| |
| |
| |
2. De oprichtster
Mevrouw van Eysden was bijna veertig jaar toen zij als eerste redactrice van de net opgerichte Margriet werd aangesteld. Ze was tevens de enige redactrice van het blad vanaf 1938 tot 1944 toen het blad werd verboden. Ze voerde redactie over ‘Margriet Weet Raad’ tot 1962.
- Ik heb niet die rubriek alleen maar opgezet. Ik heb de hele Margriet gemaakt. Vier jaar lang heb ik het helemaal alleen gedaan. Want dat was de opdracht.
Er stond een advertentie in de krant en mijn vader kwam met die advertentie. Toen zei vader, het is iets voor jou. Want ik was toen huisvrouw en ik had toen eindelijk na tien jaar een baby gekregen, een allerliefste baby. Tot een donder van een meid opgegroeid. Ik zat toen in dat grote huis en mijn moeder kookte, dus ik had eigenlijk niet veel te doen. En ik kon machineschrijven en steno en kende vier talen. Ik was directiesecretaresse van wat later de Akzo geworden is. En ik kon ook verhalen schrijven.
Bij dat eerste gesprek zei ik tegen die mannen van de Geïllustreerde Pers: wat is de bedoeling? Moet u een kort verhaal haal van me hebben? Want ze hadden mijn naam gezien bij een verhaal in de Katholieke Illustratie. Ze waren toen ook allemaal katholiek. Nee, zeggen ze. We gaan een vrouwenblad stichten. En daarvan wordt u redactrice. En toen, in september 1938, net de dag dat mijn vader begraven zou worden, kwam het bericht, Margriet verschijnt aan het einde van deze maand. Maakt u zo gauw mogelijk twee nummers klaar. Nou, dat is dus zo gebeurd.
‘Margriet Weet Raad’ is als volgt ontstaan: ik had toen in een van die eerste nummers, het zesde of zo, een oproep geplaatst: u kunt met alle moeilijkheden naar Margrietje. Ik had dat gedaan omdat ik al een brief had gekregen van een oude mevrouw. Die schreef me: mijn man is dood. Mijn kinderen nemen mijn geld af en ik moet op een klein kamertje boven zonder verwarming zitten. Haar eten kreeg ze ook boven! Ze voelde zich vreselijk ongelukkig. Ik heb haar nog ontmoet in de stationsrestauratie van Utrecht. Het was echt zo'n klein
| |
| |
popperig vrouwtje, zo'n omaatje om op schoot te nemen. En ik heb haar toen aan een plaats in een tehuis geholpen. Bij mensen van haar eigen geloof.
Dus toen plaatste ik die oproep in Margriet en er kwamen brieven van allerlei soort. Klachten van mensen met vier, vijf kinderen die moesten toekomen van maar zeventien gulden in de week, van werklozen. Werklozen waren een soort paria's toen. Als een fabriek over de kop ging, dan kwamen alle mensen op straat zonder een gouden handdruk, zonder iets. Ga maar naar de steun! Daar kreeg ik ontzettende, vreselijke brieven over. Ik probeerde altijd een oplossing te bedenken. Soms stond ik midden in de nacht op en ik zat bij die brieven te huilen. Ik had nooit gedacht dat er zó ontzettend veel leed was in Nederland. Want ik kom uit België en Nederland ging in België door voor een rijk land.
Ik las alle brieven toen. In het begin waren er zeven, tien per week. Maar toen in een keer, tegen Sinterklaas en Kerstmis 1939, toen kwamen er ineens, oh, stapels! Vijfentwintig, vijftig, honderden! Margriet was ineens iemand geworden die men vertrouwde. En het was dan ook een soort biechtvader. Ik moest toen ook medewerkers hebben voor als ze dingen vroegen die ik niet wist. Ik weet nog wel dat ik de arts die bij mij kwam toen maar tot Margrietdokter heb gemaakt. Nou, hij is vaste medewerker gebleven, ook na de oorlog.
