'Margriet weet raad'. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
(1978)–Christine Brinkgreve, Michel Korzec– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De veranderingenInleidingBij vergelijking van ‘Margriet Weet Raad’ uit de jaren veertig en vijftig en de recente tijd valt allereerst de ‘vreemdheid’ van de stof uit vroeger jaren op. Problemen en adviezen zijn herkenbaar en toch anders. Vooral de toon van de adviezen is die van een cultuur waarmee we ons niet meer moeiteloos kunnen identificeren. Dit heeft te maken met een ongecompliceerd recht-door-zee elan waarmee sommige levenswijsheden toen gebracht werden: liefde is belangrijker dan geld, armoede is niet erg als je maar fatsoenlijk blijft, het kwaad straft zichzelf, na regen komt zonneschijn, waar een wil is, is een weg, hoe zwaarder de strijd, des te schoner de zegepraal. Heden ten dage gelden deze levenswijsheden, hoewel op veel minder uitgesproken wijze, nog steeds: menig advies uit ‘Margriet Weet Raad’ is een voortborduren op het stramien van deze spreuken.Ga naar eind1. Veranderd is de manier waarop deze spreuken in ‘Margriet Weet Raad’ worden gebruikt. Er wordt niet meer volstaan met de algemene troost van een gezegde als ‘na lijden komt verblijden’. Al is dit misschien nog wel de strekking van vele adviezen, toch pretendeert men niet meer hiermee een raad te hebben verschaft; zo'n pretentie zou heden ten dage als een ‘dooddoener’ worden beschouwd. Erotiek en seksualiteit zijn natuurlijk onderwerpen waar verschillen in de door ons bestudeerde periode direct naar voren komen. Seksualiteit behoorde in de jaren veertig en vijftig grotendeels tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’: ‘Als uw dochtertje van amper 6 jaar met dergelijke schokkende verhalen thuiskomt, dan moet u niet alleen direct al de vriendinnetjes en vriendjes beschuldigen, maar u moet eens laten onderzoeken of uw kleine meid zelf niet een of andere afwijking op dit gebied heeft. Haar uitingen zijn van dien aard dat ik vrees dat zij niet geheel safe is.’ (1954) Welke verhalen het meisje vertelt komt men uit dit advies niet te weten. In antwoord op een andere ongeruste brief raadt Margriet aan om onmiddellijk op te treden tegen een jongen uit de buurt die ‘gevaarlijke en eigenaardige gewoonten’ heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een dergelijk element als die jongen kan inderdaad veel onheil stichten’, wordt opgemerkt. De lezer moet het maar doen met het vermoeden dat woorden als ‘zedelijkheid’ en ‘zeden’ steevast er op duiden dat het om seks gaat: ‘Het zedelijk peil van jongens en meisjes is bedenkelijk aan het zakken... maar ik kan niet ingaan op dit probleem, omdat dit onderwerp niet geschikt is voor een publieke behandeling.’ (1954) ‘Vragen op zedelijk gebied behandel ik liever niet. Het is uiterst gevaarlijk terrein en bovendien niet geschikt om hetzij hier, hetzij per brief beantwoord te worden.’ (1950) Dit is natuurlijk andere taal dan in ‘Margriet Weet Raad’ uit recente jaren: ‘Er zijn drie dingen die je persé niet moet doen als je jeuk hebt aan de binnenkant van de vagina...’ (1974) ‘U weet het, wij weten het, en uw zoon weet het allang: hij is hoogstwaarschijnlijk homofiel.’ (1974)
Deze veranderingen zijn al vaak, en op verschillende wijze, beschreven. Onze aandacht is vooral gericht op verschuivingen in de verhouding tussen ouders en kinderen, en tussen mannen en vrouwen.Ga naar eind2. Het overgrote deel van de in ‘Margriet Weet Raad’ behandelde levensproblemen heeft betrekking op deze verhoudingen. Een veel geringer aantal brieven gaat over problemen tussen mensen die verschillen in sociale klasse, etnische achtergrond, woonplaats en religie.Ga naar eind3. Deze laatste verhoudingen, en de veranderingen die zich hierin hebben voorgedaan, zullen allereerst beschreven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale klassenGa naar eind4.Bij de klacht van een meisje dat haar ouders neerkijken op haar verloofde omdat hij een arbeidersjongen is, worden de ouders in het ongelijk gesteld (1946). Neerkijken op anderen, zich te goed voelen voor iemand, andere mensen minder vinden: het zijn verschillende bewoordingen voor een houding die Margriet zeer verwerpelijk vindt, en gedurende alle jaren sterk heeft afgekeurd. Het is één van de grote constanten gedurende deze veertig jaren. Zelfs aarzelingen of mensen uit verschillende sociale klassen wel goed met elkaar zouden kunnen opschieten worden door Margriet al gauw opgevat als blijken van minachting, van snobisme, een houding die steeds ‘dom en bekrompen’ wordt gevonden. Iedereen is immers in wezen gelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn natuurlijk grote verschillen in inkomen, status en macht, er zijn ‘lage’ en ‘hoge’ baantjes, maar iedereen is belangrijk voor het reilen en zeilen van de maatschappij, niemand kan gemist worden. Neerzien op anderen is uit den boze. Er zijn weinig gedragingen die zozeer de woede wekken in ‘Margriet Weet Raad’ als ‘het laten merken van standsverschillen’. Mensen mogen het vooral niet ‘te hoog in de bol krijgen’; in dat geval ziet Margriet het als haar taak om hen weer ‘op hun plaats te zetten’. Tegen de mentaliteit van mensen die ‘standsbewust’ zijn wil Margriet dan ook ernstig waarschuwen. Een meisje schrijft Margriet over problemen met haar aanstaande schoonzusje, ‘een meisje uit de arbeidersklasse’. Toen haar broer haar kwam voorstellen heeft ze niet de minste notitie van haar genomen. ‘Mijn verloofde beweert dat ik onbeleefd ben geweest, maar ik vind dat je toch niet dadelijk moet aanpappen met zo'n wildvreemd meisje dat je helemaal niet kent en dat helemaal niet tot je milieu behoort.’ (1950) Margriet geeft haar een veeg uit de pan: ‘Je bent een verwaand en ingebeeld nest. Je hebt je aan een grove onbeleefdheid schuldig gemaakt... Al ken je het meisje van Jan (de broer) niet, al behoort ze niet tot je milieu, dan had je toch gewoon beleefd kunnen zijn...’ (1950) Een meisje voelt zich al jaren lang aan het lijntje gehouden door haar vriend; zij is verkoopster, hij ingenieur, en ze is bang dat hij door het standsverschil haar niet ten huwelijk vraagt. Margriets advies is zeer uitgesproken: ‘Hij houdt misschien wel van je, doch op een zeer eigenaardige manier. Hij wil je niet kwijt, doch durft niet over het standsverschil heen te stappen, en je aan zijn Moeder, zijn vrienden en kennissen als zijn a.s. vrouw voor te stellen. Want het is enkel het standsverschil dat hem tegenhoudt, anders niet. Deze man is een lafaard en een egoïst, die bezig is van de mooiste jaren van je leven te profiteren om je later aan de kant te zetten voor een zogezegd “goede partij”. Ik ken dat soort mannen...’ (1950) Kappen is het advies; en ga vooral niet in op zijn invitaties en lieve praatjes. Iemand ‘aan het lijntje houden’, dat wil zeggen een verhouding met iemand hebben zonder huwelijksperspectief, is op zichzelf al verkeerd, ‘egoïstisch’, maar als dit uit standsoverwegingen gebeurt is het helemaal verwerpelijk. De toon is als van een boze moeder die uit haar slof schiet. Zoals we hier zien, en ook verder zullen opmerken over het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste gedeelte van de door ons bestudeerde periode, is het volkomen vanzelfsprekend dat vrouwen enkele ‘mooie jaren’ hebben die ze niet mogen ‘verspillen’, en ‘niet verspillen’ betekent het sluiten van een huwelijk. Nú is veeleer de boodschap die in de adviezen doorklinkt dat alle jaren mooi kunnen zijn en dat dit niet geheel afhankelijk is van het feit of men erin slaagt een geschikte huwelijkspartner te vinden. Ook lijkt de angst bij vrouwen iets verminderd voor de snelle ‘verwelking’ als de dertig is gepasseerd. In het leven, en vooral in de liefde, gaat het niet om ‘standing’: dat is de onveranderde strekking van Margriets antwoorden. ‘Hogeren’ mogen er volgens deze moraal geen privileges op na houden, ze moeten ‘gewoon doen’, en zich vooral niets ‘verbeelden’. Een meisje klaagt erover dat ze zo vreselijk graag een piano wil hebben, terwijl rijkeluiskinderen dure lessen krijgen, soms naar de piano gesleurd moeten worden, terwijl ze helemaal geen aanleg hebben. Margriet antwoordt haar dat het inderdaad onrechtvaardig verdeeld is in de wereld, maar dat zij toch eigenlijk veel ‘rijker’ is dan die rijkeluiskinderen: ‘jij weet welk een puur genot de muziek schenken kan, zij zien het als een vervelende plicht’. Het vervolg is kenmerkend voor Margriets antwoorden wanneer problemen rond sociale ongelijkheid in het geding zijn: ‘En je moet je vooral niets aantrekken van de opmerkingen van zuurpruimers, die zeggen dat een piano geen bezit is voor een arbeidersmeisje. Alsof muzikaliteit iets te maken heeft met stand! Hoeveel beroemde kunstenaars, musici, zangers, schilders, etc. stammen niet uit eenvoudige milieux?’ (1950)
Problemen met dienstboden komen in de jaren veertig en vijftig ook herhaaldelijk voor. Net als bij conflicten tussen chefs en personeel werd in die jaren het personeel geadviseerd om maar ‘te aanvaarden’: ‘Jullie zijn in de huishouding en ergeren jullie er aan dat de dochter des huizes met “mejuffrouw zo en zo” dient aangesproken te worden... terwijl jullie gewoon Jo en Bep blijven. Tja, lieve kinderen, er zijn inderdaad families die hier op staan. En zo erg vind ik dat nu ook weer niet, want het is alleen maar volgens de regels der etiquette.’ (1958) Als dienstmeisje had je te aanvaarden dat ‘Mevrouw’ je commandeerde, en moest je, naar de huidige opvattingen veel slikken. Tenzij het ‘te erg’ werd. Als bijvoorbeeld ‘Mevrouw’ je zoveel werk opdroeg dat je gezondheid eronder ging lijden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dán kon je weggaan. Weggaan of aanvaarden, in geen geval ruzie of opstandigheid. De problemen waar ‘Mevrouwen’ over schreven betroffen vooral het gebrek aan goed personeel.
Problemen tussen dienstboden en mevrouwen komen vanaf de jaren zestig niet meer voor in de rubriek. Dienstboden zijn niet zo talrijk meer.Ga naar eind5. Ze zijn te duur geworden door de stijging van lonen, en gedeeltelijk overbodig geworden door het sterk toegenomen aantal huishoudelijke apparaten, die huishoudelijk werk minder inspannend en tijdrovend hebben gemaakt.
