| |
| |
| |
Aantekeningen bij de Borgers
| |
| |
| |
Borgers in den estaminé
De oorspronkelike titel van het weekblaadje van Broeckaert is De Sysse-Panne ofte den Estaminé der Ouderlingen - ‘Sysse-panne’ is Gents voor ‘sauskom’: iemand zyn sysse geven, is iemand zijn vet geven. - Er verschenen acht deeltjes, elk uit 15 nummers, van 9 Brumaire IV tot 1 Prairial VI (31 Oktober 1795 - 20 Mei 1798).
‘Naest de Liedjens-zangers en Almanakmaekers, de meestgezogte auteurs van ons Land’, noemt Deugdelyk Herte de opstellers; maer grote winsten haalde Broekaert er niet uit: ‘want al hebben wy een taemelyk getal Inschryvers, wy hebben ook eene groote menigte geleende lezers die ons Blaedjen van hand tot hand voortsgeven... Als ons handen jukken, het is meer van schryven als van geld te tellen’. De prys was 15 stuivers voor 30 Nrs. Ook uit de navolgingen blykt de populariteit. In 1799-1800 verschenen drie reeksen Briefwisseling tusschen Vader Gys en verscheyde andere geleerde Persoonen van zynen Tyd, waar Cannaert de hand in gehad heeft. Misschien is het voorbericht vóór de eerste reeks van hem: ik zal, zegt de nieuwe opsteller hier, zoals Fernandez Avellaneda de Don Quixote voortzette, de Sysse-Panne voortzetten; maar ik hoop dat Broeckaert algauw de pen terug zal opnemen want ‘hy hadde zynen Bitterman en Gysken noyt mogen verlaeten’.
| |
| |
Waar Cannaert ook later, in 1842, Jellen en Mietje heeft omgewerkt - hij heeft het helaas verknoeid en de verminkte vorm is het bekende volksboek geworden - moge hier een woord over hem volgen. Ook Cannaert was een Gentenaar, de zoon van een bakker. In 1800 is hij sekretaris ter Mairie te Gent. Onder Willem I is hij te Brussel Raadsheer bij het Hoge Gerechtshof en zetelt hij in het proces De Potter. In 1832 voltooit hij te Gent zijn bekende Bydragen tot de kennis van het Strafregt in België. - Vooral had zijn belangstelling, naast het volksleven van zijn tijd dat hij met liefde natekende, ‘het bloedig kapittelken der tooverye’. Montaigne was zijn lievelingsauteur. Een paar jaar vóór zijn dood - hij werd 80 jaar en overleed te Gent in 1848 - vroeg Prudens van Duyse hem een bladzij voor zijn album amicorum: Que scay-je? schreef de oude man boven zijn naam.
De ouderwetse Estaminé moest in de Franse tijd gaandeweg plaats maken voor het schitterende Franse Café. Soliede eenvoud verdrongen door opdringerige pronkerigheid, zo zag Cannaert het kontrast en met onverholen voorkeur heeft hij het in zijn Avond-Partytje (Gent 1823) getekend. Geen zware nieuwmodiese gordijnen met franjes in den Estaminé, geen blinkende spiegels en kristallen luchters, geen elegant buffet met mahoniehouten zetel waar de waardin op zit als op een troon - maar ‘alles krillende net en van des ochtends vroeg opgeschikt, halve nagten worden daeraen besteed. De banken, de tafels, tot de houte kandelaren toe zyn wit als kryt. De vloeren, een groot deel der straet zelf, worden er van zonnenopgang uyt den vollen arm geschuerd; elk steekt een handeken toe en men ziet daer op geenen gang water: daer zillen nog bessems zyn, zeggen ze alle gelyk. dâ m'er wy niê meer en zillen zyn... De liters, alle ongeblutst, en daerop is de baes delicaet, blinken als zilver. Is er by geval een glas dat stort of overloopt, de bazin heeft het fluks in 't oog en reeds is men daer met de spons.
| |
| |
Kerrekolen, nootschalen, geirnaert, uytgezogen krabben en zoo voorts, verdwynen in een oogenblik van de tafel zonder dat het noodig is met den liter te kloppen of iemand tot dies te roepen...’ En waar het op aankomt in een echte Estaminé: er is een goede welvoorziene kelder - ‘daer hangen de lusters van onzen baes!’
| |
Motto
Het aan Martialis ontleende motto is de ‘hoofd-spreuke’ van het derde deeltje der Sysse-Panne (1796).
