| |
| |
| |
Detektievetje spelen
1
‘Een verdomd mooi stuk. Moet je eens kijken, wat een benen,’ zei Anton, terwijl hij met zijn brede kop knikte, die bijna vierkant leek door de manier waarop hij zijn haar droeg: een pleeborstel met hoekige randen.
Allard antwoordde niet. Hij had de hele tijd al geen oog van haar af kunnen houden. De vrouw liep een meter of tien voor hen uit, tussen Wimpie en Dirk. Ze was niet veel kleiner dan Dirk en ze droeg zwarte schoenen met onwaarschijnlijk hoge hakken, een nauwe grijze rok waarvan de zoom even boven de knieholte viel, en een korte, vermoedelijk niet al te dure bontmantel, waarvoor het nog veel te vroeg was: midden augustus. Voor Allards besef had het in tijden niet geregend en hij had het nu, terwijl de zon al daalde, zelfs benauwd met een kolbertje aan. Maar misschien vond de vrouw het jammer haar duurste kledingstuk in een koffer te persen, of wilde ze gewoon een goede entree maken.
Hij liet zijn blik nog eens langs haar deinende rug omlaagglijden. Haar kuiten waren wat aan de dikke kant, stelde hij vast. Ze kon wel aan korfbal gedaan hebben.
Onder het lopen legde Anton even zijn hand op Allards arm. Een verontschuldigend gebaar, leek het wel. In elk geval, zijn stem klonk zo, dacht Allard.
‘Alleen zijn is toch niks voor een vent als ik. Wat moet er van Wimpie worden? Hij wordt volgende maand vijf!’
Het klinkt bovendien niet erg oprecht, vervolgde Allard zijn gedachtengang. Hij praat als iemand in een hoorspel. Op dat moment nam het jongetje het modieuze suède tasje van de vrouw over. Met een gebaar dat hij van de postbode afgekeken moest hebben, trok hij de draagriem over zijn hoofd, zodat de tas tegen zijn benen bungelde. Hij maakte zelfs aanstalten om het tuinpad van een der huizen in te slaan.
| |
| |
Dirk hield hem tegen, waarna Wimpie ernstig achteromzag naar zijn vader. Deze glimlachte, een beetje treurig, maar alweer niet oprecht, dacht Allard.
‘Zie je wat ik bedoel? Zo'n jongen heeft een moeder nodig. In een half jaar tijd heb ik nu al twee huishoudsters versleten, op advertenties. Deze hebben Dirk en Matty voor me op de kop getikt. Via de kerk of zo. Een verrekt mooi wijfje. Die andere twee - dat was niks. Wel goed in het werk en zo, maar niet om mee voor den dag te komen. En tegenwoordig moet je wat met een bedrijf. Die laatste liep de hele dag met een saggerijnig gezicht rond, alsof ik zelf al geen narigheid genoeg aan mijn kop had. Doodziek werd je ervan.’
Allard ergerde zich aan de manier waarop Anton over vrouwen praatte. Dat kon je doen achter een borrel of een glas pils. Nu liep er een vrouw vlak voor hen uit. Zo te zien een dame, en hoewel ze niets van hun gesprek had kunnen horen, schaamde Allard zich voor Anton.
Dirk wachtte bij de trotwaarrand. Voor hij overstak, keek hij, zich de aanwezigheid van het kind bewust, zorgvuldig links en rechts. De blonde vrouw volgde zijn voorbeeld. Ze droeg het haar hoog opgestoken, waardoor de lengte van haar hals, ondanks de opgestoken kraag van haar jas, des te meer opviel. Hoelang zou het haar zijn, als ze het 's avonds losmaakte om het te borstelen, voor ze in bed stapte? dacht Allard. Voor het eerst zag hij haar gezicht.
De anderen waren langs zijn huis gekomen, toen hij voor het raam naar buiten stond te kijken. In een soort van opwelling was hij hen gevolgd. Nu vroeg hij zich af waarom.
De vrouw keek van hem naar Anton en daarna - maar hij verbeeldde het zich misschien - weer naar hem. Grote grijze ogen. Donkergetekende wenkbrauwen. Een egaal bruin gezicht, het bruin dat Allards moeder ‘bij vies om af’ zou noemen. Haar leeftijd was moeilijk te schatten. Vijfentwintig of dertig, het viel niet uit te maken, nu tenminste niet. Dirk maakte een opmerking waarom ze moest lachen. Even streek ze Wimpie over het hoofd. Anton stootte hem aan: zie-je-wel?
| |
| |
De drie voor hen staken over. Anton en Allard liepen nog een eindje op hetzelfde trotwaar verder en kwamen daardoor met de anderen op gelijke hoogte. Anton trachtte een brokkelig gesprek gaande te houden, terwijl hij voortdurend naar de vrouw keek. Allard zag recht voor zich uit en vroeg zich onderwijl af waarom hij dat deed. Zodra ook hij zijn blik naar links het afdwalen, kwam er een licht gevoel van schuld over hem, alsof hij aan iets verbodens raakte. Anton legde met zijn blikken al volledig beslag op haar. Ze was al niet meer vrij.
‘Zou jij het erg vlug vinden? Ans is nog geen jaar dood. Een best wijf, daar niet van. Een beetje precies. En een tikkeltje op de centen.’