In een brief uit 1958 klagen grootouders bitter over het gedrag van hun zoon en (meer welgestelde) schoondochter: ‘Onze schoondochter wil niet dat wij éénmaal per week op bezoek komen: eens per drie, vier weken en dan zich houden aan haar voorschriften of anders helemaal niet. Onze zoon legt zich daarbij neer. Kijk, dat is nou de manier, waarop de zoon waarvoor wij alles hebben opgeofferd ons zijn dankbaarheid toont. (...) Het was ons levensdoel hem een betere positie te geven dan wij hebben. Door ons werken en sparen heeft hij een graad behaald, heeft hij een prachtpositie. (...) Kan het soms zijn, dat meneer zich schaamt voor zijn ouders die maar gewone mensen gebleven zijn, terwijl hij nu iemand van standing is?’ (1958) Margriets afkeuring is groot bij dit en het volgend probleem: ‘(...) Uw zoon is ofwel een ware pantoffelheld die zich door zijn vrouw en door haar familie reusachtig laat ringeloren ofwel hij schaamt zich voor zijn ouders. (...) Dat laatste is nog erger, want dit is een bewijs dat hij tot de harteloze jonge mensen behoort, die wel alles van hun ouders hebben willen aanvaarden, zolang zijzelf hun doel nog niet hadden bereikt, doch die nu uit een soort verkeerde trots, uit domme verwaandheid, die eenvoudige hardwerkende mensen opzij schuiven zodra zij ze niet meer nodig hebben. (...) De ouders van Uw schoondochter hebben geld en goed en U niet, maar alles wat U had of had kunnen sparen, hebt U dan toch maar in Uw zoons studie gestoken. Dat is Uw belegging geweest. Dankbaarheid hoeft U blijkbaar niet te verwachten want deze zeldzame plant is tegenwoordig slechts met moeite hier en daar te vinden.’ (1958) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is weinig wat mensen zo wordt aangerekend in ‘Margriet Weet Raad’ als ‘hoogmoed.’ ‘(...) Uw vrouw is hoogmoedig. Dat men zijn kinderen liever niet wil uithuwelijken aan personen die ofwel geen goede zedelijke reputatie hebben, ofwel lui zijn, of een andere morele tekortkoming hebben: daar kan ik inkomen. Maar dat uw vrouw zich met hand en tand verzet tegen de verkering en verloving van uw oudste dochter met een nette, oppassende jongeman uit een alleszins keurig arbeidersgezin, dat is beslist onredelijk.’ (1958)
Een kruideniersvrouw legt Margriet het volgende probleem voor. Ze had lang gespaard voor een bontmantel en was heel blij toen ze er eindelijk een in haar bezit had, totdat ze het volgende bemerkte: ‘Het feit, dat ik als winkelierster een bontmantel draag doet ons klanten verliezen... Wij waren op een zondag op bezoek bij kennissen in een andere stad. Op straat ontmoetten wij een klant van ons. Zij bekeek ons erg kritisch en de volgende dag toen onze bezorger bij haar aan de deur kwam, vertelde zij hem, dat zij niets meer van een kruidenier wenst te betrekken wiens vrouw een bontjas draagt... Manlief wil nu niet meer hebben dat ik het nog draag. Hij is bang dat ik nog meer klanten zal verliezen.’ (1958) Margriets antwoord is van een felheid die verder gereserveerd is voor mishandelingen van vrouwen en verwaarlozing van kinderen: ‘(...) trotseer deze uitingen van een achterlijke bekrompen geest (...) Dat men in een democratische tijd als de onze, in een land, dat om zijn moderne geest beroemd is, voor zulke vragen gesteld wordt, kijk, dat heeft mij erg verwonderd. En tegelijk ook erg verbitterd. (...) De mentaliteit waarvan die ex-klant van U blijk geeft, had ik niet meer voor mogelijk geacht. Honderd jaar, misschien ook nog vijftig jaar geleden, ja... dan kon men er gerust op zijn, dat een dame die in een villa woonde zich torenhoog verheven voelde boven middenstanders en dat zij het als een schromelijke inbreuk op haar (vermeende) rechten van deftig persoon vond om ongeveer dezelfde kleren als een bakkers- of kruideniersvrouw te dragen. Maar... gelukkig zijn de tijden veranderd. Iedere getrouwde vrouw wordt thans vlotweg mevrouw genoemd, dat gehannes met die verschillende aanspreektitels is gelukkig van de baan. Ik dacht heus (...) dat daarmede overal ook heel veel andere dingen die op standsverschil berusten verdwenen zouden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(...) En nu zou Uw man willen, dat U afstand van Uw bontmantel deed alleen omdat hij bang is nog meer klanten te verliezen? Niets daarvan, hoor! U blijft uw bontmantel dragen! Want kijk eens hier (...), dit soort klanten zult U toch als klant verliezen. Vroeg of laat zullen zij toch iets vinden dat zij U niet gunnen: een bestelwagentje, de verbouwing van Uw winkelpui, een vakantiereisje, een kind, dat U kunt laten studeren, een nieuwe overjas van meneer, een goedzittend mantelpakje van mevrouw... over alles en nog wat zullen deze lieden vallen en om de eerste de beste reden zullen zij U hun klandizie onthouden. Doodgewoon, omdat zij de geest van de nieuwe tijd niet kunnen en willen begrijpen. Omdat zij degenen die werken met hun handen in hun hart nog minachten. Nog durven minachten (...)’ (1958)
De verschillen tussen sociale klassen zoals die in kleding, eigenlijk in het hele voorkomen van mensen tot uiting kwamen, zijn vergeleken met vroeger sterk verminderd. Deze verkleining van contrasten hangt samen met het democratiseringsproces dat zich in de Nederlandse samenleving heeft voltrokken. Margriets reactie vormt een onderdeel van dit proces: behalve de woede op mensen die op anderen neerkijken klinkt in haar antwoord ook de gedachte door dat onderscheidingstekenen op zich al verkeerd zijn. Een vrouw schrijft Margriet in 1962 dat haar man die in de fabriek werkt geen koffie en thee krijgt, terwijl de mensen van het kantoor bij hetzelfde bedrijf dit wél 's morgens en 's middags geserveerd krijgen. Margriet vindt deze toestand onrechtvaardig, ouderwets en dom. Haar veroordeling van hoogmoed en minachting is verbonden met een maatschappijopvatting die in de volgende citaten goed tot uiting komt: ‘Mensen verachten om het beroep dat zij uitoefenen, is altijd verkeerd, eenvoudig omdat er eigenlijk geen minderwaardige beroepen bestaan. Ieder heeft zijn taak in onze maatschappij. De een verricht deze met zijn hersens, de ander met zijn handen. De één werkt op de begane grond, de ander op zee, een derde in de lucht, een vierde in het diepste der aarde. Maar allen zijn zij radertjes van het grote mechanisme dat onze samenleving op gang houdt. Het geeft dan ook blijk van weinig gezond verstand en veel misplaatste hoogmoed, als de ene categorie werkers meent te mogen neerzien op de andere (...)’ (1962) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘(...) De mensen in het algemeen en wij, Noord-Nederlanders in het bijzonder, zien veel te veel neer op sommige beroepen (...). Is het verwaandheid, is het een gebrek aan opvoeding? Neen, als ik mijn eerlijke mening onomwonden zeggen mag: het is alleen maar verregaande domheid. Want wie als enigszins ontwikkeld mens de huidige samenleving beschouwt, ziet hoe de diverse taken en de diverse werkzaamheden in elkaar grijpen als de onderdelen van een wonderlijk ingewikkeld, maar ook wonderlijk accuraat werkende machine. Valt er een onderdeel uit, dan staat de hele machine stil want zelfs het kleinste, 't minst in het oog vallende radertje heeft zijn nut, zijn doel, zijn noodzakelijkheid (...). Zo bekeken komt men tot de conclusie, dat er eigenlijk geen minderwaardige beroepen zijn. De vuilnisman die de rommel opveegt is evenzeer nodig als de marktkoopman die rommel achterlaat, de bankdirecteur die leiding geeft in geldzaken is evenzeer van belang als de mensen die zijn raad en leiding nodig hebben. (...). Er zijn altijd mensen (...) die zich verheven voelen boven alles wat hun toevallig niet zo belangrijk lijkt. Zij hebben ongelijk: in onze maatschappij heeft ieder zijn eigen taak, zijn eigen doel. Niemand kan gemist, niemand mag geminacht worden (...)’ (1958)
Deze maatschappijvisie, waarin de gelijkheid van mensen wordt benadrukt, bevat naast democratische ook conservatieve elementen. De samenleving wordt gezien als levend organisme waarin alle onderdelen een plaats hebben zonder elkaar daarbij te hinderen. Alle onderdelen hebben een taak, alle mensen - hoog en laag - dragen hun steentje bij aan het grote ingewikkelde geheel van de samenleving, en daarom is ook iedereen evenveel waard. Dit benadrukken van harmonische samenwerking tussen sociale klassen past in het conservatieve denken.Ga naar eind6.
De citaten uit brieven en antwoorden over problemen in de verhoudingen tussen mensen uit verschillende sociale klassen geven duidelijk aan dat er in de bestudeerde periode zowel sprake is van continuïteit als verandering op dit gebied. Wat gebleven is, is de gelijkheidsgedachte. Gedrag en gevoel dat hier tegenin gaat wordt streng afgekeurd. Hoogmoed, minachting, zich verheven voelen, capsones hebben, het zijn allen zonden tegen het democratisch gelijkheidsideaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks de continuïteit in de nadruk op gelijkheid en gelijkwaardigheid in ‘Margriet Weet Raad’, is de inhoud van de adviezen sterk veranderd. Op de klacht van een voormalig dienstmeisje over de minachting van haar schoonouders antwoordt Margriet in 1942: ‘(...) laat niet merken dat hun tekortkomingen wat jou betreft, je grieven. Hou je groot, Huismuschje, en ga stil je weg (...).’ Vandaag zou Margriet antwoorden dat ze wél moet laten merken dat de houding van haar schoonouders kwetsend is, en dat ze dat met hen moet proberen te bespreken. Deze verandering in adviezen kan belangrijke implicaties hebben. Terwijl opvolging van het eerste advies ertoe bij kan dragen de bestaande sociale ongelijkheid in stand te houden, kan het tweede inspireren tot verzet hiertegen. De machtsverhouding tussen sociale klassen lijkt veranderd. De aanwijzingen die we uit het (schaarse) materiaal krijgen gaan in de richting van een verkleining van machtsverschillen tussen sociale klassen. Verdwenen uit de rubriek zijn de problemen als die van de bovengenoemde kruideniersvrouw uit 1958. Eveneens ondenkbaar wordt later een advies als dat aan een meisje dat in 1954 klaagt over arrogantie van haar superieuren: ‘Zij zijn de baas en kunnen je allerlei opdragen (...) Als dat tegen jouw gevoel van rechtschapenheid en eerlijkheid indruist dan kun je twee dingen doen: je schikken naar hun wensen of weggaan.’ (1954) In 1962 is de toon in ‘Margriet Weet Raad’ veranderd. Op de klacht van een meisje dat ze door haar mevrouw wordt uitgebuit antwoordt Margriet: ‘Er zijn tegenwoordig niet veel hulpen-in-de-huishouding die zich zo laten behandelen, en er zijn ook niet zoveel werkgeefsters meer, die erover piekeren, zonder enige tegenprestatie misbruik te maken van iemands goedheid en gehechtheid aan de familie (...)’ (1962)
De verkleining van machtsverschillen hoeft echter niet te betekenen dat sociale afstand minder problematisch is geworden. Brieven van mensen die zich niet thuis voelen in hun nieuwe buurt omdat de buren zo deftig doen en op hen neerkijken zijn niet minder talrijk geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Etnische verschillenProblemen tussen mensen met verschillende etnische achtergrond komen weinig voor in de rubriek. Zo er sprake van is betreft het voornamelijk klachten van meisjes wier ouders gekant zijn tegen hun verkering met Indische of later Surinaamse jongens. ‘Als ze maar netjes en fatsoenlijk zijn’ is ook hier de moraal. Minachting vanwege verschil in kleur, evenals vanwege verschil in sociale klasse, is ouderwets, dom en bekrompen. Maar toch klinkt ook soms de waarschuwing dat niet-blanken wel anders zijn. Zo is Margriets antwoord op de brief van een 17-jarig meisje dat verliefd is op een neger: ‘Je ouders zijn tegen deze omgang gekant en jij vindt dit je reinste rassendiscriminatie. Je moet wel weten, kind, dat de meeste negers (die over het algemeen intelligent zijn) over veel dingen anders denken dan blanken, en in veel omstandigheden ook anders handelen en reageren. Denk erom: ik wil absoluut niet zeggen dat ze minder zijn dan wij, ze zijn anders. En dat anders is soms heel moeilijk te begrijpen en te accepteren (...)’ (1962) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stad-plattelandAnders, maar niet minder. Dat laatste benadrukt Margriet ook in haar antwoorden op moeilijkheden tussen stedelingen en plattelanders. Een dorpsmeisje klaagt er in 1958 over dat er zo minachtend gesproken wordt over alles wat van een dorp komt. Steeds moet ik horen: ‘O, jij komt ook maar uit een dorp. Jij bent een boerentrien. Bij jullie is immers alles zo stijf. Dat begrijp jij toch niet, jij, die uit zo'n negorij komt. (...) Wij, meisjes en jongens uit een dorp, zijn maar dom, stijf en onmodern. We weten ons niet te kleden, we zijn niet ontwikkeld, we weten niet wat uitgaan en genieten is (...)’ (1958) Het antwoord van Margriet op dit probleem vertoont grote overeenkomst met haar adviezen in situaties waarin de verhouding tussen verschillende sociale klassen het probleem vormt, het is dezelfde gedachte van gelijkheid en gelijkwaardigheid: ‘Stedelingen voelen zich weliswaar gauw superieur en pochen graag met hun grotere vlotheid, hun meerdere ontwikkeling (echte of onechte) en de in hun ogen grotere gezellig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid, die een stadsleven biedt (...). Maar... het komt van twee kanten. En het is van beide kanten al even dwaas. Wij zijn allen bewoners van eenzelfde land, wij zijn allen leden van eenzelfde volksstam en wij hebben elkaar nodig (...). Je moet je die schimpscheuten niet aantrekken. Je moet zelfs doen of je het niet hoort. Je moet je enkel maar voor ogen houden, dat mensen die er de mening op na houden, dat zij, stedelingen, zoveel hoger staan dan plattelanders daardoor een bewijs van verwaande domheid geven. Het platteland is er nodig voor de stad. De stad voor het platteland (...)’ (1958) En uit deze onderlinge afhankelijkheid volgt dat niemand minder is dan een ander. De problemen tussen plattelanders en stedelingen verdwenen in de jaren zestig uit de rubriek. De verschillen tussen stad en platteland zijn ook in werkelijkheid sterk verminderd, evenals de contrasten tussen sociale klassen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ReligieOok de kloof tussen mensen met verschillende religie is veel smaller geworden, en daarmee ook de verwerping van ‘gemengde huwelijken’. Van onoverkomelijk bezwaar werd dit een ‘extra handicap’. Stellig afraden veranderde in voorzichtig waarschuwen. ‘Een gemengd huwelijk, meisje lief, is altijd een zeer lastig iets (...). Ofwel verzaakt een van beide partijen aan zijn geloof, of strubbelingen over geloofskwesties tusschen de echtelieden onderling of met de familie, ofwel krijgt een der partijen spijt... er zijn allerlei diep treurige verwikkelingen te verwachten bij een gemengd huwelijk. Het allerbeste is: er niet aan beginnen. (...) 't Spijt me, dat ik misschien 'n domper moet zetten op je geluk, maar heusch 't is beter dat men in zijn jeugd wat verdriet heeft om een mislukte idylle dan dat men zijn heele leven de gedachte met zich meesleept “Er is iets niet in orde in ons huwelijk”.’ (1946) Dit advies blijft gedurende de daaropvolgende twintig jaar nagenoeg hetzelfde: begin er liever niet aan. De terminologie waarin deze richtlijn wordt gesteld verandert, evenals de praktische wenken waarmee de antwoorden soms vergezeld gaan: ‘Het kan wel gebeuren dat het 't verschil in geloof is dat jullie verhouding minder prettig maakt (...). Wat die behaarde armen van je betreft: behandel deze regelmatig met een schuur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blaadje.’ (1946)
Met de ontzuiling die in de jaren zestig op gang is gekomen, verdwenen ook de strenge waarschuwingen tegen het huwen met iemand van een ander geloof. De religieuze problematiek van later jaren betreft vooral moeilijkheden met mensen die ‘te bezeten’ zijn van religie. Praktische ongerustheid bepaalt dan de toon van de adviezen: het is moeilijk om te leven met iemand die overdreven aandacht heeft voor iets anders dan de gewone beslommeringen van gezin, werk en hobby. Van recente datum zijn ook brieven van ouders die ongerust zijn over het feit dat hun kind lid is van een religieuze sekte. Al wordt het ‘gemengde huwelijk’ dan niet meer gezien als een onmogelijk zware opgaaf, het blijft wel een ‘extra handicap’: Zal ik trouwen met een meisje van een ander geloof? vraagt een jongen Margriet in 1971. ‘Ik kan je niet zeggen wat je moet doen. Het enige wat ik kan is proberen de tegenstrijdigheden in je brief aan te geven. Dan kun jij zelf bepalen wat je ermee doen wilt (...). We leven wel in 1971, en de mensen proberen oprecht om de verschillende geloven samen te bundelen en het goede in elkaar te zien, maar je kunt je vroegere opvoeding niet zomaar opzijschuiven.’ Je moet zelf beslissen, maar pas ‘nadat je eerlijk, diep en genadeloos in je binnenste hebt gekeken (...). Trouwen met iemand van een ander geloof is een extra handicap. Maar elke handicap kan overwonnen worden.’ (1971) ‘Mijn zoon is verliefd op “een meisje van een ander geloof”,’ schrijft een vrouw aan Margriet in 1970. ‘Mijn man is er fel tegen en zou liever het meisje helemaal het huis ontzeggen, maar ik weet niet, of dat nu wel goed is. (...) Ik ben bang, als ik die vriendschap verbied, dat ze dan toch stiekum met elkaar omgaan en dan hebben we er helemaal geen oog meer op (...).’ Margriet: ‘Ik zou de zaak rustig op zijn beloop laten en heel dankbaar zijn, dat mijn zoon een aardig meisje had (...)’ (1970) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ouders en kinderenEven interessant als de acceptering van de ‘gemengde verkering’ die uit het advies blijkt, is een andere verandering die zowel in het advies als in het probleem uit de brief te vinden is: thuiswonende kinderen hebben de mogelijkheid om expli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ciete verboden van ouders naast zich neer te leggen. De verhouding tussen ouders en kinderen laat in 1970 aan kinderen een bewegingsvrijheid toe die vroeger ondenkbaar was. Deze verschuiving van de machtsbalans ten gunste van (minderjarige) kinderen blijkt uit een verandering in de adviezen die eind jaren zestig, begin jaren zeventig in de rubriek merkbaar werd. In de jaren veertig was het vooral het vaderlijk gezag waaraan kinderen tot hun meerderjarigheid, en soms ook later, zich moesten onderwerpen; in de jaren vijftig wordt het gezag van beide ouders als een even dwingende reden gezien om bijvoorbeeld een verkering te beëindigen: ‘Jouw ouders willen het niet en daarmee is de kous af.’ (1958). 1950: ‘Je ouders hebben het volste recht brieven van hun minderjarige kinderen te openen en in te grijpen in hun toekomstplannen.’ 1958: ‘Vinden jouw ouders het minder goed een jong verloofd stel alleen thuis te laten dan zul je je daarin moeten schikken zonder tegenstribbelen.’ 1958: ‘(...) dit is de fout van veel ouders, het gebeurt vaak - al te vaak zelfs - dat ouders hun kinderen te vroeg en te veel vrijheid schenken waardoor ze de kinderen maar laten dobberen op de wilde zee van hun eigen verlangens (...). Juist de grote vrijheid en onafhankelijkheid die zij genieten schept voor hen nieuwe problemen en nieuwe gevaren (...) Meer dan ooit heeft de jeugd leiding nodig. Geen strakke leiding, gebaseerd op autoriteit en tucht zoals vroeger, maar niettemin waakzame leiding, gegrondvest op begrip en liefde (...)’ ‘Mijn dochter wil met een Spanjaard mee,’ schrijft een vrouw aan ‘Margriet Weet Raad’ in 1966. ‘Als ik u was,’ zo luidt het antwoord, ‘zou ik die 18-jarige dochter vastbinden aan haar stoel.’ Een ander advies uit datzelfde jaar: ‘Ik zou mijn 16-jarige dochter nooit, nog met geen honderd vriendinnen, een buitenlandse trektocht laten ondernemen (...) Ze zouden in allerlei vervelende situaties kunnen geraken (...).’ Eveneens uit 1966 is het volgende advies: ‘Aangezien je pas 16 bent en dus minderjarig, en aangezien je ouders je de omgang met J. eigenlijk verboden hebben, kun je weinig anders doen dan hem finaal uit je hoofd zetten (...).’