| |
Den bedelaer
Scarecrow
Vgl. bij Steele, Spectator, Nr 6 (1711) - in de Hollandse vertaling van 1725, door A.G.L.R.G. te Amsterdam by Hermanus Uytwerf: Geen afschuwlyker gedrocht is'er in de geheele natuur, dan een boosaardig mensch met een groot verstand.... Scarecrow den bedelaar, die zich doorgaans op 't plein van Lincolns' - In onthoud, en die zich zelven het rechter been verminkt heeft, om de goede luiden te beeter tot meedoogenheid te verwekken, en den geheelen dag om een aalmoes uit is, om des avonds een goede maaltyd en een elendige kruishoer op te doen, is niet half zo veel verachting waardig, als dat uitsteekend verstand. Die Beedelaar heeft geen trek, dan tot de vermaaklykheden der zinnen; hy vind een gerust leeven veel geneuglyker dan een beslommering van veelerhande beezigheeden, en als hy maar zyne Philis en een goed vuur mag genieten, zoo heeft hy niet de minste gedachten, dat hem eenig kwaad kan genaken. Een iegelyk mensch, die zyn hoogste geluk stelt in het verzadigen van zyne vleeschelyke begeerten, is mynes bedunkens al immer zo
| |
| |
onwaardig en verachtelyk een slaaf als deze Bedelaar. - ‘There is no greater monster in being, than a very ill man of great parts.... Scarecrow, the beggar in Lincoln's-inn-fields, who disabled himself in his right leg, and asks alms all day to get himself a warm supper and a trull at night, is not half so despicable a wretch as such a man of sense. The beggar has no relish above sensations; he finds rest more agreeable than motion; and while he has a warm fire and his doxy, never reflects that he deserves to be whipped. Every man who terminates his satisfactions and enjoyments within the supply of his own necessities and passions is, says Sir Roger, in my eye, as poor a rogue as Scarecrow.’
| |
Derthienavond.
In het Kerkelik Jaar is Driekoningen - de dertiende dag na Kerstmis: vandaar ‘Derthienavond’ - een der feestdagen van de Kersttijd. Oudtijds werd op deze dag door de mannen die ‘met de sterre gingen’ het sterrelied, een onzer mooie oude liederen, gezongen:
Wij komen getreden met onze sterre,
wij zoeken Heer Jezus, wij hadden hem geerne.
Wij kwamen de hoge berg opgegaan,
daar zag men de ster zo stille staan.
O sterre, gij moet er zo stille niet staan,
gij moet er met ons naar Bethlehem gaan.
Naar Bethlehem in die schone stad,
waar Maria met haar klein Kindeke zat.
Hoe kleiner kind, hoe groter God.
Een zalig Nieuwjaar verlene ons God.
Op Derthienavond werden ‘keunings-brierkens’ getrokken - meestal gekleurde volksprentjes die personages voorstelden als de koning, de nar, de raadsheer, de kok enz., waarnaar onder degenen die aan het trekken deel hadden genomen de rollen die avond verdeeld werden.
| |
| |
| |
Soupe uyt de Klooster
Uit de inkomsten der kloosters werden voorheen ook de behoeftigen gespijzigd.
Laet de bedelaers lyf om lyf
Om de Klooster-soupe vegten,
Daer den Muynk die in den rifter blyft,
Verslikt zit by de geregten
heet het in het Smeek-schrift der Wel-pyzende (Gent 1795).
| |
Het Rasphuys
De nieuwe gevangenis aan de Coupure te Gent, opgericht om de bedelarij tegen te gaan, waaraan men begon te bouwen in 1772. De veroordeelden verrichtten er dwangarbeid.
| |
Kleeren
De mode in Holland
Dit klopt niet met wat Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde VI, 3 meedeelt over de Hollandse petits-maîtres in gegalonneerde rokken enz. in het laatste kwart der achttiende eeuw.
| |
Den werkman
Den Decadi
In de republikeinse kalender van Romme en Fabre d'Eglantine, die de Franse Revolutie had ingevoerd, is de Decadi de tiende en laatste dag van een Decade. De Decade stond tegenover de Roomse week, de Decadi als wettige rustdag tegenover de Zondag. De aanhangers van het oude regime staken er de draak mee en stelden
| |
| |
er de ‘Imperiade’ tegenover die kulmineerde in een ‘Revertidi’.
Deze kalender bleef gedurende 12 jaar in gebruik: van 22 September 1792 tot 1 Januarie 1806. De namen der nieuwe maanden waren ontleend aan de door Rousseau in ere gebrachte natuur, de namen der Heiligen waren door de namen der vruchten die de aarde voortbrengt vervangen, van de zogezegde ‘sacristy-styl’ was tot het laatste spoor uitgewist. Zowel om ekonomiese als om godsdienstige redenen mopperde het volk tegen ‘den nieuwen almanak’ en dreef er de spot mee. Een aardig voorbeeld heeft Cannaert bewaard in zijn uitgave van Jellen en Mietje: een gesprek tussen een boer die op het veld aardappelen staat te rooien en een voorbijganger: De voorbyganger
Baeske, zyn dat geen pataeters die gy daer uytdoet?
De Landsman.
'K en weet het bykans zelve niet wat dat 't zyn.... 'T hên tot nu toe pataeters geweest, maer alles es veranderd: we zyn tegenwoordig in September gelyk ge weet, en dat heet nu wel Vander Meere. Ik ben gelyk zuyver verdraeid. Men hên geenen vrydag noch zondag meer, tot d'heylige toe zyn uyt den Almanak gezet, en 't zyn Wurtels, Pastenaekels, Kaeskens-kruyd, Komkommers en al zaken dyngen, die in hulder plaetse gekomen zyn; of dat trekken zal moeteme nog afwagten.
| |
Den Cirkel
‘Den Constitutionnelen cerkel... eene Vergaedering van beproefde Patrioten, die haere Zittinge houd op de groote Zael van het Hof van Sinte Joris... 't en is maer naer dat men zig aen de ballotering van dit doorlugtig Gezelschap blootgesteld heeft, dat men weten kan of men weerdig is van in de Republieke te leven’. (Sysse-Panne VI. 119)
| |
Bij de tekst
Blz. 21 r. 19: en peter en meter moeten tracteren; versta en peter en meter moet ge tracteren.