Met de oorlog kwamen weer nieuwe problemen. Je mocht niet schrijven dat er armoede was, dat er een bonnentekort was, dat er geen fruit meer was voor onze kinderen, daar mocht niets over verschijnen.
Maar ik had mijn handen vol aan de recepten. Ik moest recepten maken op basis van die rantsoenen die de mensen toen kregen. Daar moest je erg vindingrijk voor zijn.
En de mode die mocht niet meer van Parijs komen. Alles moest uit Berlijn of Wenen komen. Daar hebben we na de oorlog nog moeilijkheden over gehad, vanwege die Duitse modeartikelen. Je mocht ook niets van joden publiceren, maar we deden het toch, onder een andere naam. Ze konden het toch niet allemaal controleren.
Margriet werd in 1944 toch verboden. Maar het gekke was dat die brieven bleven komen. Zelfs onderduikers schreven ons brieven. Ik maakte toen een soort nieuwsbrief die ik aan vroegere abonnees rondgestuurd heb. Daarin schreef ik dat als ze een kwartje in de maand betaalden dat ze dan recht hadden
| |
| |
om vragen te stellen. Margriet bestond toen niet meer, maar ik heb op die manier tot het einde van de oorlog de hele correspondentie verzorgd. Daar waren huwelijksmoeilijkheden bij en seksuele moeilijkheden. En ook problemen als: ik heb beestjes in mijn haar, wát moet ik doen? En ze stuurden zo'n beestje in een enveloppe mee.
Tegen het einde van de oorlog lagen er duizenden onbeantwoorde brieven. En toen kwamen er, nog voor Margriet kon verschijnen, wéér brieven binnen. Dat is het eerste wat we na de oorlog moesten doen, op het kantoor in Amsterdam: brieven beantwoorden. Je moet het maar aan Hanny vragen (Hanny van den Horst, de huidige hoofdredactrice van Margriet). Die heette toen nog Hanny de Both. Zij kwam toen in '45 op de fiets naar mij toe om te solliciteren, door de regen, en nog voor ze droog kon worden zei ik ziezo juffrouw De Both, schrijft u maar de antwoorden. En toen kon ze al die la's opentrekken en die beestjes uit de brieven halen.
Die eerste tien jaren dat het blad bestond toen had je natuurlijk heel andere verhoudingen dan nu. Mensen dachten heel streng over rangen en standen en als vrouw kon je je toen niet veel permitteren.
Ik deed eerst al het werk in mijn huis, in een heel klein kantoortje, de correctie en de montage. Maar ik mocht eerst helemaal niet in de drukkerij komen van de eigenaar van de drukkerij. Géén vrouwen in mijn drukkerij! - zei hij. En toen, in nummer zes, maakten ze een keer een grote fout. Ze hadden de foto's en de onderschriften verwisseld. Ik zei toen dat het kwam omdat ik niet bij de eindmontage mocht zijn. En toen mocht ik ineens wel in de drukkerij.
Ik vond het werk echt geweldig, al bracht het niet veel op. Ik kreeg toen in het begin een salaris van, schrik maar niet, vijfenzeventig gulden per maand. En ja, ik mocht natuurlijk geen hoofdredactrice worden. Ik maakte het hele nummer, ik schreef het ook soms helemaal vol, maar een man was hoofdredacteur. Zo ging dat in die dagen. Dat ging jaren later nog door. Toen ik aan het begin van de jaren zestig weg moest en toen ook de toenmalige chef-redacteur was gestorven zei ik: waarom maken jullie Hanny van den Horst niet hoofdactrice? Maar zelfs toen, meer dan twintig jaar na het begin van Margriet mocht het niet! Ze zeiden iets in de trant van, maar ja, ze is pas getrouwd, en ze heeft een baby gekregen en ze is pas geopereerd. En toen is het toch meneer Swart geworden.
| |
| |
En die rangen en standen dat houd je nu ook niet meer voor mogelijk. Ik weet nog wel dat toen ik vlak na de oorlog probeerde om de vrouwen van ministers te krijgen voor een interview, voor een reportagetje, dat ze toen allemaal nee zeiden. Ik zou er Hanny voor gestuurd hebben of ik zou er zelf heen gegaan zijn, hoewel ik niet zo erg van ministersvrouwen houd. Maar geen één heeft toegestemd. 't Was ze allemaal te min! Margriet werd toen als een volksblad gezien.