In huidige adviezen bij conflicten tussen ouders en kinderen wordt kinderen niet meer de raad gegeven zonder meer aan hun ouders te gehoorzamen. ‘Mijn ouders hebben me ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwongen mijn verloving - na drie jaar - uit te maken. We zijn er allebei kapot van (...).’ Margriet: ‘Je ouders trekken zich niets van jullie gevoelens aan, ze hebben zonder meer de botte bijl in jullie verloving gezet, omdat ze die jongen niet geschikt voor je vinden. En jij bent zomaar bereid, je hele liefde, je relatie op te offeren. (...) een beetje meer strijdbaarheid van jouw kant en wat meer vechten voor je geluk zouden niet misplaatst zijn.’ (1970) Mijn familie mag mijn verloofde niet, schrijft een meisje in 1977. ‘Je bent toch mans genoeg om uit te zoeken in hoeverre hun waarschuwingen steek houden?’ Ouders wordt gevraagd te begrijpen dat hun kind niet van hun inmenging gediend is, en als ‘werkelijk volwassen’ beschouwd wil worden (1977). Op de klacht van, nu als overbezorgd bestempelde, ouders wordt gezegd: ‘meer vrijheid zou je best kunnen hebben’. Een 17-jarig meisje dat moeilijkheden met haar vader heeft wordt gezegd dat ze best op kamers mag gaan, dat dat heel normaal is, helemaal niet egoïstisch. Rond '70 vond deze grote verandering in adviezen plaats, de machtsbalans tussen ouders en kinderen verschoof in ‘Margriet Weet Raad’ ten gunste van de kinderen.
In de dertig jaar die aan 1970 voorafgingen zijn de adviezen over problemen tussen ouders en kinderen niet onveranderd gebleven. Een goed voorbeeld is het reeds genoemde citaat uit 1958: naast de opvatting dat de jeugd leiding nodig heeft is ook de vaststelling te vinden dat kinderen een grotere onafhankelijkheid genieten dan vroeger, en dat het ouderlijk gezag door nog iets anders gelegitimeerd moet worden dan door gezag zelf. Ook blijkt uit de adviezen van de jaren zestig dat jongeren in grotere mate serieus genomen worden dan in de jaren daarvoor wat betreft hun verlangens en gevoelens. Voordat deze verschuiving plaatsvond, werden ten aanzien van liefdesproblemen van minderjarigen bij voorkeur omschrijvingen als ‘bevlieging’, ‘strovuur’, ‘ongezonde dweperij’ en ‘kalverliefde’ gebruikt. Nog in 1958 luidt de vermaning: ‘Wacht tot jullie beseffen wat ware liefde is en speel niet met heilige dingen.’ Nauwelijks vier jaar later heet het bij een vergelijkbare situatie: ‘Een meisje met een serieuze inslag kan heus wel echt en diep liefhebben.’ (1962) In 1958 luidt het advies aan een verliefd meisje dat schrijft dat haar ouders haar te jong vinden voor verkering: ‘Je moet je | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwerpen aan de beslissingen van je ouders en niet tekeer gaan als een dwaas. Het kan best zijn dat je verliefd bent. Maar tussen liefde, echte, ware, diepe liefde en verliefdheid bestaat een hemelsbreed verschil.’ (1958) Vanaf midden jaren zestig worden gevoelens van verliefdheid bij jongeren niet meer afgedaan als ‘dweepziek’. ‘Jullie hebben het moeilijk,’ wordt dan gesteld in de antwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mannen en vrouwenHoe opmerkelijk de veranderingen ook zijn geweest in de verhoudingen tussen mensen uit verschillende sociale klassen en zuilen, en hoe vergaand de verschuiving ook was in de relatie tussen ouders en kinderen, de ingrijpendste ontwikkeling tijdens deze periode was misschien wel de verschuiving in de machtsverhouding tussen mannen en vrouwen. Tot eind jaren vijftig verschilden de morele maatstaven die men voor mannen en vrouwen aanlegde in veel grotere mate dan nu het geval is. Zo moest een vrouw de ‘zuivere vriendschap’ met een andere man verbreken omdat haar man het niet prettig vond (1958). Vrouwen kregen daarentegen steeds het advies om vooral geduldig te wachten tot hun man weer van zijn ‘afdwaling’ zou weerkeren. ‘Heb wat geduld met hem, die bevliegingen zijn waarschijnlijk van voorbijgaande aard. Je zegt zelf dat hij telkens tot je terugkeert. Een bewijs, dat jij, trots zijn afdwalingen voor hem toch de eenige veilige haven bent. (...) Oefen in tact en geduld (...)’ (1946). ‘Niet scheiden, ook al weet je dat je man je bedriegt. Ik merk uit je brief dat je alles voor je kinderen over hebt. Dat is prachtig. De liefde tot hen zal je de kracht geven het offer te brengen dat van je verlangd wordt. Probeer je man geheel weer voor jezelf te winnen. In zijn hart houdt hij veel van jou, en misschien wel van jou alleen. De rest zijn maar avontuurtjes, slippertjes zooals de meeste mannen ze wel maken als ze in de gelegenheid zijn.’ (1946). Gelaten moeten vrouwen wachten tot hun man weer terugkeert van zijn uitstapjes. Deze tolerantie ten opzichte van mannen staat in schril contrast met de verboden die vrouwen in vergelijkbare situaties werden opgelegd. ‘Je bent immers verloofd? Wees dan koel en zakelijk en breek geheel met de gewoonte om voor die “heeren” vriendelijk en attent te zijn. Je merkt het immers zelf hoe ze die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vriendelijkheid van je uitleggen?’ (1946). ‘Hou je van twee jongens tegelijk? Onzin, dat denk je maar! In je hart hou je het meest van je verloofde in Indië, maar al die overdreven liefdesbetuigingen van die andere jongeman streelen je ijdelheid (...) Je verloofde in Indië vertrouwt op je (...) Breng die nieuwe vereerder van je aan zijn verstand dat het niets tusschen jullie worden kan, omdat je niet vrij bent (...) Kijk beter uit je oogen en ga niet te veel uit dansen, terwijl je verloofde zijn leven waagt voor ons land (...)’ (1946) In veel antwoorden klinkt door dat flirten gevaarlijk is, met een ander uitgaan is ‘spelen met vuur’, en ‘van het een komt het ander’, zodat je het maar beter kunt laten: ‘Weet u wel zeker dat u een Hollandsche bent, kus-graag mevrouwtje? (...) Hm... een kus, zelfs meer dan één is op zichzelf niet veel. Maar er zit een groot gevaar in. Zoo'n kus is meestal de eerste lichamelijke toenadering die een man zoekt, zoo'n kus vormt om zoo te zeggen de springplank voor verdere meer brutale eischen en ondernemingen... Men begint met een kus en eindigt... ja, wie weet waarmee? Nu wil ik niet beweren dat u uw man ontrouw bent geweest of van plan bent het te worden, maar... wie toestaat dat men door vreemde mannen, of liever bevriende mannen gekust wordt, verlaagt zich zelf toch eenigszins tot een zeer goedkoop genotsobject. (...) Uw kussen zullen de mannen wel een zekere zinnelijke bevrediging geven... En spoedig zijn ze niet meer tevreden met een zoen alleen. (...) Behoud Uw liefkoozingen voor Uw eigen man, voor Uw kindertjes. Kunt U heusch met de hartstochtelijke zoen van een vreemde man op Uw lippen, de onschuldige mondjes van Uw kindertjes kussen...?’ (1946) Wat er niet allemaal kan gebeuren blijft in het duister, maar dat het zeer riskant is wordt met een stelligheid gebracht die geen nader betoog behoeft. ‘Van een dansje komt een praatje, van een praatje een flirtje, van een flirtje... vul zelf maar aan. Dit is niet altijd het geval natuurlijk, maar het komt toch meer voor dan je wel denkt (...)’; aldus luidt de raad aan een meisje dat zich afvraagt of ze tijdens de veelvuldige afwezigheid van haar verloofde, een zeeman, wel naar een dancing mag: ze houdt zo van dansen. Het advies wordt van de volgende uitleg voorzien: ‘Jij behoort waarschijnlijk tot de zeldzame wezens, die dansen om het dansen zelf, dat is het zich uit een innerlijke drang rhytmisch voortbewegen op een vrolijke melodie. Dansen op zichzelf als uiting van levensvreugde, van levensblijheid is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in mijn ogen niet verkeerd. Maar weet je, kind, de meeste jongemannen en ook jonge meisjes en vrouwen zien in het dansen iets anders, namelijk een middel tot toenadering. En als zodanig is het dansen met de nodige reserve te bekijken en te beoefenen (...). Ga eens met je ouders of met een vriendin naar een goed concert, een fijne film, een mooi toneelstuk. Leer van de natuur houden, van planten en dieren. Maak wandelingen. Doe aan sport (...)’ (1950)
Sport en cultuur worden geadviseerd als goed vermaak, als gezonde alternatieven of als substituten voor activiteiten waarbij van erotiek sprake kan zijn. De angstige ondertoon van gevaar klinkt door in deze, en volgende adviezen: achter dansen zitten meestal ‘slechte’ bedoelingen, en tegen avances kun je je, evenals tegen ziekte, nauwelijks verweren. Erotiek buiten huwelijk, verloving of verkering met huwelijksperspectief wordt beschouwd als slecht, vies en bedreigend. ‘Wees voorzichtig, Mevrouw; U speelt met vuur. En als er straks een uitslaand brandje komt, dan hebt U dat op Uw geweten. Kom, wees verstandig blijf liever geheel opgaan in Uw leuke gezin, dan dat U luistert naar de verleidende stem van zo'n zoetgevooisde vogelaar...’ (1950) Een meisje aarzelt tussen twee vrienden: de ene zondag gaat ze dansen met Louis, de andere week naar het theater met Charles. ‘Je speelt een lichtzinnig en wreed spelletje, en daar kon je later wel eens zelf de dupe van worden (...)’ (1950) ‘Gaan dansen op een avond dat “hij” niet kan? Ik zou het niet doen als ik jou was. Ik geloof best dat jij te vertrouwen bent en alleen dansen zou om het dansen zelf (...) Maar doorgaans dansen jongelui niet om de kunst, weet je, maar... om het meisje. En een meisje dat alléén op een dansavond komt, staat gauwer bloot aan avances, dan als ze met haar verloofde verschijnt.’ (1950)
‘Trouw’ impliceerde voor vrouwen in die tijd het mijden van alle situaties buiten het huwelijk waaraan erotische aspecten verbonden konden zijn. Naast deze gedragsbeperkende trouw golden toen als goede eigenschappen voor een vrouw plichtsbetrachting, berusting, en het liefdevol vermijden van conflicten. ‘U schrijft mij over de ontrouw van Uw man. Waar U schrijft dat hij goed en vriendelijk is en blijft voor U en de kinderen, en dat hij U niet graag verdriet doet, geloof ik hier te doen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben met een tijdelijke afdwaling. Het gebeurt namelijk heel vaak dat een man zo tussen de 40 en 50 een bevlieging krijgt voor een heel jong meisje (...) U hebt Uw man zijn houding verweten, U wilt hem door redeneringen van het verkeerde van zijn gedrag overtuigen. Doe dat liever niet. Uw man heeft een natuur die door argumenten niet te overtuigen is (...). Praat er dus eens een hele poos niet meer over, en probeer door veel liefde en begrip Uw man te “genezen” van zijn bevlieging. Dus geen geruzie meer, geen verwijten, geen boze gezichten, geen toespelingen. Vecht voor Uw geluk en dat van Uw grote kinderen, maar vecht met de wapens van de alles begrijpende, alles vergevende liefde. Er zal een tijd komen dat Uw man het verkeerde, het belachelijke van zijn gedrag zal inzien, en maar al te blij zal zijn bij U een veilige haven te vinden voor zijn teleurstelling. Tenminste... in vele gevallen van tijdelijke afdwaling gebeurt dat zo. Mocht de tijdelijke bevlieging echter ontaarden in een passie, dan dient U natuurlijk andere maatregelen te nemen. Een advies-bureau voor huwelijksmoeilijkheden kan U dan misschien wel op de goede weg helpen, Uw huwelijksgeluk te bestendigen (...).’ (1950) Een ander advies: ‘Uw man bedriegt U, mishandelt U, verwaarloost U en de kinderen... kortom hij maakt Uw hele leven kapot. En dat zonder dat er kans bestaat op een verandering... Ik zou nu eens en voorgoed ophouden met hem verwijten te maken. Met dergelijke mensen draait dat toch altijd uit op een onverkwikkelijke scène, die niets anders uithaalt dan dat beide partijen nog meer overstuur en nog verder uit elkaar raken. Ik weet het: zwijgen als je zo in je vrouwelijke waardigheid wordt aangetast, dat moet heel moeilijk om te dragen zijn, maar zo'n houding lijkt mij op de duur meer uit te werken dan die herhaalde nachtelijke ruzies. Als ik U was, zou ik mij geheel concentreren op het verzorgen van het huis en op het welzijn van de kinderen. Vroeg of laat zal Uw man met schade en schande ondervinden, dat hij nu handelt als een minderwaardig, plichtsvergeten individu. Geloof me, dergelijke dingen gebeuren nooit ongestraft. Vergeet-mij-nietje, ik kan U niet genoeg op het hart drukken om moed te houden en U niet te verlagen tot de dingen waarin een vrouw soms komt... Laat 't gedrag van Uw man U niet moreel te gronde richten. U moet blijven wie en wat U bent, terwille van Uw kinderen.’ (1954) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De handelwijze van de vrouw in het onderstaande advies wordt door Margriet ten voorbeeld gesteld aan al die vrouwen die kampen met vergelijkbare problemen: ‘Mijn man trekt zich vaak volkomen in zichzelf terug en alles in huis laat hem koud (...) Ik heb hiertegen een machtig wapen en dat is de liefde. In zulke tijden vraag ik hem nooit, waarom hij zo doet, maar besteed aan hem extra aandacht en zorg, zonder dat het hem opvalt. Ik poets bijvoorbeeld al zijn schoenen, tot aan zijn pantoffels toe, de volgende dag strijk ik zijn dassen, pers zijn costuums op, zorg dat we steeds lekker eten, kortom: voorkom zijn wensen. Ik heb er dan nog een heimelijk plezier in om 's avonds een aardige jurk aan te trekken en er zo voordelig mogelijk uit te zien. Als hij dan 's avonds landerig ligt te lezen met een gezicht als een donderbui, zit ik onverstoorbaar te breien of er geen vuiltje aan de lucht is, geef iets lekkers bij de thee en doe heel gewoon. Na een paar dagen of soms ook wel weken, wordt hij ineens wakker en dan denk ik: dat hebben we weer gehad (...)’ (1950) Dit gedrag als van een stille zorgzame fee die niet alleen de wensen van haar man vervult, maar ze zelfs voorkómt, die zich uitput in liefdevol zorgen zonder zich af te vragen of zijn gedrag nu wel zo prettig is voor haar, wordt door Margriet uitbundig geprezen. Thans zou deze vrouw in de rubriek eerder als schrikbeeld opgevoerd worden. Vrouwen moeten nu ‘voor zichzelf opkomen’, ze moeten ‘uitpraten’ wat hen dwars zit, en ‘eerlijk alles zeggen’ wat er in hen omgaat. Uit bovenstaand en vele andere adviezen blijkt dat vrouwen zich nog geen vijftien jaar geleden als volgt dienden te gedragen: zichzelf wegcijferen, offers brengen, en onverstoorbaar plichtsvervulling nastreven zonder veel woede of verdriet te mogen tonen. Een ander voorbeeld: ‘Een man van midden veertig was plotseling verliefd geworden op een meisje van nog geen achttien. Zijn vrouw heeft mij toen ettelijke wanhopige brieven geschreven. Ik heb haar geantwoord dat zij de situatie moedig onder ogen moest zien en het gedrag van haar man moest beschouwen als een tijdelijke afdwaling. Ik heb geschreven dat zij hem moest blijven liefhebben. Dat zij met alle middelen moest proberen hem voor zichzelf en zijn gezin terug te winnen. Ik heb haar gesmeekt geduld en begrip te tonen. En na een stille, heldhaftige strijd van bijna twee jaar heeft zij overwonnen. De man is naar zijn vrouw teruggekeerd en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harmonie in het gezin is hersteld. Zo kan het ook in Uw geval gaan, als U datzelfde begrip, diezelfde liefde weet op te brengen. Dus: géén eisen, geen wetten, geen commando's, geen verwijten, geen ruzies. Wél: begrip, trouw, bewijzen van diepe genegenheid (...)’ (1962)
Het contrast met de huidige adviezen is groot. Vrouwen mogen, of eigenlijk moeten veel eerder protesteren, ze moeten hun zelfstandigheid behouden, en zelfs een ‘gezond egoïsme’ hebben, ze mogen in geen geval ‘huisslavinnen’ zijn. Een vrouw die in 1950 klaagde over haar man die drinkt en tierend door het huis loopt krijgt te horen dat men ‘met begrip en liefde meer bereikt dan met ruzie’. In 1977 is bij een vergelijkbare klacht het advies: ‘Het wordt tijd dat U Uw mond opendoet en tot actie overgaat. Dit is geen leven. Uw huwelijk is mensonwaardig.’ De grens van wat te verdragen is is vooral voor vrouwen verschoven: situaties en verhoudingen waarvan vroeger gezegd zou worden ‘zo zijn mannen nu eenmaal, U moet zich er maar naar schikken’, worden nu beschouwd als ‘mensonwaardig’. Andere problemen en adviezen uit 1977: ‘Mijn man is zo bazig’; ‘U moet dat niet nemen. U moet op uw stuk staan.’ ‘Mijn man weet alles beter’; ‘Niet schikken; maar uitpraten van grieven, zo nodig onder deskundige begeleiding.’ ‘Mijn vriend wil steeds nummer één zijn’; ‘Komt u niet tot duidelijke afspraken, dan zult u voor uzelf moeten uitmaken of u binnen deze situatie kunt leven, of anders dat u beter een eind aan die relatie kan maken.’ (1977) Deze verandering is vrij recent. Nog in 1966 werd een vrouw die het geld verdiende terwijl haar man met veel plezier het huishouden deed het volgende geadviseerd: toon U zwakker, Uw man moet de leiding nemen, hij moet de kostwinner zijn: ‘(...) ik raad U dringend aan, Uw energie in te tomen (...) U moet uw man duidelijk maken dat hij de kostwinner is, dat het zijn taak is zijn gezin te onderhouden. Dat U, nu hij nog studeert, wel wilt meehelpen, doch tot op zekeren hoogte. Plof eens in elkaar, klaag maar eens overluid dat U niet meer kúnt. Barst eens in snikken uit. Hierdoor zal hij (...) zich van lieverlee gaan oprichten (...). Laat hém de leiding, hém de eer, de manneneer, hoe uw handen ook jeuken. U kunt hem 's avonds heus beter met een zoet lijntje en een goede kop koffie aan de studie zetten dan te gaan zitten werken om geld te verdienen. (...) Gaat U door op de huidige manier, ...dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bent U over een jaar of wat een rasechte Kenau en uw man een zielig mislukte figuur die nooit meer iets presteert en die naar de pijpen van zijn vrouw danst.’ (1966) Een ander voorbeeld uit dat jaar: Een vrouw ‘wantrouwt’ haar man. Hij is vaak niet op zijn werk, hij komt 's avonds heel laat thuis en laat haar links liggen. ‘Doe, om te beginnen eens of het U allemaal niet meer zo interesseert. Vraag niet waar hij was, zoek geen toenadering, ook al snakt U naar een kus of een lief woord. Laat u niet verlokken tot een woordenwisseling. Als hij ruzie zoekt, haal dan de schouders op en trek U terug. Misschien zou het ook goed zijn, op te houden met werken. Uw man kàn namelijk het idee hebben dat U hem toch niet nodig hebt omdat U zelf verdient (...) Als er een andere vrouw in het spel is, zou het wel eens háár grote kracht kunnen zijn dat zij altijd thuis is. (...)’ (1966) Een vrouw schrijft Margriet dat haar man jaloers is op haar interessante werk. Geadviseerd wordt op te houden met werken: dat geeft hem minder aanleiding tot jaloezie: ‘U zegt nu wel dat uw man jaloers is op uw baan... maar dat is het niet alleen. Hij voelt zich, te laat, gekrenkt in zijn eigenwaarde. U verdient meer, bent maatschappelijk meer dan hij. U hebt wat bereikt en hij niet. Hij gaat m.i. bang worden voor het oordeel van de kinderen, straks; voor het oordeel van de omgeving, die heus wel weet hoe de zaken liggen (...).’ En dan luidt het advies: ‘het zou voor het gezin het beste zijn als U de moed bezat op te houden met werken.’ (1966)
Het zou onjuist zijn als wij in deze voorbeelden slechts continuïteit zouden zien in de houding ten opzichte van vrouwen. Deze laatstgenoemde problemen uit 1966 kwamen eerder nauwelijks voor, omdat een nog geringer gedeelte van de getrouwde vrouwen in vroeger jaren werkte.Ga naar eind7. De omslag in adviezen op dit gebied kwam in de jaren 1970-1971, aanvankelijk bij problemen die noch in de vraag noch in de adviezen als problemen rond de vrouwenemancipatie werden geduid, later met een direct beroep op de ideologie van de vrouwenemancipatie.
Een klacht van een man uit 1970 kan als volgt samengevat worden. Mijn vrouw wil zonder mij op vakantie. Sinds jaar en dag is mijn vrouw lid van een vriendinnenclub, en nu hebben ze het idee gekregen om gezamenlijk op vakantie te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan. Zonder de mannen dus. Ze vindt het egoïstisch van mij om haar dat plezier te misgunnen. Het antwoord dat Margriet geeft bestaat uit twee oordelen: enerzijds is het feit dat Uw vrouw zonder U op vakantie wil niet zonder meer als egoïstisch te bestempelen, anderzijds mag dit niet ten koste van Uw gezamenlijke vakantie gaan. Ook een probleem zoals het bovenstaande kwam vóór de jaren zestig überhaupt niet voor, alleen al vanwege de geringe financiële ruimte die een niet werkende getrouwde vrouw tot haar beschikking had. Maar afgezien daarvan zou dit probleem toch nauwelijks in die vorm zijn voorgekomen gezien de toen heersende machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Wanneer vrouwen werkten moesten ze van Margriet, zoals we zagen, ermee ophouden als hun man daar moeite mee had. En ‘rechten’ konden aan het werken en zelf verdienen niet ontleend worden. Zo krijgt een meisje dat evenveel verdient als haar verloofde en ook wil betalen als ze samen uitgaan, het advies niet zo aan te dringen, en het heimelijk te doen: ‘Ik zou zeggen: begin er niet telkens over. Het irriteert hem blijkbaar nogal, en het is niet de moeite waard om er een echte ruzie over uit te lokken. Probeer er eens achter te komen of hij een bepaalde film of toneelstuk graag zou willen zien... en verras jij hem dan eens met de kaartjes (...) Rookt hij? Dan kun je, als jullie uitgaan, zorgen voor een pakje van “zijn” merk. Kortom, er zijn duizenden kleine verwennerijtjes waarmee je hem blij kunt maken, zonder dat het er duidelijk bovenop ligt dat ze zijn bedoeld als “iets terugdoen voor alles wat je voor me uitgeeft”. Daarom moet je vooral niet bij elke ontmoeting zoiets doen. Je moet het alleen doen als de gelegenheid zich voordoet.’ (1966)
Vanaf begin jaren zeventig zijn het niet meer de wensen en gedragingen van mannen die centraal staan. De vanzelfsprekendheid waarmee vrouwen zich moesten voegen naar de levenswijze van hun echtgenoten is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor het streven aan de verlangens van beide partners recht te doen. ‘U en uw man maken samen de dienst uit.’ (1977) Een-meisje van 23 vraagt zich af of ze een egoïste is: ‘De verhouding met mijn vriend is prima, maar soms benauwt mij onze relatie toch doordat ik me zo vaak verplicht voel dingen te doen en te laten om mijn vriend niet teleur te stellen. Ik voel me af en toe onvrij in onze verhouding en ik vraag me | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af of ik misschien een egoïste ben.’ (1977) ‘(...) Hoe zit het met de houding van je vriend? Een relatie die de uitgroei van één van de partners belemmert, kan nooit een goede en duurzame relatie zijn. Het is een gezond egoïsme, als je nu én in je huwelijk het recht vraagt jezelf zo volledig mogelijk te ontplooien.’ (1977)
Dit advies staat in schril contrast met vroegere commentaren van Margriet waarin alleen al de behoefte om andere mensen te zien of andere dingen te doen dan wat man of vriend wilde, werd gediskwalificeerd als zelfzucht. Een meisje vraagt Margriet of ze nog met andere jongens mag omgaan nu ze verloofd is: ‘Als de enige grote liefde eens werkelijk je leven binnentreedt, dan zal al de rest ervoor wijken, en je zult je aan een enkele persoon hechten zonder nog naar anderen te talen. Of ik je verloofde een egoïst vind? Neen, hij is net als alle mannen: hij wil zijn liefste voor zich alleen. Jij bent egoïstisch, mijn kind. Je wilt H.'s liefde, en meteen de plezierige en je ijdelheid strelende bewondering van je vriendenschaar. Je kunt voor mijn part wel lid blijven van een paar clubs, maar als je echt om H. geeft en hij is zelf geen lid, dan dunkt me toch dat er aan die clubs niet veel meer voor je aan is (...).’ (1950) Het ‘recht op zelfontplooiing’ voor beide partners, wat dat ook moge betekenen, druist veelal in tegen oude huwelijksidealen van ‘volkomen samengaan’ en ‘innige harmonie’. Het huwelijksbeeld dat in de adviezen tot uiting komt is verschoven: het huwelijk heeft nu meer het karakter van een belangenstrijd gekregen. De raad aan vrouwen is in veel gevallen niet meer om zich te schikken omwille van de huiselijke harmonie (de ‘verstandigste zijn’, zoals dat toen heette); nu wordt geadviseerd zich niet in een hoek te laten drukken, en zo nodig ruzies te riskeren.