| |
| |
Blz. 21 r. 27: honderd-een-en-dertig; in het oorspronkelike staat verkeerdelik honderd-een-en-zestig.
| |
Emplette
Dat de Provintie niet en betaelt
Deze leening was onder de Oostenrijkers aangegaan: na Neerwinden, dat de Oostenrijkse restauratie bracht, ‘heeft den keyzer evegouwe de agterstaende kroozen van de Provintie beginnen te betaelen’ (Gysken, Sysse-Panne IV. 124) en dat was het laatste wat Gysken er van gezien had.
| |
De kloosters
Met de suppressie der abdijën en kloosters werd te Gent een aanvang gemaakt op 21 September 1796 krachtens de Wet van 15 Fructidor IV. Ze werden gesloten en een inventaris van hun goederen werd opgemaakt. Ongeveer negenhonderd kloosterlingen werden op straat gezet. Op hun bezittingen werd beslag gelegd. Broeckaert tekent hier bij aan in zyn derde deeltje, blz. 104: ‘Den Bever hadden van ouds aen de Kloosters moeten leeren, door wat middelen zy zich behouden konden, - men weet algemeen van dit wys Gedierte, dat als het vervolgt word, wel voelende waerom men het naejaegt zyn Gyl afbyt en het aen de jaegers werpt.’
| |
Den capucyn
Eenen geleerden Schryver
De auteur is Adam Smith. Wat hier staat over
| |
| |
Machiavelli en op blz. 34 v. is bewerkt naar de essay ‘Of the Expense of the Institutions for the Instruction of People of all Ages’ in de Wealth of Nations (1776).
| |
Bij de tekst
Blz. 34: na de 7de regel is een gedeelte weggelaten, een stuk uit een sermoen van een pater Capucijn.
| |
Den Sint Pieters Heer
Vgl. Adam Smith, Wealth of Nations, ‘Of the Expense of the Institutions for the Instruction of People of all Ages’:
‘Over and above the rents of those estates, the clergy possessed, in the tithes, a very large portion of the rents of all the other estates in every kingdom of Europe. The revenues arising from both those species of rents were, the greater part of them, paid in kind, in corn, wine, cattle, poultry, &c. The quantity exceeded greatly what the clergy could themselves consume; and there were neither arts nor manufactures for the produce of which they could exchange the surplus. The clergy could derive advantage from this immense surplus in no other way than by employing it, as the great barons employed the like surplus of their revenues, in the most profuse hospitality, and in the most extensive charity.
Both the hospitality and the charity of the ancient clergy, accordingly, are said to have been very great. They not only maintained almost the whole poor of every kingdom, but many knights and gentlemen had frequently no other means of subsistence than by travelling about from monastery to monastery, under pretence of devotion, but in reality to enjoy the hospitality of the clergy. The retainers of some particular prelates were often as numerous as those of the greatest lay-lords; and the retainers of all the clergy taken together were,
| |
| |
perhaps, more numerous than those of all the lay-lords.., The hospitality and charity of the clergy too, not only gave them the command of a great temporal force, but increased very much the weight of their spiritual weapons. Those virtues procured them the highest respect and veneration among all the inferior ranks of people, of whom many were constantly, and almost all occasionally, fed by them. Every thing belonging or related to so popular an order, its possessions, its privileges, its doctrines, necessarily appeared sacred in the eyes of the common people, and every violation of them, whether real or pretended, the highest act of sacrilegious wickedness and profaneness.’
Motto
De hier aan Boileau toegeschreven satire is apokrief.
| |
Den soldaet en den kanunning
Vgl. de Wel-pyzende (Gent 1795):
Schaft vooral geen Kanunningen af,
Laet ons die Suyker-nonkels houwen,
Laet de Prelaeten met hunnen Staf
Den zegen geën aen ons Vrouwen.
Vgl. ook bij Voltaire Curé en Abbé, in Dictionnaire philosophique, i.v. ‘Curé de Campagne’, voor het afwegen van hun verdiensten.
| |
De kerken
Motto
Ontleend aan Sysse-Panne VI nr. 7 waarboven deze verzen als motto staan.
| |
Eed.
‘Den civiquen Eed’, ‘de Declaratie’ die van de geestelikheid geëist werd en onder het Directoire aanleiding gaf
| |
| |
te Gent tot scherpe priestervervolgingen. Het was de tijd der geheime missen en der deportaties: ‘de Beloken Tyd’.
De tekst van de eed luidde volgens Sysse-Panne VI 23: ‘Ik erkenne dat de universaliteyt der Fransche Burgers den Souvereyn is, en ik belove onderdaenigheyd aen de Wetten van de Republieken.’