Dat laatste kwam er wat aarzelend uit, alsof hij het bever weer had ingeslikt. Allard dacht na. Die Anton was opgewonden, ongewoon voor zijn doen, tenminste, voor zover hij hem kende. Wat wilde die knaap eigenlijk van hem? Allard had hem de laatste tijd nogal eens ontmoet bij zijn vriend en kollega Dirk, Antons enige broer. En vroeger - toen Dirk nog vrijgezel was - vrij geregeld in hun ouderlijk huis, in Elden, maar tot nu toe had Anton hem nooit in zijn huiselijke omstandigheden gemengd. Ze hadden hoogstens over voetbal gepraat.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg Allard.
Anton keek hem korte tijd zwijgend aan. Hij zag rood, van verlegenheid of woede, dat was niet duidelijk. In ieder geval was Allard blij dat ze Dirks huis genaderd waren. Matty had al opengedaan. Ze stond in de deuropening, zijdelings, zodat ze met haar gezwollen buik Dirk de doortocht onmogelijk maakte. Deze streek over haar bollende schort.
‘Buikie, buikie,’ zei hij en ze lachten samen. De anderen stonden er wat verloren bij.
Allard voelde zich niet op zijn gemak. Hij schaamde zich voor Antons nieuwe huishoudster.
| |
| |
| |
2
Matty waggelde druk door de kamer, theeschenkend, koekjes presenterend. Zo nu en dan greep ze even naar haar zij. Dirk volgde haar voortdurend met zijn ogen. Allard geneerde zich. Als hij goed oplette, kon hij het kind misschien zien bewegen, bedacht hij en hij voelde zich een binnendringer, een gluurder.
Wimpie speelde op de grond, vlak voor zijn voeten, met een schaakspel, dat Dirk hem bij gebrek aan ander speelgoed gegeven had, toen hij tekenen van verveling begon te vertonen. Zijn vader streelde hem van tijd tot tijd over het hoofd, een wat hulpeloos gebaar, dat de jongen met een geirriteerde schouderrok beantwoordde.
Dirk stond op en liep naar de radio.
‘Moet je horen. Ik kan de politie erop krijgen. Heel idioot. Net een of ander gek modern toneelstuk.’
Achter Allards rug begon een schrille kakofonie. Hij trachtte iets op te vangen van het gesprek tussen Matty en de andere vrouw. Liesbeth Spriensma, had ze zich tijdens de onhandige voorstellingsscène in de gang bekend gemaakt. Ze kwam uit Leeuwarden, had daar op kantoor gezeten. Daarvoor deed ze verschillende andere dingen. Hij kon het zo gauw allemaal niet volgen. In ieder geval wilde ze nu iets anders, voor kinderen zorgen.
‘Van Wimpie zult u geen last hebben. Een lief kereltje,’ zei Matty. ‘Vreemd hè, hij heeft sinds de dood van zijn moeder niet meer naar haar gevraagd. We zagen er vreselijk tegenop het hem te vertellen, maar alles viel reusachtig mee...’
Allard kon haar niet meer verstaan, omdat ze op fluistertoon verderging. Bovendien vroeg Anton hem wat.
‘Sorry, ik was er even niet bij met mijn gedachten. Wat zei je?’
Maar Anton antwoordde niet. Hij haalde zijn schouders op, enigszins verongelijkt, leek het wel.
‘Ik kan het niet vinden,’ zei Dirk, de radio afzettend, waarop de stilte insloeg als de bliksem.
Anton trachtte vergeefs kontakt te maken met Liesbeth.
| |
| |
Deze was een en al aandacht voor Wimpie, die deed of hij niets merkte en rustig verderspeelde, maar zijn donkere ogen schoten snel heen en weer, zijn scherpe gezichtje stond gespannen. Het was of hij met heel zijn lichaam luisterde. ‘Kom, ik ga eens naar huis. Ze zullen thuis wel met het eten op me wachten,’ zei Allard.
‘Ja, 't wordt onze tijd ook, Wimpie enneh...,’ mompelde Anton.
Liesbeth knikte en stond op. Anton zag haar verbaasd aan, overrompeld door haar snelle reaktie.
| |
3
Na een paar dagen twijfelde hij niet meer. Liesbeth riep dezelfde gevoelens in hem op als Mientje, vijftien jaar geleden. Ze woonden toen in de Pimpernelstraat, in dezelfde wijk weliswaar, maar veel dichter bij de Rijn. Ze hadden daar bijna tien jaar gewoond en waren toen verhuisd, omdat de straat langzamerhand het karakter van een achterbuurt had gekregen. Wanneer oude bewoners vertrokken, kwamen er nieuwe uit de krottenbuurten van de stad, die ten behoeve van de uitbreidende industrie werden opgeruimd. Ze waren ruw, luidruchtig en grepen iedere gelegenheid aan om een feest te bouwen, dat vrolijk en eensgezind begon, maar vrijwel altijd met ruzies, vechtpartijen en vernield meubilair eindigde.
Vaak kwam er politie aan te pas, vooral wanneer Joep, de dikke schilleboer, erbij betrokken was. Eenmaal had hij in een dronken bui vier agenten tegen de vlakte geslagen. Hieraan en aan het gemak waarmee hij, op zijn handen lopend, in een razend snel tempo van het ene naar het andere eind van de straat kon wandelen, ontleende hij onder de jongeren een enorme reputatie. Zijn vrouw was nog dikker. Een Duitse met een lieve, zangerige stem. Mientje sprak met bijna hetzelfde aksent. Ze had piekerig blond haar en zag er steeds wat smoezelig uit. Voor Allard was dat, mèt haar dunne jurkjes, waardoor haar benen en al tamelijk rijpe borstjes duidelijk zichtbaar waren, het meest opwin- | |
| |
dende aan haar, misschien wel omdat het bij hem thuis overdreven netjes was en er groot belang aan reinheid en kuisheid werd gehecht.