Bij de vergelijking van de rubriek over de jaren heen zijn grote veranderingen te constateren in situaties die als problematisch of onverdraaglijk worden beschouwd binnen een verhouding. Een recente brief waarin een man Margriet schrijft over zijn huwelijksproblemen is hiervan een goed voorbeeld. ‘Mijn huwelijk dooft heel langzaam uit. We zijn beleefd en aardig en we geven elkaar cadeautjes met de kerst en op verjaardagen en toch ik weet het niet... We leven maar zo'n | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beetje... ik kan niet zo goed praten met mijn vrouw... het rolt wel, maar er gebeurt niets... Ze weet geloof ik niet eens wat ik voel... En alles went, zeggen ze weleens, maar neem nou bv. het bed. Het is niet goed dat ik het zo zeg en u moet mijn naam maar niet vermelden maar we doen al jaren weinig of niets. Dat is toch niet gezond en weet u, het kan me niet eens veel schelen hoor, dat is toch allemaal maar onzin.’ (1974) Er blijkt een gevoel van onbehagen, maar het blijft vaag wat er aan de hand is. Hier wordt niet geklaagd over haar spilzucht, haar geflirt, haar gebrek aan volgzaamheid: gedrag dat in de jaren veertig en vijftig veelvuldig als oorzaak van moeilijkheden werd aangeduid. Het zijn problemen over het gevoel dat men niet zo goed met elkaar kan praten, over eenzaamheid, eentonigheid. Er blijft ook een grote onzekerheid of hij wel recht heeft tot klagen, of hij dat wel naar mag vinden. Met omzichtigheid wordt er gepraat over seksualiteit. Beschroomd wordt gemeld dat het daarmee slecht gesteld is, maar haastig wordt het weer teruggenomen: ‘alles went’, en ‘het kan me niet eens veel schelen’. Margriet neemt het probleem heel ernstig. Hoewel er geen sprake is van afkeurenswaardig gedrag, is zijn klacht op zichzelf reden voor serieuze aandacht. ‘Uw huwelijk loopt gevaar, maar is nog niet dood. Uw vrouw moet wakker geschud worden, ze is aan het indommelen... ze kan doorsudderen... uw huwelijk is vastgeroest... Onder alles door is de verveling, de sleur, de gewoonte, de saaiheid in uw huwelijk geslopen... Doorbreek de vanzelfsprekendheid, ga bv. op reis, ook al kan Bruin het niet trekken.’ Het advies om op reis te gaan ‘ook al kan Bruin het niet trekken’ zou in de jaren veertig en vijftig nooit gegeven zijn; dit gaat te veel in tegen de toen overheersende mening tot matiging en zuinigheid. Maar er is een nog veel belangrijker reden waarom men het bovenstaande advies in die jaren nooit zou kunnen vinden: het feit dat men hier het emotionele leven van de schrijvers primair stelt. Een huisvrouw die ‘eigenlijk’ vindt dat ze niets te klagen heeft over man, huis, en kinderen maar toch schrijft dat ze ‘vol onvrede en opstandigheid zit’ krijgt van Margriet ten antwoord: ‘Toon uw onvrede, uw opstandigheid, uw gevoel van gevangen zijn. Krop het niet op.’ (1974) Hoewel hier geen sprake is van duidelijke problemen worden haar klachten serieus genomen, en wordt ze niet gemaand tot een flink ‘kop op’. Naast deze verandering in adviezen heeft er in ‘Margriet Weet Raad’ ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verschuiving in problemen plaatsgevonden. Klachten van huisvrouwen betroffen in de jaren veertig en vijftig problemen als vermoeidheid door grote kinderlast en te weinig geld om rond te kunnen komen. Eind jaren zestig wordt het huishouden op zichzelf een probleem. In een in 1966 gehouden enquête verklaart bijna de helft van de vrouwen de huishouding vervelend, saai en eentonig te vinden. Een paar jaar later zijn het ‘identiteitsproblemen’ waarover huisvrouwen aan Margriet schrijven. Situaties worden nu als onhoudbaar gezien waar vroeger gesteld zou worden dat je eigenlijk niet veel te klagen hebt. Een vrouw schrijft Margriet in 1977 dat haar man ‘niet meer dan een kostganger’ is: ‘We leiden een volslagen eigen leven. Hij zorgt uitstekend voor mij en onze kinderen. Hij knapt allerhande klusjes op in huis, hij leest veel, is gek van klassieke muziek, hij is altijd bezig. Maar hij houdt zich overal buiten. Ieder van ons gaat zijn eigen gang. Als we honderd woorden - en de meeste zijn dan nog van mij - per week tegen elkaar zeggen, is dat veel. Ik eis toch niet teveel als ik een beetje aandacht voor mezelf en de kinderen vraag.’ Wat onzeker over haar eisen en verlangens wordt ze door Margriet gesterkt in haar gevoel van de ernst van de situatie.
Gevoelens worden ook niet meer beoordeeld naar deugdzaamheid, flinkheid en plichtsbetrachting, zoals dat in de jaren veertig en vijftig het geval was. ‘Mijn verloofde is piloot en dat geeft mij zorgen,’ schrijft een vrouw in 1954 aan Margriet. In het antwoord wordt haar voorgeschreven wat het juiste gedrag en gevoel in haar situatie is. ‘De liefde van een vrouw die trouwt met iemand die een zogezegd gevaarlijk beroep uitoefent, moet zo groot zijn dat zij angst en bezorgdheid om eigen toekomst uitschakelt, om zich alleen toe te leggen op haar taak als zorgende echtgenote en moeder. Het zal niet altijd even gemakkelijk zijn en de angst om hem die zij liefheeft zal wel eens op komen duiken, maar daar mag zij nooit uiting aan geven (...). Ga met hem de weg die hij zich gekozen heeft. (...) Men moet de man die men werkelijk liefheeft het werk laten doen, dat hij zelf gekozen heeft. Men moet hem niet achtervolgen met angstvisioenen en klaagliederen, maar moet belang stellen in zijn werk en zijn idealen delen.’ (1954) Een zeemansvrouw die klaagt over eenzaamheid wordt op dezelfde manier toegesproken: ‘Een vrouw die werkelijk liefheeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan alles (...). Wees trots op uw zeeman, want mensen van de marine en van de Koopvaardij dat zijn kérels. Hou van uw zeeman, verlang naar hem,’ (en dan neemt de nuchterheid weer de boventoon) ‘doch laat dit niet uitgroeien tot iets ziekelijks.’ (1954)
Op ‘het verdriet van een zeemansvrouw’ uit 1977 wordt anders gereageerd: gevoel van eenzaamheid wordt niet streng de kop ingedrukt, maar is begrijpelijk, invoelbaar: ‘Vrouwen van zeelieden hebben geen gemakkelijk leven, zeker niet als ze zich niet gerealiseerd hebben wat het betekent dat haar man soms maandenlang van huis is. U kunt er natuurlijk met uw man over praten, of hij wil proberen een baan op de wal te vinden. Maar dan moet u wel goed beseffen wat u van hem vraagt. (...)’ (1977) Er wordt minder voorgeschreven, minder veroordeeld en meer begrepen. De grenzen tussen goed en kwaad worden niet meer scherp getrokken; er wordt ook niet meer gesproken in termen van kwaad en zonde, het is de taal van de ‘problemen’ geworden. ‘Ik ben bijna een jaar getrouwd met een erg lieve man, maar ik ben smoorverliefd geworden op een ander,’ schrijft een vrouw in 1977. ‘Ik heb alles aan mijn man verteld en samen piekeren we over een oplossing. Ik vind mezelf ontzettend slecht.’ ‘Dat u slecht zou zijn, moet u maar uit uw hoofd zetten. Dat is onzin. U bent toevallig tegen een andere man opgelopen, die om de een of andere reden grote indruk op u gemaakt heeft. Dat kan iedereen overkomen. Met slechtheid heeft dat niets te maken. Bovendien hebt u alles aan uw man verteld, dus van stiekum gedoe is hier ook geen sprake. Het gaat er nu maar om, of u de situatie, waarin u verzeild bent geraakt, kunt overzien (...)’ (1977) De stelligheid van het vroegere advies ‘blijf je man trouw’ is verdwenen. Er is een probleem dat door zorgvuldig overwegen het hoofd kan worden geboden.
Waar vroeger ten sterkste zou worden aangeraden om het vooral niet te vertellen, wordt nu overleg en uitpraten als remedie gezien. Een vrouw schrijft Margriet dat haar man een tijdje geleden een verhouding had met een vrouwelijke collega op kantoor. Hij heeft haar verzekerd dat het nu over is, helemaal voorbij, niet meer over praten. Ze kan er echter niet overheen komen. Er ‘niet meer over praten’ lijkt Margriet niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo'n gelukkige oplossing. ‘Alleen door er wel over te praten, kunt u tot het inzicht komen dat de verhouding van voorbijgaande aard is geweest en dat alles tussen u beiden weer in orde is. Als er niet eerlijk en openhartig gepraat wordt, blijft in u die angel van de twijfel zitten (...)’ (1977) Het optimisme van de rationaliteit klinkt door in dit advies: de gedachte dat het bespreken van problemen het begrip van, en daarmee voor elkaar vergroot en dat dit een betere beheersing van emoties met zich meebrengt (en dan niet beheersing in de zin van ‘onderdrukken’, zoals de teneur van de adviezen in de jaren veertig en vijftig was, maar in de betekenis van ‘meester zijn’, van evenwichtig kunnen hanteren). Er is sprake van een vermindering van de angstigheid die goed vervat is in spreekwijzen als: ‘maak geen slapende honden wakker’ en ‘wat niet weet wat niet deert’. Nu klinkt veel meer de gedachte door dat wat onbesproken blijft gaat ‘zweren’ of ‘rotten’, en dat het juist deert als je niet precies weet wat er aan schort. Veranderingen in toon en inhoud van de adviezen over huwelijksproblemen, die in de verschillende jaren gegeven worden, vallen direct op. Daardoor kan men makkelijk het feit over het hoofd zien dat er ook fundamentele overeenkomsten zijn door de jaren heen. Nog altijd worden huwelijk en gezin beschouwd als belangrijke idealen. Nog steeds heet het dat aan liefde boven geld de voorkeur gegeven moet worden. Liefde dan wel in de zin van een goede (huwelijks) verhouding, niet in die van gepassioneerde liefdesavonturen: de verhouding met de partner verdient voorrang boven ‘slippertjes’. Als het gaat om een keuze in loyaliteit tussen partner en andere mensen als ouders en vrienden, dient er voor de partner gekozen te worden. Maar het niet naleven van dit patroon wordt tegenwoordig minder ‘erg’ gevonden: er is meer ruimte gekomen voor alternatieven. Een meisje vraagt in 1954 of ze moet trouwen met een man die beslist geen kinderen wil. Margriet: ‘Dat is immoreel. Een huwelijk waarbij overeengekomen wordt dat er geen kinderen uit zullen voortkomen is een ongezond iets.’ In een brief uit 1958 vraagt een meisje wanhopig of ze haar verloving moet verbreken nu ze heeft ontdekt dat ze geen kinderen kan krijgen. Margriet: ‘Vertel je verloofde de hele waarheid (...). Als men geen moeder worden kan, staan er voor een vrouw en voor een man nog zoveel wegen open om aan anderen liefde, genegenheid, offervaardigheid en geluk te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven. Een vrouw zonder kinderen: zij moet haar lot aanvaarden. Zij mag niet treuren, niet klagen om hetgeen zij niet hebben kan. Zij moet gelukkig zijn om hetgeen zij heeft.’ (1958) Het is een treurig lot dat ze, zoals alle rampen in het leven, heeft te aanvaarden. De teneur in de jaren zeventig is veranderd: ook zonder kinderen kan een huwelijk ‘fijn’ zijn en ook zonder huwelijk kun je als vrouw een zinvol leven leiden.