Eerst in 1801 onder het Konsulaat werd deze kwestie door het Konkordaat geregeld.
| |
De biegte
Vertaald uit Voltaire, Dictionnaire Philosophique, i.v. ‘Curé de Campagne’.
| |
Feestdaegen en werkdaegen
Bewerkt naar Voltaire, Dictionnaire Philosophique, i.v. ‘Curé de Campagne’.
| |
De sepulturen
Jourdan
Het bekende rapport over de Godsdienstvrijheid van Camille Jordan, in de Raad der Vijfhonderd, van 29 Prairial V (17 Junie 1797).
| |
Voltaire in Le Monde comme il va, Vision de Babouc (1746):
‘Il se bouchait les oreilles; mais il fut près de se boucher encore les yeux et le nez, quand il vit entrer dans ce temple des ouvriers avec des pinces et des pelles. Ils remuèrent une large pierre, et jetèrent à droite et à gauche une terre dont s'exhalait une odeur empestée; ensuite on vint poser un mort dans cette ouverture, et on remit la
| |
| |
pierre par-dessus. Quoi! s'écria Babouc, ces peuples enterrent leurs morts dans les mêmes lieux où ils adorent la divinité! quoi! leurs temples sont pavés de cadavres! Je ne m'étonne plus de ces maladies pestilentielles qui désolent souvent Persépolis. La pourriture des morts, et celle de tant de vivants rassemblés et pressés dans le même lieu, est capable d'empoisonner tout le globe terrestre.’
Uit het advies van de Raad van Vlaanderen aan de Regeering te Brussel (1772) over het gebruik om de doden in de kerken te begraven:
‘Qu'on y entre le matin au moment qu'on ouvre, on y sent cette odeur cadavreuse, qui saisit d'abord et l'odorat et la poitrine et à la quelle on ne résiste qu'avec peine, surtout lorsque le tems est nébuleux ou humide, ou lors que les chaleurs sont excessives. Aussi combien ne voit on pas de personnes s'évanouir et tomber en faiblesse dans nos Eglises, qui hors de là, ne se ressentent d'aucun mal, et heureuses encore celles à qui l'influence de ce mauvais air ne produit d'autre effet qu'une défaillance momentanée.\’
Het besluit van Jozef II waarbij het verboden werd te begraven in de kerken en de alsdan binnen de omheining der steden bestaande kerkhoven, dagtekent van 1784. Tegelijk werd bepaald, dat voor de Hervormden in elke begraafplaats een ruimte moest afgescheiden worden; zij konden op hun verzoek zelfs een bizondere begraafplaats krijgen.
| |
Geheyme missen
Steenjens
Deze stenen waren voor draagbare altaren bestemd. Een draagbaar altaar bestaat uit een enkele steen die in een houten altaarblad ingelegd wordt.
‘Men weet ook dat niemand in zyn huys Misse mag
| |
| |
lezen zonder oorlof van den Bisschop of zyne Vicarissen, nog zonder een steentjen of sepulcra dat door hun gewyd is’ (Sysse-Panne VIII 40)
| |
Den civilen staet
De Wel-pyzende (Gent 1795):
Neemt de Kerk haer Register niet af,
Laet ze Doopen en Trouwen,
Wy moeten van de wieg tot in het graf,
Haer keukens onderhouwen!
Het register van de Burgerlike Stand werd in 1796 ingevoerd.
| |
Deugdelyk herte
Mr. Bickerstaff.
Vgl. bij Steele, Tatler Nr. 91 (1709) - het bezoek van Maria, ‘one of the top Toasts of the Town’, aan Mr. Bickerstaff, waarbij het gaat over de keuze tussen twee minnaars, de ene machtig rijk en daarbij beperken zich zijn kwaliteiten, de andere gewoon welvarend maar wel opgevoed, bereisd, belezen, bescheiden en bemind. Mr. Bickerstaff zegt o.m. tot haar: ‘But indeed, Madam, when I behold that beauteous Form of yours, and consider the Generality of your Sex, as to their Disposal of themselves in Marriage, or their Parents doing it for them without their own Approbation, I cannot but look upon all such Matches as the most impudent Prostitutions. Do but observe, when you are at a Play, the familiar Wenches that sit laughing among the Men. These appear detestable to you in the Boxes: Each of them would give up her Person for a Guinea; and some of you would take the Worst there for Life for twenty Thousand. If so,
| |
| |
How do you differ but in Price? As to the Circumstance of Marriage, I take that to be hardly an Alteration of the Case; for Wedlock is but a more solemn Prostitution, where there is not an Union of Minds. You would hardly believe it, but there have been Designs even upon me. A Neighbour in this very Lane, who knows I have, by leading a very wary Life, laid up a little Money, had a great Mind to marry me to his Daughter. I was frequently invited to their Table: The Girl was always very pleasant and agreeable. After Dinner, Miss Molly would be sure to fill my Pipe for me, and put more Sugar than ordinary into my Coffee; for she was sure I was good natured. If I chanced to hem, the Mother would applaud my Vigour; and has often said on that Occasion, I wonder, Mr. Bickerstaff, you don't marry, I am sure you would have Children. Things went so far that my Mistress presented me with a wrought Night-Cap and a laced Band of her own Working. I began to think of it in earnest; but one Day, having an Occasion to ride to Islington, as two or three People were lifting me upon my Pad, I spied her at a convenient Distance laughing at her Lover, with a Parcel of Romps of her Acquaintance: One of them, who I suppose had the same Design upon me, told me she said, Do you see how briskly my old Gentleman mounts? This made me cut off my Amour, and to reflect with myself, that no married Life could be so unhappy, as where the Wife proposes no other Advantage from her Husband, than that of making herself fine, and keeping her out of the Dirt.’