Hun gezin viel toch al op door hun levenswijze: de kinderen bezochten de kristelijke school en zondags gingen ze minstens een keer naar de kerk. Een vechtpartij met de buren over het lawaai dat deze tot diep in de nacht produceerden, een vechtpartij waarbij het hele gezin betrokken was en waaruit zij onverwacht als winnaars te voorschijn kwamen, bezorgde hun enig aanzien in de straat.
Vanaf die tijd werden ze als echte buurtgenoten beschouwd. Allard en zijn broers namen onbelemmerd deel aan het straatvoetbal, aan ‘enkelaar’, een massaal en ingewikkeld opvangspel, of aan een variant op ‘rovertje’, waaraan ook meisjes deelnamen en dat gespeeld werd in de omgeving van de Rijndijk, aan beide zijden waarvan zich weilanden uitstrekten, die in hoofdzaak als hooiland dienst deden. Soms kwam het gras er tot je middel.
Rovertje speelden ze op schemeravonden, wanneer nevelflarden uit de rivier opstegen en het ruisende gras, opgewonden gefluister, het klotsen van water, de wetenschap dat je ieder ogenblik van achteren overvallen kon worden, dat alles tezamen een griezelige sfeer schiep, die je met een opwindend angstgevoel onderging.
Mientje was voortdurend in zijn omgeving. Hij rook haar, voelde haar, hoorde haar naast zich in het gras als ze sluipend voorwaarts kropen. Hij zag of vermoedde de vormen van haar lichaam. Eenmaal legde ze, als bij toeval, haar hand op de zijne. Allard trok niet terug. Even kneep ze. Fluisterde zijn naam.
Hij was bang voor haar. De jongens zeiden dat ze zich door grote kerels liet gebruiken. Sommige vertelden haar zelf gehad te hebben. Maar ze deed niets. Op een keer zat ze vlak achter hem. Hij voelde haar hand aaien over zijn blote benen. Hij draaide zich om. Mientje verborg haar hand achter haar rug. Bijna schuldbewust. Allard kroop naar haar toe, probeerde haar mond te kussen. Maar ze duwde hem weg. ‘Hebben de jongens je opgejut? Je bent net zo'n viezerik.’
| |
| |
‘Ik vind je lief.’
Haar ogen glansden. Het gras geurde bedwelmend. Zijn hoofd was licht. Bijna donker was het inmiddels geworden. Van de anderen hoorde hij niets meer.
‘Echt?’
Hij knikte.
Voor hij begreep wat ze van plan was, sloop ze weg in de richting van de rivier. Allard volgde haar. Op het strandje, bij de krib tegenover de monsterlijke gasfabriek ging ze rechtop staan. Vanuit de uiterwaarden kon ze nu niet gezien worden. Allard zette zich neer op een basaltblok en zag ademloos toe hoe ze haar jurkje over haar hoofd trok, haar broekje liet vallen. Ze zwaaide met iets wits, dat daarna neerdwarrelde. Hij zwaaide terug, stond op en liep op haar toe. Mientje liep achterwaarts het water in, naarmate hij naderde. Toen hij zijn schoenen in het water zette, voorzichtig, want als hij met natte sokken thuiskwam was het donderen, bleef ze staan. Ver achter en boven haar, in de stad, sprong de lichtreklame van Agfa-foto aan en uit. De stad was een wapperend lint van lichtjes om haar schouders.
Ze lachte zacht. Allard zag haar witte tanden. Met haar handen bedekte ze haar borstjes, hoewel hij de vormen van haar lichaam nauwelijks kon onderscheiden. Dan liet ze zich in één vloeiende beweging de rivier inglijden. Moest hij haar volgen? Waarschijnlijk wel, maar hij durfde niet: waarmee zou hij zich straks moeten afdrogen?
De volgende dag deed ze tegen hem als tegen de anderen. Ze ontweek hem niet, maar zocht ook niet opzettelijk zijn nabijheid. Korte tijd later verhuisden ze.
| |
4
Allard stond voor het raam van de achterkamer en zag uit over de weilanden en akkers, die in de verte werden afgesloten door de Eldense dijk, waarachter Dirks geboortedorp lag. Het torentje van de hervormde kerk was nog net te zien. Meer naar links en verder weg de forse toren van Elst. Nog meer opzij en vager de rokende schoorstenen van de
| |
| |
elektriese centrale, afstekend tegen donkere heuvels: Nijmegen.
Zijn ouders hadden al een paar maal naar de oorzaak van zijn rusteloosheid geïnformeerd, waarom hij zo vaak voor het raam stond te koekeloeren, waarom hij niets aan zijn studie deed.