Er zijn alternatieven mogelijk geworden naast het monogame huwelijk, en er is sprake van een grotere tolerantie tegenover gevoelens die met de moraal van het monogame huwelijk strijdig zijn. Een goed voorbeeld is te vinden in een advies dat in 1974 aan een verliefde en ‘overspelige’ getrouwde vrouw wordt gegeven: ‘Toch zou het kunnen: als beide partners hun emoties kunnen scheiden van hun verantwoordelijkheden en andere gevoelens. Als ze niet té blind verliefd op elkaar worden. als hun eigen huwelijk in orde is, zodat ze de ander niet hoeven te gebruiken als troost en noodoplossing, als ze blijven beseffen dat het eigen huwelijk en het eigen gezin voorrang hebben, als ze kostbare verworvenheden niet opzij zetten voor dat nieuwe, heerlijke, vaak tijdelijke egoïstische gevoel van verliefdheid, als ze beseffen dat een verhouding gemakkelijker is dan een huwelijk, als ze eerlijk blijven, ook tegenover zichzelf, en zo zijn er nog wel een stuk of tien andere alsen. Moeilijk hoor, maar wat u doet is uw beslissing. Het is de gemakkelijkste zaak van de wereld om zomaar met een ander het bed in te stappen, als u maar beseft dat het daarna pas begint. Wat zet u op het spel? Wat is de winst, wat wordt de pijn? Ik gun u uw verliefdheid helemaal, en op zich kan ik daar niets verkeerds in zien, maar ik moet u heel sterk aanraden om veel en rustig over de eventuele consequenties na te denken.’ (1974) Hier wordt niet meer bij voorbaat voorgeschreven en veroordeeld. Maar het is zeker niet zo dat alles toegestaan is: de grenzen waarbinnen men ‘eigen beslissingen’ mag nemen zijn tamelijk nauw omschreven. Dit voorbeeld laat ook iets anders duidelijk zien: het afnemen van externe dwang gaat samen met een sterker beroep op het eigen verstand en het eigen verantwoordelijkheidsgevoel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zedelijkheid en zuinigheidIn de jaren veertig en vijftig waren het vooral externe maatregelen, expliciete verboden, die nodig werden geacht om het juiste pad te houden, of liever weer te vinden. Het belang van externe dwang werd in de naoorlogse jaren waarin men zich grote zorgen maakte om het ‘zedelijk verval’ nadrukkelijk naar voren gebracht. ‘Juist omdat de zeden nu losser zijn en er meer vertier en amusementsgelegenheden zijn, heeft de jeugd het zwaarder dan voorheen,’ schrijft Margriet in 1950 aan een jongeman die klaagt over de verdorvenheid van de moderne jeugd. ‘En dat er gefaald wordt, daaraan heeft de “moderne opvoedingsmethode” geen schuld, zoals u zegt, maar wij, de ouderen, die geen beter voorbeeld geven en niet beter zorgen dat de jeugd niet aan zoveel gevaren blootstaat. U hebt het over films... ik geef toe, er is teveel filmbezoek, maar waar blijven de goede films met morele ondergrond, waar blijft de strenge filmkeuring? En die beeldromans... dat gif in drukvorm... waarom worden de uitgave en verkoop ervan niet kort en goed verboden? Waarom zijn wij zo laks dat wij dit dulden (...). Waarom trekken wij niet te velde tegen verderfelijke lectuur? (...)’ (1950) ‘Ik heb in trein, tram en overal elders wel eens jongemannen hun visie over verkeering, verloving, huwelijk hooren verkondigen. En ik ben tot ontstellende conclusies gekomen, waarover ik hier maar niet lang zal uitweiden. Je praat over zedenbederf der vrouw, helaas kunnen we beter praten over algemeen zedenbederf. Dát is een van de grootste naweeën van de oorlog en er zal heel wat apostelwerk moeten worden gedaan, eer het zedelijk peil weer eenigszins verbetert (...)’ (1946) Margriet neemt vrouwen enigszins in bescherming tegen de veelvuldige aantijging dat zij verantwoordelijk zijn voor de algehele zedenverwildering. ‘Er zijn meisjes genoeg die zich niet opmaken, niet roken, en zich niet aanstellen (...)’ (1950) ‘(...) De zedeloosheid is angstwekkend toegenomen, maar of dat nu enkel aan de kledij en de manieren van de jonge vrouwen ligt (zoals u beweert), ja dat weet ik nog niet zo precies. Hoe vindt U dan de houding van de tegenwoordige jonge mannen, die maar van allerlei eisen, en voor niets terugdeinzen om hun zin te krijgen? De morele inzinking die de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wereld thans meemaakt is te wijten aan de bandeloosheid door oorlog en bezetting veroorzaakt. Na een oorlog volgt er telkens een periode van geweldig zedelijk verval. Wij zitten er nu midden in, en zien bijna geen uitweg. Toch zal die eens komen (...)’ (1950) Wat het zedenbederf nu precies inhoudt wordt niet nader uiteengezet, maar de stellige indruk wordt gewekt van slechtheid en gevaar. Diezelfde toon van agressieve angstigheid blijft kenmerkend voor de wijze waarop tot in de jaren zestig over seksualiteit wordt gesproken, evenals het gebrek aan specificering van de gedragingen die in het geding zijn. ‘Wij, drie tieners, vinden Brigitte Bardot vies en pervers en wij begrijpen niet wat volwassenen aan dergelijke vertoningen hebben. Men houdt ons altijd voor dat de jeugd zo slecht en zo verdorven is, maar welke voorbeelden geven volwassenen ons? Zij confronteren ons geregeld met films en stukken waarin het allerlaagste gedemonstreerd wordt. Vele mensen vinden die Brigitte beeldschoon, nou wij niet hoor. En heel wat jongeren zijn precies van dezelfde mening als wij. En wij vragen u namens al deze jongeren, deze protestbrief te plaatsen. Laat men alsjeblieft ophouden met die opwindende, voor zovelen verderfelijke films. Laat men ons liever goede films voorzetten, films die gaan over het leven van vooraanstaande en edele mensen die werkelijk iets groots gepresteerd hebben in het leven. Wij, jongeren, hebben schoon genoeg van Brigitte Bardot en consorten (...)’ (1962) Er is een vaste fasering in de handelingen die toegestaan zijn op dit gevaarlijke gebied. ‘Ik geloof, m'n lieve kind, dat jij niet helemaal eerlijk tegenover jezelf èn je vriendje staat. Je beweert in je brief uitdrukkelijk, jullie relatie uitsluitend als vriendschap en niet als verkering te zien. Maar als de jongen je dan bij het afscheid een kusje wil geven, tja... dan laat je dat, zacht uitgedrukt, toe. (...) Je kunt twee dingen doen: hem zeggen dat het voor jou uitsluitend vriendschap is, maar dan ook onherroepelijk niet meer toestaan dat hij je kust; ofwel erkennen dat ook hij meer voor jou is gaan betekenen en hem vragen jullie wederzijdse liefde te respecteren en... zuiver te houden. Doe een beroep op zijn geweten, wijs hem op de gevaren die kunnen ontstaan wanneer hij zich niet wat intoomt.’ (1966) Nu was vrijen natuurlijk ook riskanter in de jaren waarin voorbehoedmiddelen nog niet algemeen waren geaccepteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de dreiging ging verder dan dat ‘gevaar’ alleen. De antwoorden zijn steeds in een sfeer van onduidelijk, maar onafwendbaar onheil, en van slechtheid, zonde en kwaad: ‘Jij weet drommels goed dat je fout bent geweest, juf! Alles eerlijk aan moeder opbiechten (...). Wees een volgende maal wat voorzichtiger en maak liever je huiswerk inplaats van met jongens over straat te slieren of nog erger.’ (1966)
De grotere openheid waarmee de laatste jaren over seksualiteit wordt gesproken is, zoals gezegd, het eerste dat opvalt bij vergelijking van veertig jaren ‘Margriet Weet Raad’. Maar de grotere bespreekbaarheid van seksualiteit toont zich ook op andere manieren. Een tendens die we reeds op andere gebieden constateerden, namelijk het feit dat gewone, dagelijkse situaties in grotere mate dan voorheen als problematisch of onverdraaglijk worden beschouwd, doet zich ook voor op het gebied van de seksualiteit. Het waren vroeger uitzonderlijke situaties of duidelijke ‘regelovertredingen’ waarover mensen klaagden; nu worden als probleem aangegeven de grote ‘grijsheid’: ‘Ons huwelijk is zo grijs geworden. We werken allebei hard en zien elkaar alleen 's avonds en in de weekends, en dat is nu juist het probleem. Ik beschouw mezelf als een normale vrouw, maar ik vraag me af wat er met mij of met mijn man aan de hand is. Als we in bed liggen, kan ik soms erg naar hem verlangen, maar hij geeft, bij wijze van spreken, taal noch teken. Hij valt meteen in slaap, of hij geeft te kennen dat hij veel te moe is (...). Ik heb de indruk dat hij gewoon niet wil (...)’ (1977)
De wijze waarop over seksualiteit gepraat wordt is veel opener geworden. Op dit probleem wordt door Margriet uitvoerig ingegaan. Ze stelt onder meer dat ‘Uit een recent onderzoek is gebleken, dat ongeveer de helft van de echtparen in Nederland te kampen heeft met een verminderde of zelfs geheel verdwenen seksuele belangstelling.’ In 1970 komt er een stroom van brieven binnen op een ‘probleem van de week’ waarin een meisje zich erover beklaagt dat zoveel jongens na een avondje uit direct met haar naar bed willen. De reacties op dit probleem werden verdeeld in voor- en tegenstanders van het ‘naar bed gaan na een avondje uit’. Uit de reacties van de tegenstanders: ‘hoe is het mogelijk dat je jezelf en je partner zo verlaagt. Nooit is bij mij de gedachte opgekomen om zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onbeschoft en asociaal te werk te gaan’. Het geluid van de voorstanders is nieuw voor deze rubriek: ‘gewoon doen als je daar behoefte aan hebt, want het is gewoon fijn’; en iets hoogdravender: sex is niet meer gericht op voortplanting, maar op het beleven van lusten en wederzijdse gevoelens, en of deze gevoelens kortstondig of langdurig zijn, maakt niets uit. Het contrast met enkele jaren terug is groot. ‘(...) 't is meer dan dwaas, dat die jongens bijna allemaal verwachten voor het “thuisbrengen” een beloning te krijgen in de vorm van een zoenpartijtje, terwijl er van verliefdheid zelfs nog geen sprake is. Laat maar stil plagen, die zogenaamde vriendinnen van je; wéés maar “stijf” en “flauw” en wat ze nog méér vinden. Dat duidt tenminste op méér waardigheid dan al die jongens en meisjes bij elkaar bezitten en het zal je vroeg of laat zeker ook het respect en de genegenheid van een serieuze jongeman opleveren.’ (1966)
Begin jaren zestig hoorde seksualiteit niet langer meer tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’. Verhullende aanduidingen veranderden in klinische aandacht voor de technische details van zwangerschap, en het voorkomen ervan. Van de andere taboes rondom de seksualiteit werden daarna geleidelijk achtereenvolgens bespreekbaar: frigiditeit en impotentie, homoseksualiteit en pedofilie; het taboe waar Margriet nu over aarzelt is incest. Niet alleen het feit dat seksualiteit tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’ behoorde was kenmerkend voor de jaren veertig en vijftig. Nog typerender voor die jaren was misschien nog het overheersen van de gedachte dat in de omgang tussen de geslachten vaste regels strikt in acht genomen dienden te worden. Het overtreden van die regels is riskant, de overtreders zijn, zoals we reeds zagen, moreel verwerpelijke wezens. ‘Ja: slecht, minderwaardig en nog veel meer noem ik een dergelijke handelwijze, en ik raad je heel ernstig aan je gedrag te wijzigen anders loop je het gevaar dat je je ontwikkelt tot een van die vrouwen die er een sport van maken alle mannen die zij ontmoeten voor zich te winnen, en aan zich te binden, met voorbijzien van alle normen van degelijkheid en zedelijkheid (...) Het spelletje dat jij speelt is even dom als gevaarlijk.’ (1954) Dat het overtreden van gedragsregels zo gevaarlijk wordt gevonden hangt samen met het voortdurend besef van gevaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van armoede, ziekte en ongeluk; dit besef lijkt groter dan in de jaren zestig en zeventig. Daartegen helpt alleen maar flinkheid en plichtsbetrachting. Een deel van de problemen hield verband met de oorlog: ‘Je kreeg bericht dat je verloofde gewond raakte in Indië. Je mag niet wanhopen voordat je een officieel bericht hebt gekregen. Mocht je hem werkelijk verloren hebben, probeer dan moedig en flink te zijn en je verlies waardig te dragen. Er worden zoveel offers van ons, vrouwen, gevraagd, maar dergelijke offers zijn nooit tevergeefs. Hart en geest worden door beproevingen vaak gestaald. En deze tijden, die zoveel moeilijkheden van allerlei aard met zich meebrengen, zullen eens hun vruchten afwerpen. (...)’ (1942) ‘Weg die tranen, hoofdje recht, en moedig aanvaarden het leed dat over je komt. Je bent jong... het leven lacht je toe... Lach terug, zelfs al doet je hartje zeer.’ (1942) ‘Laat je niet terneerslaan, wees geen geknakte lelie, maar een fiere loot van onzen gezonden Nederlandschen stam. Verzet je tegen je verdriet, door te proberen iets voor anderen te doen. Er zijn immers zoovelen die er veel en veel erger aan toe zijn dan jij (...)’ (1946) ‘Het leven is moeilijk, maar ieder onzer heeft een taak, een plicht tegenover zichzelf, tegenover den medemensch en tegenover God. Aan die plicht mag men zich nooit onttrekken, want juist het vervullen van dien plicht schenkt inhoud en schoonheid aan het leven. (...)’ (1946) Maar een groot deel van de problemen hield ook verband met de schaarste en de angst om ‘af te zakken’. Het leven wordt in de jaren veertig en vijftig in ‘Margriet Weet Raad’ beschreven als ‘een kwestie van rijden en omzien, van aanpassen en uitkijken’. Soberheid en zuinigheid worden niet alleen als bittere noodzaak gezien, maar vooral ook als belangrijke deugden. Een groot aantal brieven uit deze jaren bevat klachten over spilzucht: ‘Margriet, waarom is het nu nodig dat onze vrouwen en meisjes... dure likeurtjes drinken en gebakjes eten?’ Over de gevolgen van de invoering van automatieken: ‘U kent die dingen wel: allemaal kleine vakjes waarin croquetjes liggen, en taartjes en rolletjes zuurtjes e.d. en die men ter plaatse verorberen kan, mits een geldstuk in de gleuf wordt gestopt. Nu is mij opgevallen dat op ieder uur van de dag deze automatieks uitstekend bezocht worden... allemaal vrouwen, soms met kleine kinderen. Ze staan dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemoedelijk worstjes of croquetjes te eten waar ze minstens een kwartje per stuk voor moeten betalen... ze zouden ettelijke kwartjes per week sparen als zij niet toegaven aan hun lekkere honger.’ (1954) De spilzucht en luxeneigingen van vrouwen is veel mannen een doorn in het oog. ‘En als het nog maar bij tramkaarten en extra kopjes koffie bleef, ... maar hoeveel huisvrouwen bezwijken niet voor een of ander modesnufje, dat zij eigenlijk wel ontberen kunnen, of voor een kleedje, een lampje, een couponnetje stof, dat misschien wel voordelig aangeboden wordt, maar dat zij toch niet direct nodig hebben. ...Men steekt zich nog liever in schulden dan alles kalm en meer volgens de staat van zijn portemonnaie af te doen.’ (1954) Schraalheid en karigheid: dat is het beeld dat men krijgt over het leven in de jaren veertig en vijftig uit al deze terugkerende aanmaningen tot zuinigheid, sparen en matiging. Voor ons nu lijken de oorlogsjaren in ‘Margriet Weet Raad’ hierbij slechts van een betrekkelijke uitzonderlijkheid: net als voor en na de oorlog staan de problemen en adviezen tijdens de oorlog in het teken van schaarste, maar dan van veel nijpender gebrek. Er is een iets grotere preoccupatie te merken met de bereiding van voedsel en met lichaamsverzorging (veel adviezen betreffen de bestrijding van luizen die eufemistisch worden omschreven als ‘Levende onreinheid op het hoofd’). Enige voor die tijd specifieke tekorten worden aan de lijst van de al bestaande toegevoegd: gebrek aan zeep, aan vetten, aan tabak, aan zeemlappen, aan textiel.Ga naar eind8..