| |
Echtscheidingen
Het recht om de echtscheiding uit te spreken berustte tot 1784 bij de Kerk; aan de burgerlike macht kwam het door de Franse Wet van 20 September 1792, die hier in 1796 van kracht werd.
| |
Een italiaenschen Zanger
Castrato.
| |
| |
| |
Sophia, Marianna, Marie
Dit doet denken aan Boileau die op de vingers uitrekende hoeveel eerlike vrouwen er in Parijs wel konden wezen: ‘il en est jusqu'à trois, que je pourrois vanter.’
| |
Superstitieus
Sinte Marc
Marcusdag: 25 April. In de volksmond heet St. Marcus de boneplanter.
| |
Weerwolven
Het volk geloofde dat sommige personen de gave bezaten om door het aanleggen van een wolfshuid of wolfsgordel zich in wolven te veranderen. Vgl. Briefwisseling tusschen Vadet Gys en verscheyde andere geleerde Persoonen van zynen tyd (Gent 1799) Deel II. 129: ‘Van den Weerwolf die in Scheldewindeke geloopen heeft’. ‘Het vel’ is hier een kalfsvel:
| |
Koeywagter
En hoe waert gy verkleed, wanneer gy den Weêrwolf speelde?
| |
Weerwolf
Ik was gekleed met een kalfsvel, waer aen nog vast waeren den geheelen steert en ooren.
| |
Koeywagter
Waer en by wie trok gy dat dan aen en af?
| |
Weerwolf
Ten huyze van den Pastor, die, benevens zyne Maerte, dikwils lachte om hun te scheuren, als zy my geheel gekleed zagen.
| |
Stalkaarsen
Dwaallichten: zy werden beschouwd als zieltjes van ongedoopte kinderen, rondzwervend om verlost te worden.
| |
Het knopen van de Nesteling
Het leggen van nestelknopen - knopen in een riem of
| |
| |
veter - dat de man onbekwaam maakte tot de bijslaap en andermans huweliksgeluk bedierf, moest onder de huweliksmis geschieden bij het mompelen van toverwoorden op het ogenblik dat bruid en bruidegom de handen in elkander legden. Het was een schennis van het H. Sakrament des Huweliks. Nog in 1778 werd te Bordeaux een nestelknoper verbrand.
| |
De Wekker
Die de doden uit de slaap opwekte.
| |
Eenen daghuer man veurtyds
Halle
Vermaarde bedevaartplaats in Brabant waar een zwart Mariabeeld vooral op Pinksteren bezocht en voornamelik tegen de onvruchtbaarheid aangeroepen werd.
| |
't Putjen
Kapel en Put te Maalterbrugge bij Gent (in de richting van Deinze) waar in 1687 hostie-schennis gepleegd werd en die in de laatste week van Mei, ‘de Putjens-dagen’, bezocht werden.
| |
Sente Godelieve
In het Klein Begijnhof te Gent is een vermaard putje dat ‘in de Godelief-dagen’, 6-12 Julie, ter genezing of voorkoming van oogziekten bezocht wordt. Als het mooi warm weer was op deze dagen, zegde de Gentse volksmond: ‘'t es Sente Godelieve die heur zomerken geeft’.
| |
Allen kinderen dag
Onnozele Kinderen, 28 Desember, in het Kerkelik Jaar het eerste feest in de Kersttijd: het bestuur van het huis werd die dag toevertrouwd aan het jongste kind.
| |
Vasten Avond
Op Vastenavond kwam de koekepan voor den dag.
| |
| |
| |
Mannekens Vrydag - Wyvekens Saterdag
Sluitertjesdagen in de Voorvastentijd vóór Aswoensdag: de eerste dag sloot men de vader, de tweede dag de moeder buiten; de toegang tot het huis werd afgekocht - hier door ‘heetbrood’. De Voorvastentijd opent de Paaskring in het Kerkelik Jaar.
| |
Paesschen enz.
't Met de meuleneers houwen
Op Beloken Pasen, de dag die het Paas-oktaaf afsluit, te biecht gaan: Pasen houden op het laatste nippertje - wat de volkshumor de molenaars, die het immers bij het scheppen ook niet zo nauw nemen, in de schoenen schoof.
| |
Schuerders en Weërhantjens
Gewone benamingen bij Broeckaert voor de aanhang van de Gentse jacobijnen, Du Bosch enz.
Schuerders zijn straatschenders ‘die meenen dat de Gelykheyd bestaet in al meugen doen danze willen... die niet en klappen als van stelen, doodslaen en over de brugge te smyten al die hunder durven tegenspreken: gelukkig danze nog allemael leven dienze gedood hén’. De Weerhaentjens - lieden die alle partijen bewierookt hadden om den brode - hebben van Broeckaert hun naam gekregen naar een uitlating van Camille Desmoulins: ‘Oh! la belle chose que de n'avoir pas de Principes, que de savoir prendre le vent et qu'on est heureux d'être une Girouette’.
| |
Het geloof
De twee Raeden
De Raad der Vijfhonderd en de Raad der Ouden onder het Directoire.
| |
| |
| |
Bij de tekst
Na r. 17 blz. 92 is een citaat van d'Argens met een hierbij aansluitende alinea van Broeckaert weggelaten.