Maar dat blad dat heeft toch al die andere bladen van de Geïllustreerde Pers gered. Op het laatst lagen ze allemaal op apegapen en was Margriet de enige uitgave die winst maakte. En dat was mijn triomf.
Vóór de oorlog hadden we een oplage van nog geen 50 000. Ik weet nog, het zal wel 1939 geweest zijn, toen stapte ineens de hoofdredactrice van Libelle mijn kantoortje binnen. Libelle dat was toen het grote, het deftige damesblad. Ik dacht eerst, dat is zeker iemand die met een breipatroon komt of zo. Maar daar komt een vrouw binnen, zeg! Een dondersteen! Zo'n groot dik hoofd met een donderhoedje erop. Ze kwam binnen en zei: u heeft een foto van ons gegapt! Ik zei dat het onzin was en dat het persbureau waarschijnlijk tweemaal dezelfde foto had verkocht. Maar dat mens begon met haar vuist op tafel te slaan. Ik kan u vervolgen en dit en dat. Ik zeg, nou dan doet u dat maar. Ze kalmeerde een beetje, ze keer rond en zei: 't is armoedig hier, hè? Ik heb een eigen auto en ik heb een eigen kantoor en dit en dat. Ik zeg: wilt u een kopje koffie? Ze kalmeerde nog een beetje en toen ze wegging zei ze, nou mevrouw van Eysden, ik wens u veel succes. Het is zeker uw bedoeling om net zo groot te worden als de Libelle?
Wij hebben al tweehonderdduizend abonnees. En toen werd ik in een keer zo kwaad, hè! Ik zeg, nee mevrouw, we worden niet zo groot als de Libelle, we worden groter. En zo is het precies gegaan.
Na de oorlog begon het blad snel te groeien. Er kwamen steeds meer nieuwe rubrieken bij en medewerkers. Nu had ik al voor de oorlog in elk nummer een cultureel artikel geplaatst om het blad een injectie te geven, want je kunt toch niet altijd schrijven over patroontjes zus en een breikous zo. Dat was mijn opdracht namelijk in het begin, om strikt huishoudelijk te blijven, recepten, tips en dergelijke. Maar toen na de oorlog kreeg ik toch meer armslag. Maar de chef-redacteur in die tijd was meneer Schothorst. Die was heel geleerd, hij
| |
| |
was geloof ik meester in de rechten. Hij was wel getrouwd, maar vroeger had hij in een klooster gezeten en preuts dat hij was! Vooral met ‘Margriet Weet Raad’ kreeg je problemen met hem. Ik werd voortdurend op het matje geroepen en dan was het: En-de-problemen-die-u-aanroert! Dat-past-niet-in-eendamesblad! Dat-past-niet-in-Margriet! En u moet me beloven dat het anders wordt!
En dat kon ik helemaal niet. Want ik kreeg juist in die tijd na de oorlog brieven, die zo verschrikkelijk en zo zielig waren dat ik er wel over moest schrijven. Toen heb ik met meneer Schothorst de overeenstemming bereikt dat ik dit soort brieven waar hij aanstoot aan nam, dat ik daar rechtstreekse antwoorden op zou sturen en ze niet in Margriet zou afdrukken. Op die manier heb ik altijd meer rechtstreekse brieven geschreven dan dat er in Margriet werden afgedrukt. Onderwerpen als over ‘onechte kinderen’ (een rare naam, alsof die kinderen niet echt waren) of driehoeksverhoudingen of een vrouw die door haar man geslagen werd, dat ging bijna helemaal via de privé-correspondentie, dat werd niet afgedrukt. Ja, ik had ook nog moeilijkheden als ik vrouwen terugschreef dat ze niet alles van hun man moesten dulden. Dat was me toch iets in die mannenwereld waar ik werkte! Dan kreeg je meteen te horen: u hebt een hekel aan mannen! Dat zeggen ze je dan ijskoud! Ik heb helemaal geen hekel aan mannen. Maar als je zo'n geval hebt dat een man zijn vrouw iedere dag ongenadig slaat, nou daar moet je toch iets van zeggen! Dan zeg je toch, mens, neem dat niet meer. Wees niet zo geduldig! Doe eens wat terug! Als ik een man had gehad die me zou slaan dan had ik hem rattenkruit gegeven!