Het fundamentele gevoel van beperktheid en begrensdheid komt ook op een ander gebied in Margriet Weet Raad tot uiting. In de naoorlogse jaren bestond bij velen de vrees dat het land te vol zou worden en zijn inwoners te weinig levensmogelijkheden kon bieden. Mensen die aarzelen of ze de stap wel zullen wagen worden door Margriet herhaaldelijk aangespoord te emigreren: ‘Beste Mevrouw, het is een bittere waarheid dat ons land te klein is om al de inwoners een goede toekomst te verzekeren. Voor hen, die pioniersbloed in zich hebben, die vooruitstrevend zijn en van aanpakken weten, is de aangewezen weg: emigratie. Het is hun enige kans om niet ten onder te gaan in een land dat geen uitbreidingsmogelijkheden meer biedt (...)’ (1950) Eind jaren vijftig komen problemen rond emigratie (kan ik mijn ouders achterlaten? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet ik mijn verloofde volgen?) niet meer voor in de rubriek.Ga naar eind9. In de loop van de jaren vijftig verdwijnt langzamerhand de vroeger bij herhaling uitgesproken overtuiging dat bepaalde vormen van materieel gebrek nu eenmaal bij het leven horen. Materiële problemen betreffen dan ook niet meer elementaire voorzieningen als voedsel en kleding. Wel blijven in die jaren financiële problemen bestaan, zoals bijvoorbeeld over kostgeld. De meeste gezinsbudgetten waren zo krap bemeten dat iets extra's gauw een te grote belasting betekende, zoals inwonenden, logés, of - eind jaren vijftig - televisiebezoek: ‘Mijn buren komen steeds op televisiebezoek. En zij verwachten iets meer dan de uitzending alleen. Er moet thee en/of koffie komen met natuurlijk 'n paar koekjes en op de zaterdag een extra tractatie. Nog nooit heeft een van de vier gasten ook maar een enkel onsje koekjes of chocolaadjes meegebracht, zelfs nog geen lolly voor de kinderen. Ze hebben dus twee maal per week een gratis prettige avond plus gratis consumpties. Is er geen middel om die mensen wat “televisie-manieren” te leren?’ (1958) Ondanks het feit dat het getob over geld niet verdwijnt, is de welvaartstoename de tweede helft jaren vijftig duidelijk merkbaar in de rubriek. Maar de ‘nieuwe welstand’ geeft ook weer nieuwe problemen: ‘We waren vroeger eenvoudige mensen, die eenvoudig leefden in een eenvoudig gemeubileerd huis. Sinds 6 jaar is er gekomen: een kamer ameublement, kleden, bedden, dekens, elektrische wasmachine, stofzuiger, bromfietsen voor vader en moeder, radio, televisie. Op afbetaling. Reken dus maar uit wat er iedere week af moet voor de afbetaling. (...)’ (1958) Margriet: ‘Jullie gezin is een voorbeeld van een familie die aan eigen welstand ten onder dreigt te gaan.’ De angstigheid om af te zakken naar een lager welstandsniveau wordt misschien nog overtroffen door de bezorgdheid om daling van het zedelijk peil. Pas de laatste jaren is de beklemmende zorg om de ‘zedelijkheid’ in ‘Margriet Weet Raad’ verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor de (misschien wel even benauwende) zorg om het ‘bewust’ en ‘zelfstandig’ handelen. Maar in 1966 waren het in ‘Margriet Weet Raad’ nog vooral de normen van anderen, en niet in de eerste plaats het eigen geweten, die richtinggevend moesten zijn voor doen en laten. Zo schrijft een vrouw in 1966 over haar gezellige vriendenkring, een groepje echtparen dat veel onderling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
contact heeft: ze passen op elkaars kinderen, gaan samen uit, soms met zijn allen, soms twee aan twee, al naar gelang de interessen. ‘Ik bezweer U, Margriet, dat er van ongezonde verhoudingen in dit kringetje geen sprake is en dat niemand van ons ooit ten opzichte van zijn/haar partner wantrouwen koestert als hij/zij zo'n avond of middag met andermans wederhelft uitgaat.’ Ondanks hun eerzame bedoelingen en onberispelijk gedrag wordt er over hun geroddeld. ‘Moeten wij met ons zuiver geweten, ons storen aan zulke gemene achterklap? Moeten wij ons door een stel kwaadsprekers de wét laten voorschrijven?’ ‘Inderdaad’, antwoordt Margriet, ‘omdat iedereen altijd en overal zelfs de schijn moet vermijden. Ga liever met uw bloedeigen man op stap, al vindt hij andere dingen leuk dan u’ (1966). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De psychologisering van de adviezenVier jaar later zou een dergelijk advies in ‘Margriet Weet Raad’ nooit meer gegeven worden. Trekt u zich niets aan van die bemoeiallen; als u weet dat uw eigen geweten zuiver is, is er niets aan de hand, dat is de teneur van de antwoorden geworden. Een goed voorbeeld is het antwoord aan een vrouw in 1977 die Margriet schrijft dat ze vaak gaat ‘stappen’ met haar vriendinnen als haar man weg is; ‘soms ontstaan er flirtpartijen waar ik me dan erg schuldig over voel.’ Het advies luidt nu niet om het contact met andere mannen te mijden zoals dat in de jaren veertig en vijftig strikt werd opgelegd aan vrouwen wier mannen afwezig waren, en zoals ook nog in bovenstaand advies uit 1966 werd aangeraden. In contact komen met andere mannen is niet iets om je druk over te maken, schrijft Margriet in 1977, maar als zo'n avond uitdraait op een flirtpartij en u gaat zich er schuldig over voelen, dan weet u zelf het beste wat er mis is. De adviezen zijn veel ‘psychologischer’ geworden. Er wordt niet meer volstaan met het aangeven van het ‘passend gedrag’ in de voorgelegde situaties. Een weduwe schrijft dat ze verliefd is op een man die wel met haar wil vrijen maar niet in het huwelijk wil treden. Het antwoord is niet meer de waarschuwing: ‘pas op voor deze minne profiteur’, maar de raad om na te gaan wat ze met deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhouding wil: als u die relatie zo wilt handhaven dan is er niets aan de hand. In plaats van een rechtstreeks advies krijgen de huidige brievenschrijvers in veel gevallen een aantal psychologische vragen ten antwoord.Ga naar eind10. Een getrouwde vrouw die schrijft dat ze verliefd is op een ander wordt niet gemaand om haar man trouw te blijven; Margriet vraagt zich af of ze niet veel te jong getrouwd is. Ook een andere vrouw die Margriet het probleem voorlegt dat ze moet kiezen tussen haar man (die zich begraven heeft in zijn werk en koel en afstandelijk is tegen haar) en haar vriend (met wie ze wél contact heeft) krijgt geen duidelijke richtlijnen voor gedrag, maar een hele reeks psychologische vragen: ‘(...) Wat is uw huwelijk nog waard? Houdt u nog van uw man, of niet? En omgekeerd: houdt hij nog van u? Is uw huwelijk in feite gebroken en is scheiding een kwestie van tijd? Ik weet het niet, u kúnt het te weten komen. U zult tot een zelfonderzoek moeten komen en in ieder geval openhartig moeten praten met uw man. Dan komen vanzelf nog meer vragen: uw man kiest voor zijn werk, maar waarom? Koestert hij een wrok tegen u, of niet? Hoeveel moeite heeft hij er zelf voor over om uw huwelijk te redden? (...) Waarom bent u die relatie aangegaan met die vriend? Was u verliefd? Of wilde u uw man “straffen”? Verveelde u zich? Hoe zat het met de seksuele verhouding met uw man en hoe ging u met uw vriend om? Wat heeft u uw vriend zelf te bieden? Voelt u zich door de omstandigheden alleen bang en schuldig? Zou u met hem willen trouwen of samenwonen? En hoe zit het met de kinderen? Hebben die ook een stem in het kapittel? Zou u uw vriend helemaal laten schieten, als uw man wat meer aandacht voor u toonde? Op al die vragen moet een antwoord komen. Desnoods schrijft u ze op en werkt ze stuk voor stuk af. Op die manier krijgt u een helder inzicht in de tweeslachtige situatie waarin u verzeild bent geraakt. De antwoorden zullen u tot een afdoende beslissing moeten brengen.’ (1977) Op de klacht van een vrouw over de bezitsdrang van haar vriend, die, net als haar eerste man, razend jaloers is, vraagt Margriet zich allereerst af of ze niet jaloerse mannen aantrekt, of dat ze, zonder het zichzelf bewust te zijn, reden geeft tot jaloezie. En dan adviseert ze vervolgens: ‘Denk rustig na. Wik en weeg alles, maar ga niet in op de eisen van uw vriend, die veel te ver gaan (...)’ (1977) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegelijk met het ‘advies van de jaren zeventig’: wik en weeg en beslis zelf, geeft Margriet nog een advies dat geheel anders is dan in de jaren veertig en vijftig werd gegeven: het is niet meer de raad om je maar neer te leggen bij de eisen van je man, die, net als alle andere mannen, zijn vrouw nu eenmaal helemaal voor zichzelf wil hebben; het is nu heel belangrijk dat een vrouw haar vrijheid behoudt.
De veranderingen in adviezen die zich tussen de jaren veertig en vijftig en de huidige tijd hebben afgespeeld, zouden getypeerd kunnen worden als de ontwikkeling van ‘gemoraliseer’ tot ‘gepsychologiseer’. Er wordt niet meer meteen geoordeeld en veroordeeld. De situatie wordt eerst ‘in een rustig perspectief geplaatst’ (1977). Hiertoe worden allerlei psychologische vragen gesteld, om mensen ook hun eigen aandeel te laten zien in de (problematische) verhoudingen die ze met anderen hebben. Een vrouw die in 1974 klaagt over de ontrouw van haar man krijgt ten antwoord: ‘Bent U in Uw huwelijk wel zelfstandig genoeg? Of toont U aan Uw man een overgrote afhankelijkheid?’ Een vrouw vraagt zich gekweld af of ze haar man nog kan vertrouwen nu ze heeft ontdekt dat hij een verhouding heeft gehad met een andere vrouw. In Margriets antwoord wordt niet gesproken over slechtheid of schuld, er wordt ook niet gemaand tot een ‘vergeven en vergeten’. In plaats daarvan worden allerlei mogelijke gevoelens van beide partners nagegaan. Onder meer vraagt Margriet zich af of de brievenschrijfster wel voldoende zelfvertrouwen heeft en zichzelf eigenlijk wel accepteert (1977). ‘Ik heb mijn vrouw niets meer te zeggen, we zijn uit elkaar gegroeid. Ben ik een schooier?’ vraagt een man zich af in 1974. Margriet: ‘Heeft U last van uw vrouw of van uzelf?’ Een hardwerkende man schrijft Margriet dat zijn vrouw met een ander is verdwenen. ‘Bent u niet teveel geconcentreerd geweest op uw werk, uw zakelijke plichten,’ vraagt Margriet hem in haar antwoord, ‘zonder dat u voldoende aandacht hebt besteed aan uw vrouw, haar verlangens, haar behoeften?’ (1977)
Het grote verschil met vroeger jaren is niet alleen gelegen in het feit dat hier niet van een grof staaltje van plichtsverzaking wordt gesproken. Ook de verschuiving in de machtsverhouding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen mannen en vrouwen laat zich aan dit conflict goed aflezen: het is een man die er op wordt gewezen dat aan de verlangens van zijn vrouw misschien niet voldoende recht is gedaan. Er wordt minder volstaan met directe praktische adviezen; nu wordt ook naar de oorzaak van het probleem gezocht. Een vrouw die klaagt over grote moeheid krijgt niet alleen het advies om het rustiger aan te doen, haar wordt allereerst gevraagd of ze niet te veel hooi op haar vork heeft genomen omdat ze bang is om te piekeren. Er wordt minder veroordeeld. Een vrouw schrijft Margriet over de moeder van haar dochters vriendinnetje, een ‘slons van een moeder’, die haar kind verwaarloost. ‘A-socialiteit is geen kwestie van schuld maar veel meer van grote kwetsbaarheid,’ stelt Margriet in haar antwoord. Er wordt niet meer gepraat in termen van zonde, schuld of moreel tekort, maar van psychische eigenschappen. Het is het doordringen van psychologische termen, van psychotherapeutische noties, dat de adviezen van de jaren zeventig kenmerkt.Ga naar eind11. Tot eind jaren zestig werd geadviseerd vele gevoelens te ‘onderdrukken’ die strijdig waren met de heersende moraal. ‘Onderdruk het lichtzinnige gedeelte van jezelf’, ‘Toegeven aan hartstocht is verkeerd’, ‘Onderdruk je gevoelens van verliefdheid (...) Na de eerste tijd van wilde opstand volgt er een van kalme gelatenheid en later van weldoende vergetelheid’ (1950). Nu is men juist bang voor die gelatenheid. Nu wordt geadviseerd om al je gevoelens goed te onderkennen. Nu wordt benadrukt dat, wat je ook beslist in zaken van buitenechtelijke passie, het pijnlijk zal zijn en moeilijk.
Een goed voorbeeld van de richtlijnen vóór deze kentering in gedragsvoorschriften is het volgende citaat uit 1966. Een vrouw schrijft verliefd te zijn op een ander. Ze beschrijft dit als een ramp: ‘ik schaam me zo diep, zó vreselijk, dat ik zelfs bijna niet in de spiegel durf te kijken (...). Ik kan U niet beschrijven door welk een hel ik ga, en soms zou ik willen dat mijn man niet zo goed, zo rechtschapen was; dat ik niet zo van hem hiéld. Dat is juist het vreemde, ik houd nog steeds van mijn man (...) Ik zit 's avonds te dromen over wat ik zou kúnnen zijn. Als mijn man dan vraagt waar ik over pieker, dan zou ik wel door de grond willen gaan. Die... ànder... komt niet meer bij ons thuis (...) En dan zijn er weer momenten waarop ik serieus overweeg mijn huidige leven overboord te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gooien en me te storten in een geluk dat - ik weet het zeker - volmaakt kan zijn. (...)’ (1966) Margriet stelt haar gerust dat ze veel brieven krijgt van rustige gewone vrouwen zoals zij die op slag hun hart verloren aan een ander. Ze waarschuwt voor de ontgoocheling als je ‘met een ander in zee gaat’: als het nieuwtje er af is merk je immers dat die ander ook zijn vervelende gewoonten heeft. Deze vrouw krijgt bovendien nog een aantal gerichte waarschuwingen: ‘(...) vermijd absoluut een alleen-zijn met hem, want àls de muur der reserve eenmaal wordt doorbroken, zouden er wel eens onherstelbare dingen kunnen gebeuren. Bovendien kunnen in het leven veel dingen beter ongezegd, onuitgesproken blijven; dan is er naderhand geen gêne en berouw. (...) U zoudt, als de roes voorbij is, verteerd worden door wroeging (...) Wat U doen moet om van dit alles af te komen? (...) Beslist nooit - nu niet en later evenmin - aan uw man vertellen wat er nu aan de hand is. Proberen afleiding te vinden, uw gedachten een andere kant op te dwingen. Dus studeren of een liefhebberij opvatten. Zo mogelijk snel alleen met uw man op vakantie gaan. Samen in een bergdorpje gaan zitten of in een romantisch oord aan een schilderachtig meer. Vaak immers ontstaan bij vrouwen zulke gevoelens door een verlangen naar romantiek, dat bij ons veel sterker is ontwikkeld dan bij mannen. Wordt daaraan tegemoet gekomen, dan kan dit een puur geneesmiddel zijn. Tenslotte wil ik U nog even wijzen op iets dat in soortgelijke omstandigheden bij mij heel zwaar zou wegen, namelijk de belofte van trouw welke U tegenover elkaar hebt afgelegd toen U trouwde. Grondige redenen om die belofte te verbreken zijn er voor U niet, Uw man is goed, U houdt van hem. U zoudt alleen voor Uzelf, voor uw eigen egoïstische ik, die ander willen volgen. Laat liever Uw betere ik in dezen de overwinning behalen (...)’ (1966) Het advies dat nu gegeven zou worden is de raad alles zorgvuldig af te wegen. Er zou hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen haar ‘betere ik’ en haar ‘slechtere, egoïstische ik’. Wel zou het welzijn van haar gezin een belangrijke overweging blijven. Er zou gevraagd worden waarom ze verliefd is geworden, en hierbij zou niet het algemene romantische sentiment van vrouwen aangevoerd worden, maar redenen die met de verhouding met haar man te maken hebben: voelt u zich tekort komen bij uw man, besteedt deze genoeg aandacht aan u? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hierboven weergegeven advies is gesteld in termen van roes en berouw, termen uit de sfeer van de zonde. Mensen moeten hun gevoelens de baas worden, hun emoties dwingen. Als dat niet lukt gebeuren er vreselijke dingen. Het praten over die emoties is al gevaarlijk, en waar nu aangeraden zou worden om deze dingen vooral grondig met elkaar te bespreken, wordt hier op het hart gedrukt te zwijgen, te doen of er niets aan de hand is. Het ideaal van bespreekbaarheid, de gedachte dat je problemen op kunt lossen door er over te praten, blijkt iets van de laatste jaren te zijn.