Hij besloot de brommer te nemen.
| |
5
De ouders van Dirk en Anton bewoonden een laag huisje, ongeveer midden in het dorp. Een groot deel van het erf werd in beslag genomen door een opslag van bouwmaterialen. Naast het huis bevonden zich twee grote loodsen en een kleinere werkplaats, waar de oude Van der Velde een timmerbedrijf was begonnen, dat door zijn zoon Anton tot een voor Eldense begrippen aanzienlijk aannemersbedrijf was uitgebouwd. Hij zette kerkjes, scholen, maar vooral boerderijen in de omgeving. De oude man kon niet stilzitten en werd zoetgehouden met prutskarweitjes, die hij in zijn eigen oude werkplaats mocht uitvoeren. Daar bracht hij de hele dag door. Tevreden, aan een stuk pijprokend en soms gekweld door maagpijn.
Allard trof hem altijd in een grote armstoel - die hij vroeger misschien aardig gevuld had, maar waarin hij nu wegzonk - schuin tegenover het teeveetoestel, dat alleen voor het journaal werd aangezet. Hij had een grauwbleek, ongezond gezicht, kuchte zo nu en dan, maar liet het praten over zijn kwalen aan zijn vrouw over. Deze had net een galoperatie ondergaan. Dat was haar aan te zien: de gerimpelde huid van haar gezicht scheen hier en daar blauw door en haar ogen lagen diep in hun donkere kassen. Maar ze volgden Allard voortdurend, waakzaam als altijd. Ze scheen niemand te vertrouwen. Toch kreeg hij na afloop steeds een tas vol groente mee voor zijn ouders.
Na het verhaal over de galoperatie kwam de mededeling dat haar man zich binnenkort aan een uitgebreid medies onderzoek moest onderwerpen. Hij vreesde een nierbespiege- | |
| |
ling te moeten ondergaan, zijn buurman had hetzelfde meegemaakt. Allard moest slikken tegen de walging die in hem opsteeg, toen hij dacht aan de vernederende pijn van een dergelijk onderzoek.
‘Ben je nog bij Dirk en Matty geweest? Het kan elk ogenblik zo ver zijn, hè?’
Hij knikte.
‘Ik heb al kennisgemaakt met Antons nieuwe huishoudster. Lijkt me een aardige vrouw.’
Hij wou nog meer zeggen, maar de oudjes zagen elkaar aan, waarop de man zijn hoofd boog.
‘Al dat gepraat over vrouwen,’ mopperde hij zacht.
‘En zo is Anton nooit geweest, nietwaar vader?’ antwoordde het vrouwtje met haar schelle stem.
De man scheen niets te horen. Allard voelde zich beschaamd: hij had hun avond verpest. Dat nam echter niet weg dat hij nu moest doorzetten.
‘Geen goed woord meer over Ans. Hij heeft zelfs niet gehuild op het graf. En toen ze er nog was, altijd de mond vol over haar. Zijn moeder telde niet meer mee,’ vervolgde het vrouwtje.
‘Het gaat niet best met Anton,’ zei Dirks vader.
‘Zeg dat wel, vader. Niet best. Twee huishoudsters versleten. Keurige, degelijke meisjes, niet dát op aan te merken. Uit zichzelf weggegaan. Anton zat steeds bij de buurvrouw. Had het erover dat hij wilde trouwen.’
‘Rooms,’ zei de man met enige verheffing van stem.
‘Dat zijn natuurlijk ook kristenmensen,’ ratelde de vrouw verder, ‘maar je bent protestant of je bent het niet. En Ans lag nog maar net in haar graf.’
Ze veegde met haar zakdoek over haar ogen. Het was niet duidelijk of ze werkelijk huilde.
‘Dirk en Matty, wat die al niet met hem beleefd hebben. Dat is met geen pen te beschrijven. Drie weken hebben ze het huishouden gedaan. Maar niks dan vitten op Matty. Die was niet schoon genoeg naar zijn zin. Dirk en Anton hebben een keer bijna slaande ruzie gehad.’
‘Het is godgeklaagd zo vroeg te willen hertrouwen,’ riep de
| |
| |
man plotseling met zijn vreemde hoge stem en hij sloeg op de tafel.
Zijn vrouw dribbelde naar hem toe, streelde kalmerend zijn gebalde vuist, fluisterde wat tegen hem. Schonk hem daarna een nieuw kopje koffie in.
‘Hij heeft toch geen trouwplannen?’ vroeg Allard geschrokken.
De vrouw schudde het hoofd ten teken dat hij het onderwerp moest laten rusten, maar haar man beet er zich koppig in vast.
‘Hij treitert die nieuwe weg en dan stapt hij toch met dat roomse wijf in het schuitje. Maar dan kan hij doodvallen.’ Zijn opwinding was verdwenen. Hij sprak volkomen kalm en staarde Allard aan met een vastbesloten trek om zijn mond. Hij wist precies wat hij zei.
‘Misschien wil hij deze vrouw toch wel,’ zei Allard.
‘Het is te hopen,’ antwoordde de vrouw.
‘Tegen mij pochte hij nogal over Liesbeth. Ze mag er wezen,’ zei hij.
‘Gelukkig,’ zuchtte de vrouw.
De oude Van der Velde schudde het hoofd.
‘Die roomse, die wil hij, wat ik je brom.’
| |
6
‘Wat is er eigenlijk met die broer van jou aan de hand?’ vroeg Allard de volgende dag aan Dirk tijdens de middagpauze in de kantine van de veiling.
‘Hoezo?’
‘Ik was gisteravond bij je ouders en die waren nogal bezorgd. Je vader spuwde vuur over een of ander rooms vrouwtje.’
