daar haar toorts u licht,
Door een' drang van vyftig eeuwen:
Door haar nuttig onderricht,
Kent ge d'oorsprong der Hebreeuwen,
D'Assyrier, den Persiaan,
Grieksche en Roomsche Heldendâen.
Wendt gy uw' bespiegelingen
Op de Kerk van 's Levens Heer?
Aanstonds ziet gy haar bespringen
Door geweld of valsche leer,
Hier gebonden, daar verbannen,
Stond zy eerst den Jood ten doel:
Straks verdrukt door tien Tirannen,
Of vervolgd door Romes Stoel,
En benaauwd door bloedplakaaten:
Maar van Jezus nooit verlaaten.
| |
| |
Siert de Taalkunde uwen geest,
Dat gy beide Godsverbonden
In hunne eerste schoonheid leest,
En ontdekt hunn' zuivre gronden?
Kent gy ook het grootsch Latyn?
Zyt ge in andre Taal ervaaren?
't Voordeel zal te grooter zyn,
Als ge uit keur van Koorenaïren
Zuigt, gelyk de nyvre By,
De eelste Letterlekkerny.
Tracht gy de uitgekipte tyden,
Snipperuurtjes uwer rust,
Zy baart voordeel, zy baart lust.
Als ge moê van 't Letterploegen,
Eindelyk dien arbeid staakt,
Schenkt zy u het zoetst genoegen,
Dat u schuldeloos vermaakt:
Want haar nutte Kunstverrichting
Strekt tot blydschap en tot stichting.
| |
| |
Zo veel heils ontsluit ge dan
Voor uw' nyvre lievelingen,
Letteroefning! maar wie kan
Al uw nut en luister zingen?
Zou ik?….. neen! 't bepaald bestek
Dwingt my om myn' zang te sluiten.
Leef in 't eenzaam boekvertrek,
Houd 'er al 't gezélschap buiten,
Dat, door de ydelheid bekoord,
Ligt uw rust en arbeid stoort.
Schoonste Sieraad der verstanden,
Kroon der Ouden, Roem der Jeugd,
Nut der Kerke, steun der Landen,
Schenkster van een reine vreugd,
Last der Traagen, lust der Braaven,
Weg die ons ter kenniss' leidt,
Voedster van verscheiden' gaaven,
Letteroefning! leer uw' Vrinden,
Deugd met Weetenschap verbinden.
|
|