| |
De boeren van Affligem
Affligem-Tongerloo
Affligem ligt in de onderste, Tongerloo in de bovenste hoek als men Dendermonde en Hasselt, zowat het vertrek- en het eindpunt van de Boerekrijg van 1798, met een zigzaglijn verbindt. Deze twee grote abdijen namen in de tijd van Jozef II een centrale plaats in in het godsdienstig-politieke leven: het Fland.isches Album van de Aalstenaar Wolffers (Leipzig, 1849), een boek dat vol herinneringen zit uit die dagen, geeft een beschrijving van deze abdijen. Als typies voorbeeld van de macht van haar prelaten in de 18de eeuw moge hier het verhaal van zijn bezoek als knaap in de jaren twintig van de vorige eeuw aan Affligem, dat in de buurt van Aalst ligt, volgen:
‘Deze tijd werd besteed aan wandelingen naar buiten, voornamelik naar de vermaarde abdij van Affligem. Een uur van de stad loopt de Brabantse grens langs de voet van de heuvelen die dit schone gewest zo'n uitnemende bekoorlikheid verlenen. De abdij ligt op Brabants gebied, op een hoogte die een heerlik uitzicht biedt op de welige landouwen van het rijke Vlaanderen en 't gezegende Brabant. De weg loopt langs talloze boomgaarden en moestuinen tot aan een bos met eeuwenoude eiken, trouwe wachters gelijk, gelegerd in een halve kreits omheen deze zetel der rijke prelaten, hem beschuttend tegen de noordenwind. Toen wij er de eerste maal naartoe gingen vergezelde ons oom, en toen wij uit het bos traden en het heerlik gebouw daar vóór ons lag in stille majesteit, vulden tranen van herinnering aan de schone dagen die hij daar had doorgebracht de ogen van de oude man.
| |
| |
Terwijl wij de hoogte bestegen, verhaalde hij ons van de rijkdom en luister van het voormalige klooster waarvan de praelatus natus de Aartsbisschop van Mechelen geweest was. Ook van de gastvrijheid sprak hij die hij daar had genoten in de vakanties in zijn studentetijd en hoe men hem er had aangemoedigd om zich te wijden aan de geestelike stand en later aan het kloosterleven. De tijdspanne van 1700 tot aan de Franse Revolutie was voor de Belgiese abdijen een zeer bizondere. Badende in overvloed bouwden de prelaten nieuwe paleizen voor hun monnikken. De Revolutie fnuikte deze vlucht en nu staan daar deze schone nieuwe gebouwen overal naast de bouwvallige oude onvoltooid. Ook bij deze abdij was dit het geval. Het nieuwe kloosterkompleks praalde nog in zijn ganse heerlikheid en pracht, maar daarnaast lagen de middeleeuwen in puin. De kerk, eenmaal vermaard om haar schoonheid, was een ruïne en diende als steengroeve voor de spekulanten die toen reeds in de voorsteden van onze woonplaats die proletariërs-kazernes begonnen te bouwen. Mijn oom deed zijn best om de oude abdij vóór ons op te roepen uit haar verwording. Hij bracht ons bij een wonderschone poort van waaruit naar de Brusselse straatweg een populieredreef leidde. Hier, zeide hij, is de ingang geweest waardoor de Aartsbisschop van Mechelen zijn intrede deed wanneer hij de abdij bezocht; daar was de allee van vijftienhonderd oranjebomen waarlangs hij reed, opgesteld uit de schoonste die er bekend stonden. Hoe vaak, voer hij voort, heb ik met de heren der abdij onder gindse appelaren de koelte des avonds genoten! Dit zeggende strekte hij de hand uit naar de onafzienbare gaarden zonnig op de zuidelike glooiïng en zo ver reikend dat de ontzaglike muren die ze omsloten zich in de lijnen van het landschap verloren. Het klimmende veil, die hechte vriend van zo menige gevallen grootheid, bortelde uit alle ramen, rankte om alle zuilen op. Ik kan niet zeggen dat ik dat
alles zo genoot als ik het tans zou kunnen genieten, maar het schouwspel vervulde mijn ziel met zo zoete
| |
| |
weemoed dat ik had kunnen schreien of kluizenaar worden...’
| |
Républicain du Nord
Redakteur van dit heftige Brusselse dagblad was in 1797 Norbert Cornelissen, de schrijver van De l'origine, des progrès et de la décadence des Chambres de rhétorique en Flandre, Avec une Notice historique sur Jacques van Artevelde (Gent 1812). Op een paar maand na was de Républicain, die eveneens van 1795 tot 1798 verscheen, een tijdgenoot van de Sysse-Panne, Het oordeel van Broeckaert luidde: ‘het schynt dat hy vreest dat elk blaerken dat van den boom valt het vaderland zal kwetzen, en dat ieder woord dat eenen Priester spreekt, een tooverwoord is om het volk te misleyden’ (Sysse-Panne IV 62).
| |
Baron van Moorseele
Jan Jozef van Meer van Moorsel werd in 1797 wegens deze aanslag ter dood veroordeeld en gefusilleerd.
| |
De Constitutie
De oude Konstitutie waarop tijdens de Brabantse Omwenteling van 1789 de oligarchie der Staten steunde onder leiding van Van Eupen en Van der Noot, en die zij tegen Vonck uitspeelde.
| |
Bij de tekst
Blz, 97: na r. 19 is een citaat uit d'Argens weggelaten.
| |
De ganzen
De jaermerkt van St-Lievens-Hautem
Vermaarde Middeleeuwse jaarmarkt te St-Lievens-Hautem bij Aalst die met de jaarlikse bedevaart der Gentenaars naar St-Lievens-Hautem samenviel. St-Lieven, de schutspatroon van Gent, stierf de marteldood in de
| |
| |
omstreken van St-Lievens-Hautem op 12 Nov. 657. Hij werd onthoofd; vandaar dat hij met het hoofd in de handen wordt afgebeeld. De Concessio Carolina van 1530 schafte de bedevaart af.
| |
Den eersten april enz.