‘Waarom was je daar?’ vroeg Dirk hem recht aankijkend.
‘O, we hadden nog een tas van ze. Mijn moeder vond dat het wel eens tijd werd hem terug te brengen. Met het gevolg dat we dat ding nu weer hebben, vol boontjes.’
Ze lachten. Allard kreeg wat meer zelfvertrouwen door eigen handigheid en het sukses daarvan. Hij presenteerde
| |
| |
sigaretten en stelde voor op zijn rekening een pilsje te drinken. Dirk keek hem verwonderd aan. Allard was nooit zo scheutig midden op de dag.
‘Hij deed tamelijk vreemd, laatst, toen bij jullie.’
‘Hoezo?’ vroeg Dirk opnieuw.
‘Vind jij het gewoon dat iemand die je nauwelijks kent, je vraagt of er bezwaar tegen is dat hij zo snel na de dood van zijn eerste vrouw weer trouwt?’ antwoordde Allard ongeduldig.
‘Hij is altijd wat vreemd geweest,’ zei Dirk op geforceerd luchtige toon.
‘Daar denkt je moeder anders over.’
‘Het was haar lievelingetje. Altijd al.’
Allard liet tevergeefs nog wat pilsjes aanrukken. Dirk lachte, maar het was niet gemeend.
‘Wat wil jij eigenlijk van me?’ zei hij. ‘Je bent anders nooit zo vragerig.’
| |
7
Omdat hij verwachtte van Matty wat meer gewaar te worden, bezocht hij haar op een avond dat Dirk naar zijn ouders was. En hij had gelijk: na het eerste kopje koffie begon ze uit zichzelf over Anton.
‘Dirk maakt zich ongerust over Anton. Daarom is hij naar Elden vanavond. Hij wil er eens met zijn ouders over praten.’ Naar aanleiding van mijn gevraag? dacht Allard, maar Matty repte er met geen woord over. Haar verhaal klonk als een rekapitulatie, het was of ze gegevens verzamelde voor een aanklacht, die ze nu voor hem repeteerde. Ze sprak heftig en verongelijkt. Haar ogen schitterden koortsig in het bolle, glimmende gezicht en haar wangen vertoonden rode vlekken van opwinding.
Ans was in verwachting geweest. Ze was in haar vierde maand. De vorige maal, met Wimpie, was het allemaal niet erg gemakkelijk gegaan. Vandaar dat ze enkele jaren gewacht hadden met de volgende. Anton was er eigenlijk nog tegen geweest, maar zij wilde zo graag een meisje. Boven- | |
| |
dien leek het haar niet goed dat Wimpie zo lang alleen bleef. Hij werd toch al zo verwend door Anton.
De eerste paar maanden leek alles goed te gaan. Geen last van misselijkheid, zoals de vorige keer, maar tegen het eind van de derde maand werd ze soms overvallen door een plotselinge duizeling. Ze had hier eerst niet met Anton over willen spreken. Matty lichtte ze als eerste in. Anton zou zich weer onnodig zorgen in het hoofd halen en hij was toch al onder de indruk van het overlijden van zijn buurman, die zijn beste vriend was geweest. De man was chauffeur voor een internationaal transportbedrijf. Op een mistige avond, toen hij veel te lang achtereen gereden had - zijn bijrijder was ziek geworden onderweg -, in volle vaart tegen een brugleuning opgereden. Anton voelde zich verantwoordelijk voor het achterblijvende gezin, een vrouw en drie kinderen; vandaar dat hij 's avonds, soms met Ans maar meestal alleen, vaak bij de weduwe zat. Anton was opstandig. Hij kon het niet aanvaarden, in tegenstelling tot de vrouw, die na enkele weken alweer geheel opgefleurd scheen te zijn.
Matty had er bij Ans op aangedrongen de dokter te raadplegen. Deze toonde zich enigszins bezorgd. Hij weet de duizeligheid aan stilstand in het bloed, waarvoor hij Ans pillen liet slikken, zonder noemenswaardige uitwerking. Matty wist niet of Ans de dokter hiervan op de hoogte had gebracht. Deze had Ans geboden voorzichtig te zijn, vooral wanneer ze er 's nachts eens uit moest. Matty had, toen Ans weigerachtig bleef, Anton zelf hiervan in kennis gesteld.
‘Hoe reageerde hij?’ vroeg Allard.
Matty schrok op uit haar eigen verhaal. Ze scheen het niet te begrijpen.
‘Nam hij het even ernstig als jij, bedoel ik?’
Ze haalde haar schouders op.
‘Ik had niet veel gelegenheid hem alleen te spreken. Het was op zijn kantoortje en hij had het erg druk.’
‘Schrok hij?’
Ze dacht even na.
‘Ja, misschien wel. Hij leek een beetje kwaad, geloof ik. Omdat Ans het hem zelf niet verteld had.’
| |
| |
‘Weet je ook of ze het er nadien samen nog over gehad hebben?’
‘Dat zal wel. Ik weet het niet. Misschien ook niet. Het zou net iets voor Anton zijn er uit misplaatste trots over te zwijgen.’
‘Waarom?’
‘Nou ja, jij kent hem niet. Je mag hem wel, hè? Nou, ik niet. Dirk houdt hem ook de hand boven het hoofd, en dat is erg mooi van hem, maar onder ons gezegd: ik vind hem een kwal. Een grote egoïst. Tot en met door zijn moeder in de watten gelegd.’