Aan de vroegere adviezen van temmen, intomen, beheersen en onderdrukken lag een ander mensbeeld dan het huidige ten grondslag. Mensen werden gezien als behept met goede en slechte neigingen, en de laatste moesten met kracht onderdrukt worden. Erotiek buiten het huwelijk was slecht, en werd in een grote variatie van negatieve bewoordingen aangeduid: onsmakelijk gedoe, bevlieging, afdwaling, ziekte, laf en onwaardig. Maar er waren ook andere ondeugden die heftig bestreden moesten worden, zoals spilzucht, aanstellerij, ontevredenheid, avonturendrang: men diende zuinig, nuchter, echt en eerlijk, rustig en tevreden te zijn. Het mensbeeld dat achter de hedendaagse adviezen schuilgaat verschilt hiervan in een aantal opzichten; ook nu worden mensen velerlei neigingen of driften toegeschreven, maar deze worden niet meer zo strikt verdeeld in goede en slechte, in edele en beschamende. Het is niet zo dat alle verlangens uitgeleefd mogen worden. Driften moeten ook heden ten dage beteugeld worden, maar nu omdat toegeven zoveel problemen met zich mee kan brengen, niet omdat ze op zichzelf slecht zijn. Niet alleen moesten vroeger een groot aantal gevoelens onderdrukt worden, ook de grenzen tussen goed en kwaad werden veel scherper getrokken. ‘Ik raad je aan je man trouw te blijven en dat gevoel van verliefdheid op die jongere en vrolijker man te onderdrukken. Toen je huwde heb je je man liefde en trouw beloofd en die belofte moet je houden (...) Je bent heel jong getrouwd zonder te beseffen wat het huwelijk feitelijk was. En nu verveel je je en zoekt afleiding op verkeerde wegen (...) Zoek je een ander levensdoel dan het najagen van pretjes en vermaak (...) Zoek naar een gemeenschappelijk iets, dat kleur en inhoud aan jullie leven geven kan (...) Waarom niet eens gekeken naar armen en misdeelden, waarvoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jullie iets zouden kunnen doen?’ (...) (1950)
Een ander verschilpunt tussen toen en nu is het hierboven voorkomende, en in die tijd zeer gangbare advies om ‘goed’ te doen. Teneinde eigen getob de kop in te drukken werd veelal geadviseerd om andermans leed te helpen verlichten. Vandaag de dag wordt aangeraden om dan vooral jezelf eens iets extra's te gunnen. Naastenliefde heeft afgedaan als ideaal. Veel van de deugden en emoties van vroeger zijn de ondeugden en ergernissen van nu geworden. Had men vroeger medelijden met mensen die altijd ‘aan de kant gezet’ zijn, vandaag worden ze krachtig toegesproken dat ze zich maar eens flinker moeten opstellen, dat ze niet zoveel over hun kant moeten laten gaan. In plaats van medelijden voelt men nu ergernis, in plaats van een helpende hand krijgen ze nu te horen dat ze zelf meer van aanpakken moeten weten.Ga naar eind12. Misschien is de winst een vermindering van soms hypocriet medelijden, het verlies is een zekere ‘verharding’: niet meer gericht op het helpen van elkaar, maar op het opkomen voor jezelf. Wie dat laatste niet kan is een sukkel. De sukkels van nu zijn de aardige mensen van vroeger. Het doen of laten omwille van de ander, de motivering van gedrag uit medelijden of opofferingsgezindheid, is een houding die, in tegenstelling tot vroeger, in slecht aanzien staat. Een meisje dat in 1942 schrijft te aarzelen of ze haar verloving zal verbreken uit angst om haar verloofde te kwetsen, werd geprezen om haar scrupules, om haar handelen uit medelijden. Thans wordt in de eerste plaats benadrukt dat ze zich bij zo'n beslissing niet door zulke motieven moet laten leiden.
Soms zijn het niet eens zozeer de uiteindelijke adviezen die veranderd zijn, maar vooral de argumenten. Het doen en vooral het laten omwille van de ander wordt de laatste paar jaren als motivering voor eigen gedrag enigszins gewantrouwd, in tegenstelling tot eerder jaren. Zo luidt een antwoord uit 1966: ‘Je schrijft me dat je wanhopig bent; hoe dacht je dat die vrouw van je vriend zich voelt? Je bent onverstandig, en ook wat wreed (...) omdat je iemand die al nerveus is, zoveel narigheid bezorgt. Hoe zou jij je voelen als je in haar schoenen stond? Je man zo vaak weg, zonder dat je weet waar hij uithangt (...) Die arme, wanhopige vrouw, die haar man, háár màn, naloopt als hij 's avonds weggaat. Wat moet er in haar gekwelde hart omgaan dat zij zich, als vrouw, zó ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nedert. En jij bestaat het om je te beklagen over het feit dat jullie “toch al zo weinig” uit kunnen... (...) Wees verstandig en laat die man schieten (...). Probeer je vooral te verplaatsen in de toestand van die ander. Met andere woorden: heb wat mededogen met een medemens.’ Nu zou het mededogen met de ander niet zo centraal staan. Nu zou geadviseerd worden goed te overwegen wat ze wil van die verhouding. Misschien zou ook nu aangeraden worden om die man los te laten, maar dan niet omwille van die ander, maar omdat de brievenschrijfster andere verwachtingen blijkt te hebben van een verhouding dan met deze man mogelijk is.
Behalve een verschuiving naar psychologische antwoorden en adviezen, is er ook een grote toename te constateren van verwijzingen naar psychotherapeuten, en naar instellingen als Bureaus voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden en Medisch Opvoedkundige Bureaus.Ga naar eind13. Een psychiater wordt niet meer beschouwd als iemand voor ernstig gestoorden. Problemen die men vroeger beschouwde als behorend bij het leven, worden nu gezien als iets voor ‘een behandeling’. Daar het voor veel mensen nog tamelijk onbekend is met wat voor klachten je nu bij een psychiater terecht kan, wordt dit de lezers uitvoerig verteld, ook enigszins geruststellend (hierbij vervult Margriet ongetwijfeld ook een functie voor de uitbreiding van het psychotherapeutisch beroep). ‘Met pillen, tabletten en andere medicamenten schiet u kennelijk niet veel op,’ antwoordt Margriet een vrouw, die last heeft van haar voortdurende gepieker. ‘Belangrijker is het eerst de oorzaak te ontdekken van al uw onlustgevoelens. Waarom uw huisarts u gezegd heeft dat u geen geval voor de psychiater bent, is me dan ook niet duidelijk. Het lijkt me dat een behandeling door een psychiater u juist goed zou doen. Er zijn nogal wat mensen die doodsbang zijn voor een psychiater. Daar is helemaal geen reden toe. Een psychiater fungeert echt niet als een soort verwijsbureau voor een inrichting. Hij of zij praat alle problemen met u door, grondig en met alle begrip voor uw situatie, en zal tenslotte tot een diagnose komen. De psychiater wil niets anders dan u begeleiden naar een normaal en gezond gedragspatroon. Die hulp lijkt me voor u noodzakelijk (...).’ (1970) Een ander voorbeeld: Ik heb de laatste tijd steeds ruzie met mijn man, omdat ik zo ontzettend jaloers ben. Ik weet niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat ik heb maar ik vertrouw hem niet meer. Het antwoord uit 1977 luidt: ‘U zult met uw man moeten praten, en als dat niet (meer) helpt, zult u samen deskundige hulp moeten inroepen. Bijvoorbeeld bij een Bureau voor Levens- en Gezinsvragen. Misschien dat uw huwelijk dan weer gezond kan worden.’
Elf jaar eerder was het de dokter naar wie bij vergelijkbare klachten werd verwezen: ‘U vraagt mij U te helpen van uw ziekelijke jaloezie af te komen. U hebt een groot gezin, u bent dus vast vaak moe en daardoor extra gevoelig. Mogelijk is er met uw gezondheid iets mis en bent U daardoor nóg weer wat gevoeliger. Daarom: ga gauw naar de dokter en laat u helemaal onderzoeken (...).’ (1966) In vroeger jaren werden mensen ook wel eens naar een psychiater verwezen, maar dan alleen in ernstige gevallen. ‘Die razende Roeland van 'n man van je hoort eens flink onderhanden genomen te worden. Hij lijkt mij geestelijk niet toerekenbaar en is hard op weg ook van jou en je kinderen zenuwwrakken te maken. Ga eens naar een psychiater en vertel hem de gehele waarheid, zoals je die mij verteld hebt. Hij alleen kan nagaan of die boosaardigheid en drift berusten op een tijdelijke geestelijke afdwaling. Misschien is een kleine behandeling wel gewenst (...) Ga onverwijld naar een zenuwspecialist. De scheldwoorden en bedreigingen, die Uw man uit, wijzen op een afwijking, die wel eens zo erg kon worden dat ze ongeneeslijk zou blijken.’ (1950) De psychotherapeut behandelt problemen waar men voor een deel vroeger in berustte, of waarmee men naar de dokter ging of naar de dominee of pastoor. Een voorbeeld: ‘Door de onverwachte dood van dat meisje is jullie godsvertrouwen geschokt. We leven in een tijd van afbrokkelende waarden. Vroeger zouden de mensen over zo'n sterfgeval zeggen “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk”, nu worden velen in zo'n geval opstandig. Er is tijd voor nodig om dergelijke rampen te verwerken. Eigenlijk zou je contact moeten opnemen met een psychiater. Je verkeert in een geestescrisis. (...)’ (1970) Al worden mensen thans veel vaker, bij veel ‘gewonere’ problemen naar een psychotherapeut gestuurd, het zijn in 1970 nog altijd ‘ongewone’ gevoelens waarin men reden ziet voor een behandeling. ‘Misschien is de vorm die de angsten bij U aannemen, toch wel ongewoon (...) En dan is inderdaad de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
psychiater de enige arts die ons genezen kan. Nog altijd menen wij dat je “gek” bent als je door een psychiater behandeld wordt, dat iedereen die eens in een kliniek voor geesteszieken opgenomen is geweest, voorgoed griezelig en gevaarlijk is. We vinden het wél gewoon als iemand met voortdurende maagklachten naar een internist gaat om hulp te zoeken, dat iemand met kiespijn een afspraak met de tandarts maakt. Maar wie “pijn lijdt aan zijn ziel”, wordt nog altijd voor gek gehouden als hij genezing zoekt bij de specialist die daarvoor is opgeleid.’ (1970)Ga naar eind14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingIn veertig jaar vonden in ‘Margriet Weet Raad’ veranderingen plaats in problemen en adviezen die we kunnen interpreteren als een verschuiving in de machtsverhoudingen tussen-mensen. De problemen, en vooral de adviezen, wijzen in de richting van een verkleining van machtsverschillen tussen sociale klassen, tussen mannen en vrouwenGa naar eind15. en tussen ouders en kinderen. Gedragsvoorschriften werden gedurende deze periode minder rigide; men kan deze ontwikkeling als een proces van ‘informalisering’Ga naar eind16. omschrijven. Niet alleen kunnen nu meer emoties tot uitdrukking worden gebracht, ook de gedragsvarianten zijn aanzienlijk uitgebreid. Dit geldt met name voor vrouwen; voor mannen zijn de gedragsmogelijkheden in een aantal opzichten eerder ingeperkt. De verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen betekent dat mannen meer, of althans anders, rekening moeten houden met de wensen van vrouwen dan vroeger. Maar ook voor mannen zijn meer levenswijzen tot de mogelijkheden gaan behoren. Vrijwillige kinderloosheid, ongetrouwd samenwonen, verhouding tussen homoseksuelen, royaal leven: ten aanzien van deze en andere gedragswijzen veranderde afkeuring in ‘Margriet Weet Raad’ in acceptatie. Het verstrekken van duidelijke gedragsvoorschriften maakte in samenhang hiermee plaats voor een meer psychologische benadering van de problemen. De beslissingsbevoegdheid en ook de verantwoordelijkheid ten aanzien van eigen gedrag wordt in ‘Margriet Weet Raad’ meer dan vroeger bij het individu gelegd. Het beroep op het eigen geweten en de raad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om zich niet zoveel van anderen aan te trekken houdt een proces van individualisering in.Ga naar eind17. Het wijst niet zozeer op een vermindering, maar veeleer op een verandering van dwangen waaronder mensen levenGa naar eind18.; deze verandering kunnen we - in navolging van Elias - omschrijven als een verschuiving van ‘Fremdzwänge’ naar ‘Selbstzwänge’ (Elias, 1969). De omgangsen belevingsproblemen waar mensen, mede als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen, last van hebben, worden in ‘Margriet Weet Raad’ steeds meer gezien als problemen die horen tot het gebied van de psychosociale verzorging.Ga naar eind19. |
|