Het Thomaessen
Iemand thomaessen: iemand buitensluiten op St. Thomasdag, 21 Desember. Het ging daarbij ongeveer zo toe als op Mannekens Vrydag en Wyvekens Saterdag.
| |
O.L. V, Tert-ten-teen
Mij onbekend.
| |
Maechelen
Bedevaartplaats aan de Leie tussen Gent en Kortrijk waar de H. Cornelis aangeroepen werd, voornamelik tegen de stuipen, op de eerste Zondag na Sint Jan (24 Junie) en de daaropvolgende veertien dagen.
| |
De vergaeringe enz.
De Dekenyen
Het gewichtigste moment in het Gentse buurtleven was de Vergaeringe waarin de Deken en de Baljuw van de buurtschap verkozen werden.
Een soort van Vrederechter noemt Cannaert de Deken. In Jellen en Mietje neemt ‘den Deken van de gebuerte’, vergezeld van de Baljuw en ‘den knaep der gebuerte’ (‘zyne twee assessoren’) het verdachte vrijagegeval in behandeling, hiertoe aangezocht door de moeder van het meisje, en legt het geschil bij.
Elke Gebuerte had haar buurtkas, waaruit het onderhoud der lantarens en der nachtwacht bestreden werd.
| |
| |
In 1805 werden de 238 dekenijen van Gent - een stad met 56624 inwoners in 1802 - door de maire hersteld.
| |
De Peskisse
Laet ons met ons Pest-keirssen gaen,
Van een pond of thien gewigten
smeken de Wel-pyzende (Gent 1795). In de processie werd de Pestkaars der buurtschap door een ‘maegdeken’ gedragen; ‘den knaep der gebuerte’ hielp het kind hierbij.
St. Macharius stierf aan de pest in St. Baafsabdij te Gent in de eerste jaren van de 11de eeuw.
| |
De Kruyssens
Boeteprocessie op de Kruisdagen, de drie dagen vóór het feest van Kristus' Hemelvaart dat in het Kerkelik Jaar de Paaskring afsluit. De processie beweegt zich door en langs de akkers om het gedijen der veldvruchten en het afweren van schadelike invloeden af te smeken.
| |
Sent Ivo
Patroon der Advokaten en Prokureurs, wiens naamfeest op 19 Mei gevierd wordt,
| |
Processie van alle neeringen enz.
Processie van alle Neeringen
De H. Sakramentsprocessie die op H. Sakramentsdag, de tweede Donderdag na Pinksteren, gehouden werd en waaraan alle Neringen en ook de leden van de Raad van Vlaanderen deelnamen.
| |
Processiën van devotie enz.
Sint Jansdag
Op 24 Junie.
| |
Sint Pietersdag
Op 29 Junie.
| |
| |
| |
Den landbouw
Boeken over Landbouw
Vgl. Adam Smith Wealth of Nations (ed. 1791, I, 196): The innumerable volumes which have been written upon it [husbandry] in all languages, may satisfy us, that among the wisest and most learned nations, it has never been regarded as a matter very easily understood. And from all those volumes we shall in vain attempt to collect that knowledge of its various and complicated operations, which is commonly possessed by the common farmer. Not only the art of the farmer, the general direction of the questions of husbandry, but man inferior branches of country labor require much more skill and experience than the greater part of mechanic trades.
| |
De couventen
Vgl. Voltaire, Dialogues I nr. 12, L'Education des Filles (1761), waar Sophronie zegt: ‘Ce peu que j'ai de raison, je le dois à l'éducation que m'a donnée ma mère. Elle ne m'a point élevée dans un couvent, parce que ce n'était pas dans un couvent que j'étais destinée à vivre. Je plains les filles dont les mères ont confié la première jeunesse à des religieuses, comme elles ont laissé le soin de leur première enfance à des nourrices étrangères. J'entends dire que dans ces couvens, comme dans la plupart des collèges où les jeunes gens sont élevés, on n'apprend guère que ce qu'il faut oublier pour toute sa vie; on ensevelit dans la stupidité les premiers de vos beaux jours.’
| |
De collegiën
Keyzer Kaerel
De heerlyke en vrolyke Daeden van Keyzer Carel den V werden te Gent tussen 1778 en 1796 door C.J. Fer- | |
| |
nand herdrukt. Er is een Brusselse uitgave uit 1689 (approbatie van 1674, privilegie van 1684) gedrukt bij Judocus de Grieck en met ‘Opdracht aen myn Broeder Glaude de Grieck’ getekend Joan de Grieck. De volgende citaten zijn uit de Gentse uitgaaf.