We kregen na de oorlog ook veel losse medewerkers. Ik ging naar Parijs om modefoto's uit te zoeken. Het was altijd erg spannend of we mooie foto's konden krijgen vóór Libelle er erg in had. We kochten toen ook verhalen in Engeland en die lieten we vertalen. Maar die werden al gauw heel erg flauw: een hij en een zij en ze krijgen elkaar in de maneschijn. Dus ik schreef van tijd tot tijd ook zelf verhalen. Maar het mocht niet baten, je moet het blad vullen en alle gevoelige stukjes die je kreeg leken allemaal hetzelfde. Nou ja, je bent al blij als er een hij en een zij is en ze elkaar niet in de maneschijn krijgen, maar onder een kerstboom. Nee, het was echt ‘Margriet Weet Raad’ waardoor ik zo aan het blad gebonden was.
Die rubriek werd zo groot dat er toen een aparte afdeling voor
| |
| |
gekomen is. Ik wou niet dat er op de redactie met brieven en mensen werd gesold.
Er kwam een sociaal werkster, juffrouw van Rijnsbergen, die de afdeling leidde. Zij beantwoordde die brieven met een heleboel meisjes. Op het laatst zaten er zestien meisjes die niets anders deden dan brieven beantwoorden. Van die brieven zocht juffrouw van Rijnsbergen er 25, 30 per week uit voor mijn rubriek en die ging ik dan redigeren en beantwoorden in ‘Margriet Weet Raad’. Die keuze, daar zat van alles bij behalve datgene wat toch niet in ‘Margriet Weet Raad’ zou komen. Maar die keuze van wat er niet gedrukt mocht worden, die werd heus niet alleen van boven opgelegd. Want ik zei zelf tegen juffrouw van Rijnsbergen: om godswil geen seksuele problemen meer! Ik kon er gewoon niet meer tegen.
Ik kreeg na de oorlog brieven van mannen die door de oorlog geen man meer waren. En dat hun vrouw ze dan bedroog voor hun ogen met een andere man. Dat was zo iets vreselijks.
Ik werd zo ontzettend zenuwachtig. Je moet bedenken, ik was toen ook niet zo jong meer. Ik was vijftig jaar toen direct na de oorlog ook een golf kwam van allerlei perversiteiten. Homo dat greep toen om zich heen. Ik werd er gek van! Ja, je wou die jongens wel helpen, maar hoe? Ik kon altijd wel verwijzen naar instellingen en clubs, maar ik kon er niet echt aan wennen. De moraal was heel anders geworden.
Er waren trouwens ook andere problemen in die tijd waar je helemaal kapot van was. Ik plaatste van tijd tot tijd een oproep in Margriet om kleren te geven aan mensen die alles kwijt waren. Vooral babykleren die kon je toen niet krijgen. Je had textielbonnen, maar je kon er geen babykleren voor krijgen. Op een gegeven ogenblik had ik honderd van die volledige kinderuitzetten bij elkaar. De vrouwen van de drukkers hadden het helemaal gewassen en versteld. Nou toen gingen we met een auto weg voor vier dagen. We zijn begonnen in de buurt van Arnhem. Mensen die zaten toen in de winter van 1945 in kapotgeschoten woningen of in bunkers. Jonge moeders die het kind gewoon in een jutezak hadden gedraaid. Ik ben ook geweest bij jonge vrouwtjes die een kind hadden van een zwarte, van een Canadees of een of andere Amerikaan. We zijn heel ver geweest naar al die geteisterde gebieden. Allemaal puin, puin, puin.