Matty was wat van haar apropos. Allard liet haar verder vertellen zonder haar met vragen te onderbreken.
In het midden van de vierde maand, nu bijna een jaar geleden, was het ongeluk gebeurd. Toen Anton 's morgens wakker werd, lag Ans niet naast hem. Dat was niets ongewoons. Ze stond wel vaker vroeg op. Toen hij naar beneden ging, het liep tegen zessen en het was nog schemerig, was hij onder aan de trap bijna over haar gestruikeld. Anton was buiten zichzelf geweest. De hele buurt schreeuwde hij bij elkaar. Hij jankte als een klein kind. Gewoon niet normaal. Achteraf bezien nogal overdreven. De weken daarna was hij ongenietbaar geweest voor ieder die in zijn buurt kwam. Hij liep met zelfmoordplannen rond, zodat er voortdurend iemand in zijn omgeving moest blijven.
‘Vandaar dat jullie bij hem introkken.’
‘Ja. Maar laat Dirk alsjeblieft niet merken dat je dit van mij weet. De naam van de familie zit hem nogal hoog, begrijp je. We zeiden tegen iedereen dat het was om Wimpie en zo, en dat was natuurlijk ook wel het geval. Maar in feite was de voornaamste reden toch wel die zelfmoordplannen van Anton. Waar hij overigens vreselijk mee te koop liep.’ ‘Nam jij die niet serieus?’
Ze haalde weer haar schouders op, met een korte heftige ruk nu, alsof het haar speet Allard dit alles meegedeeld te hebben.
‘Ik heb nog nooit gehoord dat iemand die er echt een eind aan wil maken, zo iets vooraf aan iedereen bekendmaakt.’
| |
| |
‘Heeft hij pogingen gedaan?’
Matty opende haar mond, maar ze zweeg en schudde het hoofd. Allard had de indruk dat ze loog.
‘We bleven natuurlijk steeds in zijn buurt. Als hij eruit ging, volgde Dirk hem om te zien waar hij heenging. Maar eigenlijk was dat niet nodig, want verder dan het huis van de buurvrouw kwam hij nooit.’
| |
8
Allard had de gewoonte iedere avond, wanneer hij in bed lag, een half uurtje de gebeurtenissen van de afgelopen dag te overdenken. Zo tussen waken en slapen in lukte hem dat het best. Op de een of andere manier stonden de dingen hem dan helder voor de geest, hij kon ze grijpen, maar deed het niet, wetend dat ze hem onmiddellijk zouden ontsnappen. Hij had afgeleerd zijn gedachten te formuleren op zulke momenten. Alles moest rustig rijpen. Er was geen enkele reden om overhaast te werk te gaan. Tot nog toe was alles in zijn leven vanzelf gegaan. Beslissingen ging hij uit de weg. Het had geen zin. Er stonden immers zoveel beslissingen van anderen tegenover die de zijne mogelijk frustreerden. Niemand was in staat de loop der dingen te veranderen, niemand had het recht in te grijpen in het leven van anderen, niemand kon zijn eigen leven een onafhankelijke richting geven, hij in ieder geval niet.
Liesbeth. Sinds die eerste ontmoeting had hij haar niet meer gezien en hij verlangde naar haar, maar het was zinloos een ontmoeting te forceren. Het zou allemaal wel vanzelf gaan. De wereld was klein, zei zijn vader vaak, en wie had daar iets tegen in te brengen? Zijn wereldje was in ieder geval overzichtelijk. Daar kwamen maar weinig mensen in voor. De meeste mensen zag hij niet eens. De boeren en de kopers die de veiling bezochten bijvoorbeeld. Zelfs wanneer hij hen persoonlijk te woord had gestaan, was hij niet bij machte hen later voor de geest te halen. Hij kende slechts namen op veilingbrieven. Het kostte hem zelfs moeite zich Liesbeth voor te stellen. Hoe was de vorm van haar gezicht, welke
| |
| |
kleur hadden haar ogen, had ze een grote of een kleine mond? Eigenlijk herinnerde hij zich alleen haar benen en de schoenen met hoge hakken, maar dat gold niet, want daar was hij door Anton op attent gemaakt. Als hij aan haar dacht, werd hij even warm, en dan nog slechts alleen wanneer haar nam hem onverwacht te binnen schoot. Dan schrok hij, had het gevoel te blozen en het was alweer over. Anton had een wreed gezicht. Waarom wist hij niet. Het was zo. Het moest een sadist zijn. Hij leek bizonder sterk. Wat hij niet met woorden afkon, deed hij met zijn vuisten. Waarom? Gewoon, het was zo. En hij was listig bovendien. Een zakenman. Allards vader, wiens eigen kruidenierszaak op de fles was, al jaren, zei altijd: ‘In zaken moet je bikkelhard zijn. Je moet over lijken gaan, wil je wat bereiken.’ Je moest over lijken gaan. Hij zag Anton in de ochtendschemer de trap afgaan, op de een na onderste tree aarzelend, daarna resoluut over de vormeloze massa voor zijn voeten stappend. Niet te snel nu. Wanneer deze gedachte in hem zou blijven vasthaken, kon hij misschien straks de slaap niet vatten.
Hij draaide zich om en trachtte enige tijd aan niets te denken. De lichte opwinding die zich van hem meester had gemaakt, vloeide weg. De beelden stroomden verder.