| |
I. - De vereerde Schoenlappers, ofte de Gekroonde Leirze.
Zekeren Schoenlappers vrouw (willende naer d'oude gewoonte, met haeren man ende knegten de Zittegans eten) had zich begeven naer de merkt, koopende aldaer een vetten Capuyn, die weerdig was voor present aen Princen vereert te worden: dezen ontstak den Keyzer (daer juist voorby rydende) met zulk een lust, dat hy gebood aen iemand van de zyne, de voorzeyde vrouwe naer te volgen; eyndelyk verwittigt zynde van haer wooning, is hy des avonds met weynig gevolg daer naer toe gegaen; en alzoo haer vertrek eenen kelder was, nam hy de vryheid zonder eenige dienaers daer in te treden: ondertusschen zyn grage lust nog niet verzaedigt zynde, verzocht aen den Meester (om allengskens tot zyn voornemen te geraeken) dat hy met een gauwigheid zyne Leersen wat wilde naeyen: dezen zonder eenigen achterdenken of wete wie het was, zeyde daer toe geene tyd te hebben, vermits het den vrolyken avond was van zyne vergansing: ondertusschen begonsten onze gasten, ziende de Vrouw vast bezig met de tafel te dekken, te watertanden, die den Leersman (zoo men zegt) wel wenschten op Hoboken heyde te wezen; evenwel verzogt Zyne Majesteyt, niet tegenstaende alle agterdenken ofte ontzeg, van te mogen voldoen met een vaene wyn aen het genoot van zoo goeden reuk als hy daer ontfangen had: hierop schoten onze maets in een beter gezindheyd, te meer, ziende hun alreede een stuk geld in den schoot geworpen, zoo dat men Carolus (naer het verzoek van neder te zitten) ten hoogsten verwillekomde, opschaffende alles wat'er neffens den Capuyn nog veerdig was, in voegen dezer dat hem den Keyser met onze Schoenlappers zeer
| |
| |
vermaekte; maer alzoo het wagten van zyne Edellieden op de straet hem vermaende tot scheyden, heeft hy in alles vernoegt zynde, de vrienden met een dronk wyn adieu gezeyd. Ondertusschen om dit geval zynen vollen luyster te geven, is des anderdags den meester (schoenmaker) of om beter te zeggen, den vernieuwer des ouderdoms in het Hof ontboden: hierop schoot hem eenige vrees in 't lyf; dog verwonnen zynde van de goede hope, is hy daer met alle vlyt naer toe getreden: den Keyser hier van verwittigd, dede hem binne komen, en naer d'opening der zaek, gevraegt: wat hy voor zoo vriendelyk onthael, ofte tractement aen hem bewezen wenschte te hebben... verzogt eyndelyk dat hun Ambacht ter gedachtenisse van dien voorval voortaen zoude mogen voeren, de Gekroonde Leerse, hetwelk Zyne Majesteyt... aen hem vereert heeft.
| |
II. - d'Onnoozele stautigheyd, of Carel houd de Lanterne ik moet pissen.
In 't jaer 1540 op den dag van S. Matthys, was 'er tot Brussel groote vreugd, ter oorzaeke van d'inkomste van Don Ferdinand Roomsch Koning: op welken avond, lang naer het sluyten van de poort, kwam aldaer Zyne Keyzerlyke Majesteyt van Gend, in post, vergezelschapt met den Heer van Bueren, en Mynheer van Condé: dog alzoo hun den donker overviel, klopte zy tot Berchem (een Dorp omtrent Brussel) eenen man op, om hun te lichten, dezen wel beschonken zynde, ende niet wetende wat volk het was, sprak rond uyt, het geen den Keyzer wel beviel; ondertusschen den Boer, hem voelende (door al te veel drinken) waeter lossen, verzocht aen den Keyzer den Lanterne te houden, ter tyd dat hy gepist hadde, ende nu bezig met stroomen, ontvloog hem eenen raezenden wind, waer op den Keyzer al lacchende zeyde dat hy scheet, het geen den Boer niet ontkende, maer zeyde zulks zyn gewoonelyke manier van doen te wezen, dat met het pissen hij gemeenelyk kakte: welke ronde ende eenvoudige antwoord den Vorst zoo vermaekte, dat hy zelve nog dien avond voor wat nieuws verhaelde aen
| |
| |
zynen Broeder den Koning, en zyne Suster de Koninginne, daer zy te gaeder zeer om loegen, te meer alzoo noyt Boer meerder pagien hadde.
| |
Het publiek crediet
De Heeren van 't Bisdom
De Administratie was in het Bisdom, het bisschoplik paleis, gevestigd.
| |
Den gewenschten vrede
Den Vrede
Door het op 17 Oktober 1797 tussen Bonaparte en Keizer Frans II gesloten verdrag van Campo Formio, kwam Vlaanderen, twee jaar nadat op 1 Oktober 1795 een Franse wet het reeds bij voorbaat geannekseerd had, definitief bij Frankrijk.
| |
Onzen onnaervolgelyken Landbouw
Adam Smith, Wealth of Nations, ed. 1791 II 229: The civil wars of Flanders, and the Spanish Government which succeeded them, chased away the great commerce of Antwerp, Ghent and Bruges. But Flanders still continues (1776) to be one of the richest, best cultivated, and most populous provinces of Europe.
| |
Bitterman besluyt
Zedert zeven à acht jaer
Met de Brabantse Omwenteling te beginnen.
|
|