Dat soort sociaal werk dat deed ik toen ook vaker. Een keer had ik een brief geplaatst in de rubriek van een moeder van
| |
| |
negen kinderen. Die mocht al geen kinderen meer hebben van de dokter toen ze er vijf had. Maar ieder jaar kwam er een kind bij. Ze was helemaal de kluts kwijt. Ze was erg aan vakantie toe, maar had geen geld en ze was bang: hoe kan ik nou vakantie hebben? Wie moet er dan voor het gezin zorgen? Mensen kwamen toen naar me toe en vroegen: is dit waar? Ik zei, natuurlijk. Ik plaats nooit gefingeerde problemen. Toen gaven ze wat geld. Ik gaf het aan de boekhouder en tenslotte had ik zo vijfhonderd gulden bij elkaar. Ik ben niet naar die vrouw, Tineke, gegaan maar ik gaf dat geld wel aan haar dokter. Ik ben toen wel naar de pastoor in haar parochie gegaan. De pastoor zei, ja kijk eens, ik mag dat niet zeggen dat ze geen kinderen meer mag hebben, maar het is wel erg. Na een paar weken kreeg ik een juichende brief van Tineke. Ze was bij een nicht in Zeeland geweest. Ze had voor het eerst in haar leven in een trein gezeten, ze had voor het eerst in haar leven de zee gezien. En het was toch zó heerlijk! Ja. Dat was dus prachtig. Maar een jaar later belt die dokter en zegt, ik moet u iets vertellen. Tineke is weer zwanger, de tiende. En het gaat niet goed. Toen heb ik wat geld gestuurd, opdat ze vruchten zouden kopen want ze waren heel arm, haar man was arbeider en hij dronk ook, die man. Maar Tineke is toen gestorven met het kindje.
Ik had het alleen maar op die vakantie gegooid. Maar je mocht ze ook niets anders adviseren. Dan zei je, nou we staan machteloos. Enfin, ik heb mijn best gedaan.
Je kon niet zo hard van stapel lopen in die tijd. Ik had dat een keer bij een reportage over toestanden in bejaardenhuizen, waar de oudjes op hun bed werden vastgebonden, omdat ze niet genoeg personeel hadden. Die heb ik toen niet laten publiceren omdat ik niet wist hoe ik zoiets moest brengen. En toen brachten andere kranten het. Maar van dat niet publiceren, dat was mijn beslissing.
De grote baas, meneer Teulings, woonde in Den Bosch. Hij was de eigenaar van de uitgeverij en de drukkerijen. Op een gegeven ogenblik kreeg ik ook brieven van zijn vrouw en zijn zuster dat ik een bepaald artikel niet had mogen schrijven en zo'n advies niet had mogen geven. Toen ben ik naar de directeur gegaan en ik zei tegen hem, ik geef mijn ontslag. Waarom, zegt hij. Ik zeg, u laat de Margriet maken door de dames in Den Bosch. Dan wordt het een fijn missieblaadje. Ik heb nog meer lelijke dingen tegen hem gezegd. Maar ik
| |
| |
vond het ook allemaal zo hypocriet. Want ze lazen die rubriek met plezier en wilden ook nog de brieven zelf bekijken om te zien of er nog andere details in stonden waar ze zich dan over zouden kunnen opwinden!
En waar ging het om? Omdat er een paar keer over seks werd gesproken, en omdat ik het over driehoeksverhoudingen heb gehad. En ja, omdat ik vrouwen tegen mannen zou hebben opgejut!