De beide oude mensen, de ouders van Dirk. Matty. En Ans. Wie was ze geweest? Waarom had Wimpie nooit naar haar gevraagd? Was zo iets normaal, kwam het meer voor? Dat viel uit te zoeken. Antons huisarts. Meteen had hij de verbindende schakel. Je moest rustig afwachten, je kans kwam onherroepelijk: een week of wat geleden had men getracht hem een dure levensverzekering aan te smeren. Je moest je daarvoor aan een medies onderzoek onderwerpen, een onderzoek dat door een onpartijdige arts zou worden uitgevoerd: de huisarts van Anton. De zaak was rond. Twee problemen die elkaar ophieven. Het evenwicht was weer hersteld.
| |
| |
| |
9
Met zijn bleek en smal gezicht, de bril met het dunne gouden montuur, de diepe inhammen in zijn haar had de dokter wel iets van een televisiedominee. Hij sprak ook zo: zacht en bescheiden (maar o zo zelfverzekerd), scherp artikulerend.
‘Ik hoop dat u wat te berde kunt brengen,’ zei hij, nadat hij Allard een glazen maatbeker had overhandigd, een wit plestik gordijn openschuivend.
Allard draaide zich glimlachend om ten teken dat hij het grapje kon waarderen. De arts glimlachte dankbaar terug. Hij sloot het gordijn. Erop bedacht zo weinig mogelijk geluiden te veroorzaken - het klonk allemaal toch al genant genoeg in de stille spreekkamer - loosde Allard zijn blaas. Hij prees zich gelukkig een paar uur ermee te hebben gewacht.
‘U kent de familie Van der Velde zeker wel, dokter?’ begon hij, terwijl hij uit gewoonte zijn handen met een zakdoek afveegde.
‘Inderdaad.’
‘Dirk is een goeie kennis van me. Die heeft me naar u verwezen.’
‘Zo. Dat is aardig van hem.’
Allard talmde nog enige ogenblikken.
‘Een tragiese geschiedenis met Anton en Ans, vindt u niet?’
Hij schoof het gordijn open en keek de dokter op de rug.
‘Ik heb het hele drama van nabij meegemaakt. Vier maanden in verwachting, een korte duizeling, een klap, dood. Ontzettend. Alles zo ongeveer gebroken.’
De arts schudde bijna onmerkbaar het hoofd.
‘Denkt u dat ze op slag dood was?’
De dokter knikte weifelend. Allard schuifelde langzaam in zijn richting, het schuimende glas in de rechterhand.
‘Vreemd toch dat Wimpie zijn moeder vergeten schijnt te zijn. Zoiets is toch niet normaal.’
Bij het laatste woord wendde de arts zich met een ruk om.
| |
| |
‘Ik bedoel, dat verwacht je niet,’ vervolgde Allard op dezelfde kwasi-peinzende toon, ‘kinderen van die leeftijd zijn meestal gek op hun moeder en...’
‘Er zijn uitzonderingen,’ onderbrak de ander hem, waarbij hij met zijn hand over zijn voorhoofd streek. Hij sprak verder, maar Allard luisterde niet meer. Kon er iets als een geheimzinnig verbond tussen Anton en Wimpie bestaan?
‘Ik vraag me af of Anton wel voorzichtig genoeg geweest is.’ ‘Hoe bedoelt u?’ reageerde de dokter snel.
‘Me dunkt, als je van je vrouw weet dat ze in verwachting zijnde last van duizelingen ondervindt, dan laat je haar er toch 's nachts niet alleen uitgaan.’
‘Ik vind dit een smerige insinuatie,’ zei de dokter opstaand, een beetje teatraal.
‘Maar u begrijpt me verkeerd, dokter,’ antwoordde Allard geschrokken. ‘Anton had het verschrikkelijk druk met de zaak en dan nog dat geval met zijn buurman dat hij zich zo aantrok...’
‘Precies, en u wilt suggereren dat hij beter op zijn vrouw had moeten letten.’
Er was geen twijfel mogelijk: de dokter voelde zich onzeker, dacht Allard toen hij weer buitenstond. Ik ben op het goede spoor. Ik mag nu geen tijd meer verliezen. Er moet iets gebeuren.
En hij begaf zich op weg naar het huis van Anton, aan de andere kant van het dorp. Het stond niet aan de weg. Er liep een zandweg naar toe, een wielspoor eigenlijk. Ongeveer halverwege begon een soort plaveisel, bestaande uit gewalst puin. De brommer schokte heftig. Allard voelde een vage pijn in zijn maagstreek. Dicht bij de woning remde hij af, hield de sjook enige tijd ingedrukt, zodat de motor afsloeg. Geluidloos gleed hij verder.
Antons wagen stond niet op het erf. De garage was leeg, de deuren waren open. Hij stopte en zette de brommer tegen een boom. Ondanks een lichte onrust die hij in zich op voelde komen, begaf hij zich naar het huis, op zijn hoede. Nergens brandde licht. Bij de achterdeur bleef hij korte tijd staan. Hij had verwacht dat als hij de deur opendeed zijn
| |
| |
knieën zouden knikken of iets van dien aard, maar hij was volkomen beheerst.
‘Vollek,’ riep hij met gedempte stem. Er kwam geen antwoord. Wimpie kon natuurlijk thuis zijn en die kon onverwacht wakker worden en naar beneden komen.
