| |
| |
[Folio ****2r]
[fol. ****2r]
| |
Op de dicht- en zedekundige zinnebeelden en bespiegelingen, van den heere Johan Pieter Broeckhoff.
Dank, Neêrland! Broekhoffs geest, die met Bespiegelingen
En Zinnebeelden u twee Jaaren heeft gesticht,
De Letteroefening, die in het merg kan dringen
Van Weetenschap en Kunst, treedt hier het eerst in 't licht.
Daar Hoop, en Lydzaamheid, en Maatigheid in 't leven,
En 't Kristelyk Gebed ons voert door lugt en zwerk:
Roemt hy Mildadigheid, doet elk voor Logen beeven,
En schetst ons 't Heilgeloof, de steun van Goëls Kerk.
Hier praalt de Huwelyksmin met al haar zoet genoegen,
Terwyl de Landbouw vrugt van weide en akker haalt,
Dat Veldlings Zweet beloont, na 't eggen, zaaïen, ploegen,
Hier wordt de Laster als een schrikbeeld afgemaald.
De Luister van den Naam, den goeden Naam, meer te achten
Dan aardsche schatten, en al 's waerelds Ydlen waan,
| |
[Folio ****2v]
[fol. ****2v]
| |
Het zalig nut der Liefde en 't leed uit Haat te wachten
Staat met Voorzichtigheid geschilderd in dees' blaên.
Hier hoort men Leerzaamheid, hier ziet men Vriendschap eeren,
Wat pronkt de Waarheid en de Nedrigheid hier schoon!
Hier zal de Godsdienst ons den Weg ten hemel leeren,
Hier staat de Gierigheid met Hovaardy ten toon.
'k Zie gints de Kuischheid en de Dankbaarheid getekend,
Hoe lieflyk lacht de Vrêe, hoe fel brandt 's Oorlogsvuur!
Wat praalt de Vryheid, 't lot van Nêerland, hier uitsteekend
By harde Dwinglandy, die pest van 't Staatsbestuur!
Zie daar, Boetvaardigheid voor God ootmoedig bukken,
Nu vlugt Godloosheid, daar de Godvrugt vrolyk juicht,
Vermits ze momtuig van Schynheiligheid ziet rukken,
En Broeckhoffs Dichtkunst haar valschheid overtuigt.
De naarstige Arbeid zwoegt, ten steun van 't zwakke leven,
Terwyl de Luiheid huis, nog kindren onderhoudt.
Een hart, door Liefde tot het Vaderland gedreven,
Wordt door zyn Poëzy gekroond met duurzaam goud.
Hier staat de Muitery met pook en toors geschilderd,
Daar de Eenzaamheid, wier lust zig door het leezen boet.
Hoe raast de Dronkenschap, van rede en pligt verwilderd,
Hoe stil en veilig rust het vroom bedaard gemoed.
Zie Wanhoop gints het staal door 't beevend harte jaagen;
Hoe streelt Verdraagzaamheid, hoe drukt Vervolging neer!
Terwyl de Dichter, 't zy hy 't Morgenlicht ziet daagen,
Het zy de Nacht verschynt, zingt 's Hoogsten naam ter eer'.
| |
[Folio ****3r]
[fol. ****3r]
| |
De nyvre Jeugd leen aan zyn' lessen luistrende ooren,
En de Ouderdom zie by zyn Zwak zyn heil gemaald,
De Ryke leer zyn pligt, by zyne goud trezooren,
Wyl deudgzaame Armoede op zyn Zangen adem haalt.
Dog wyl 't zy arm, of ryk, of oud, of jonk van jaaren,
Het al Vergangklyk is, wat ons hier drukt of vleit:
Leert hy ons Schatten van een eedler aart vergaaren,
Die blyven, schoon het al vergaat, in Eeuwigheid.
Dit nut en leerzaam werk, voor Nederland geschreven,
Doet Broeckhoff in het choor van Neêrlands Dichtren leeven.
J.W.d.J.
|
|