Nou, toen ging het een tijdje goed. Zij beloofden me geen censuur en ik beloofde ook om mijn best te doen. Maar op een gegeven ogenblik merkte ik dat er toch censuur was. Ze veranderden dingen in ‘Margriet Weet Raad’ en soms gooiden ze ook dingen eruit zonder mijn medeweten. Zonder dat ik er iets van wist zat er een meneer van christelijke huize op de drukkerij, die was zo stijf als ik weet niet wat, en die had opdracht om er van alles uit te gooien wat niet christelijk leek. Toen kwam er weer een flinke ruzie en die werd weer gesust. Maar tegen het einde ging het mij te ver. Ineens mocht er alles in Margriet. Zo eind jaren vijftig begin jaren zestig verschenen er artikelen over de menopauze en over seks, met tekeningen. Er was toen helemaal geen censuur van de directie meer. Ik zei: dit gaat te ver. Er zijn nu mensen die het blad voor de seks gaan kopen. En erg veel abonnees zeiden hun abonnement op. Toen ben ik maar uit de redactie gestapt. Ik ben nog een paar jaar ‘Margriet Weet Raad’ blijven doen. Dat heb ik volgehouden, maar het werd hoe langer hoe naarder. Ik weet niet wat ze dachten. Ze waren waarschijnlijk ook bang voor mij, of vonden me te ouderwets of ik weet niet wat. Dus toen ik hoorde dat er een fusie zou komen tussen de Spaarnestad en de Geïllustreerde Pers (1964), toen heb ik maar mijn ontslag genomen. In april 1964 ben ik naar Amsterdam gegaan om afscheid van iedereen te nemen. Ik had dit aangekondigd, maar er was niemand. Ze wisten dat ik zou komen en zijn toen allemaal verdwenen. Toen heb ik mijn kaartje overal op de bureaus neergelegd en ik ben weggegaan.
Maar voordat ik wegging gaven ze me wel te verstaan dat ik niet voor andere kranten hier in Holland mocht schrijven, want dat mijn pensioentje daarvan zou afhangen. Maar ik had toch geen zin meer om te schrijven. Want ‘Margriet Weet Raad’ was niet meer de rubriek die ik had opgezet en geschreven. Het was iets totaal anders geworden.
| |
| |
Vroeger kreeg ik een fanmail die je vandaag niet meer voor mogelijk houdt. Een meneer die schreef: ‘Margriet, ik ken je niet. Ik ken je alleen door je schrijven. Want mijn vrouw is op jou geabonneerd’. Op jou geabonneerd! Niet op het blad! ‘Ik lees altijd Margriet weet raad. Hierbij een tientje. Ik kan je geen bloemen sturen maar koop maar voor jezelf een bloemetje met dat tientje. En weet je waarom Margriet? Omdat je zo allermachtigst goed kunt schelden!’
‘Margriet Weet Raad’ van nu, dat is ook wel goed, maar het is zo koud! Ze verwijzen alsmaar naar instanties. Ga maar daar en daar en daar naartoe! Zo gevoelloos! Daarmee help je mensen niet want ze doen dat niet. Ze gaan niet zo gauw naar instanties.
Soms weet ik niet welke herinneringen leuk en welke naar zijn. Neem bijvoorbeeld de eerste keer dat ik bij meneer Teulings (dat was die grote baas met al die drukkerijen) op het matje geroepen werd. Hij ontving me in zijn kantoor. Hij zat achter zijn bureau en toen liet hij me een stapel zien van knipsels uit ‘Margriet Weet Raad’. En hij zei, mevrouw van Eysden, als ik toesta dat u dit soort dingen blijft schrijven, dan kom ik in de hel! En toen zei ik: nee meneer Teulings. Dat u in de hel zult branden komt niet door de dingen die ik schrijf maar omdat u uw personeel uitbuit! En ik dacht toen: nu is het gebeurd, nu vlieg ik er uit. Maar er gebeurde een tijdje niets. Hij stond op en liep naar het raam en bleef een paar minuten met zijn rug naar me toe naar buiten kijken. Zonder iets te zeggen. Opeens draaide hij zich om en vroeg: wilt u een kopje koffie? |
|