Allard keek om zich heen. Na enige ogenblikken scheen het lichter te worden in de kamer. Op de tafel bevond zich een openstaande naaikist. Liesbeth. Ineens had hij er geen enkele moeite mee zich haar voor te stellen zoals ze daar gezeten had, een stopnaald tegen het licht houdend, haar hoofd schuin naar de lamp geheven, de punt van de draad met haar rode lippen bevochtigend. Hij was een en al begeerte. In het opengeslagen deksel met opstaande randen lag een lange rijgdraad. Zijn vingers trilden toen hij de draad beetpakte. Hij kneep zijn hand tot een vuist, ontspande zich daarna. Een paar maal haalde hij diep adem, opende de deur naar de gang. Door het hoge raam boven de voordeur viel een baan schraal licht naar binnen. De stijlen van de trapleuning glommen.
Bij dit licht moest Ans gevallen zijn. Ochtend of avond, het maakte niets uit. Ze was er even dood om geweest. Niemand had verklaard dat er licht brandde op het moment dat Anton haar vond. Anton wist dat ze uit zuinigheidsoverwegingen - had hij niet gezegd: een tikkeltje op de centen? - het licht uit liet.
Hij besteeg de trap, die nergens kraakte. Bijna bovengekomen bleef hij staan, tastte langs de muur tot hij de schakelaar gevonden had. Hij knipte het licht aan, keek snel rond en draaide het knopje weer om. Opnieuw hijgde hij van opwinding. Het was precies zoals hij gehoopt had. Op de bovenste tree bevond zich aan de rechterkant een dikke spijl en recht daartegenover was, tegen de muur, een lat aangebracht, waaraan waarschijnlijk een hekje bevestigd was geweest om Wimpie voor vallen te behoeden, toen hij jonger was. Allard bukte zich en liet zijn vingers zorgvuldig over het gladde houtvlak gaan. Op ongeveer twee à drie centimeter van de grond stootte hij tegen een kromme spijker. Misdadigers maken altijd een fout, dacht hij.
| |
| |
Allard bond de draad, die hij nog steeds in zijn linkerhand hield, op de tast aan de kromme spijker en de spijl van de trapleuning. Daarna stapte hij voorzichtig, zijn benen hoog optillend, over de zojuist gespannen draad. Op de overloop waren vier deuren. De eerste gaf toegang tot de badkamer, waar nog een vochtige damp hing. Allard snoof de geur diep in zijn neusgaten, maar rook tot zijn teleurstelling niets dan een goedkope zeeplucht, die alleen aan Anton toegeschreven kon worden. Voor het eerst was hij zich bewust van zijn haat. Het volgende vertrek moest de kamer van Liesbeth zijn. Hij vergat zijn voornemen geen licht meer te maken. Over een rotan stoel hing het grijze rokje. Er hing een onbestemde geur in de kamer, alsof er nooit iemand kwam. Hij durfde niet verder te denken. Hij sloeg woedend de dekens op. De lakens waren smetteloos.
Opeens verstarde hij. Er was geen enkel geluid te vernemen, maar hij was op de een of andere wijze gealarmeerd. Er moest iets gaande zijn, dacht hij en hij liep gehaast naar de deur om het licht uit te doen. Tegelijk met het duister besprong de angst hem. Ik wil weten waar ze met hem slaapt, waar ze zich door hem - waarschijnlijk tegen haar wil, net als Mientje - laat gebruiken. Mientje. Zonder er acht op te slaan dat hij de deur veel te hard achter zich dichttrok, verliet hij het vertrek. Het geluid plantte zich voort door de ingewanden van het huis, waarin enig leven scheen te komen, onmiskenbaar maar ondefinieerbaar tegelijk. Zijn aanwezigheid werd beantwoord. Leven dat leven oproept. Ergens werd een kontakt gelegd. Het speelde zich af op een ander nivo, volgens een andere wetmatigheid dan de alledaagse. Angst is het, hield hij zichzelf voor, angst die buiten me treedt en zich tegen me keert. Ik moet even wachten, tot mezelf komen.
Lang mocht hij nu niet meer blijven. Men kon nu ieder ogenblik terugkeren. Opnieuw opende hij een deur. Stel dat ze niet met Anton mee had gewild, dat ze vermoeid was. Hier heerste volkomen duisternis. De gordijnen waren gesloten en er was iemand in de kamer. Stel dat het wonder nu gebeurde.
| |
| |
‘Ik vind je lief,’ zou hij zeggen.
‘Echt?’ zou ze antwoorden. ‘Dan mag je me zien.’
Hij schoof verder de kamer in, boog zich over het bed. Wimpie, die zijn hoofd over het kussen heen en weer bewoog, zoals hijzelf als kleine jongen ook had gedaan. Zijn moeder maakte zich er ongerust over en had wel eens bij hem gezeten om zijn hoofd vast te houden. Hij richtte zich op. Hij had een leeg gevoel in zijn maag, alsof hij de hele dag nog niet had gegeten. Heel zijn lichaam beefde toen hij in de richting van de trap ging. Bij het afdalen daarvan verzuimde hij zijn benen op te tillen en hij viel.
‘Het was ijzergaren, de rotzak’, ging het nog door hem heen, voor zijn hoofd voor de eerste keer ergens tegenaan sloeg.
|
|