| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
Een mooie vacantie.
Ruim twee maanden waren verstreken, en de langste dag was al nabij. In den tuin stond alles in vollen zomerbloei, het rozenperk leek een reusachtige bouquet, terwijl aan de bessenstruiken, die in een hoekje bij elkaar stonden, reeds roodgetinte vruchtjes door de bladeren gluurden. - Gedeeltelijk baadde de tuin nog in stralend zonlicht in het middaguur, doch langs den eenen zijwand bij de met klimop begroeide schutting, was reeds een breede strook schaduw. Hier had Dora de tuintafel heengesleept, en daarbij stond een makkelijke leunstoel, waarin Mama zat: nog wel een beetje bleek, nog niet geheel zooals vroeger, maar de krachten kwamen iederen dag meer terug, en dit heerlijke zomerweer was even versterkend als krachtig voedsel of medicijnen.
De handen rustten in den schoot, en dankbaar zwierven Ma's oogen door den tuin, langs de bloemperken, over de struiken heen, waar luidruchtig en brutaal musschen in tjilpten, en vaak ook hief ze ze omhoog naar den helderen blauwen hemel, waar geen wolkje te zien was.
Dora zat naast haar te handwerken.
‘Weet je zeker, dat het pas om zes uur uitslag is, Door?’ vroeg Mevrouw.
‘Ja, Moeder. Maar we behoeven ons heusch nergens
| |
| |
ongerust over te maken, geloof ik.’
Als ze eerlijk was geweest had ze moeten bekennen, dat ze zelf op het oogenblik alles behalve rustig was. Lodewijk was twee dagen in den Haag, om eindexamen te doen. Het schriftelijk gedeelte was goed geweest, nu was het mondeling aan de beurt. En vandaag werd het lot beslist. Om zes uur uitslag, had ze tegen Ma gezegd, doch ze wist heel goed, dat deze al om drie uur medegedeeld zou worden.
Ma zat dan echter steeds uit te kijken, maakte zich ongerust als er om half vier nog geen bericht was gekomen.
Als Lo eens niet slaagde? Ach neen, daar wilde Dora niet voor vreezen.
Maar - het geluk en het ongeluk hingen soms aan een zijden draadje. En zoo lang men geen vaste zekerheid had...
Ze hoorde de bel overgaan; dat moest een flinke ruk geweest zijn, die het geklingel zelfs tot hier in den tuin deed vernemen. Haar hart klopte heftig: als het eens een telegram was? 't Was over vieren...
In spanning keek ze naar de keukendeur. Knier zou toch wel dadelijk zijn gaan kijken? Daar hoorde ze, hoe de kamerdeur opengerukt werd, - en Lodewijk stormde den tuin in.
‘Geslaagd, Moeder - geslaagd!’
‘Lo - voorzichtig!’ waarschuwde Dora. Ma zag ineens zoo vreeselijk bleek. Maar 't was toch ook te begrijpen dat de jongen dol was. Tranen liepen over Ma's wangen en ze hield Lo omvat, terwijl ze met trillende
| |
| |
stem zei: ‘O, wat heerlijk mijn jongen, mijn beste jongen.’
Toen kwam aan háár de beurt om geluk te wenschen, en Knier kwam er ook bij, en stak ieder de hand toe, met glunder gelaat.
‘Ik begrijp niet, dat je er nu al kunt zijn, dat je het nu al wist!’ verbaasde Ma zich, toen de eerste aandoening voorbij was.
‘Omdat we U voorgejokt hebben,’ moest Dora thans bekennen. ‘Maar Lo, je bent dan toch ook heet van de pan aan komen vliegen.’
‘Ik wist het om drie uur, en een kwartier later zat ik al in den trein. Ik dacht, dan ben ik er nog eerder dan een telegram. Jaap was er ook, als 't mis was geloopen, had hij me willen troosten, - en die sleepte me letterlijk langs de straat. Ik heb nog nooit in mijn leven zoo gehold. Jaap is nu naar Papa's kantoor, om het gauw te vertellen, dat liep zoo'n stuk om, en ik wilde het eerst aan U zeggen.’
Even later verscheen Papa met Jaap al: hij legde zijn handen op Lo's schouders.
‘Jongen, dat heb je er kranig afgebracht: hartelijk gelukgewenscht. Wat heb je ons blij en gelukkig gemaakt.’
Ook Jaap kwam nader en 't waren allemaal vroolijke, gelukkige gezichten, dat het kringetje vertoonde.
‘Je blijft natuurlijk eten, Jaap,’ inviteerde meneer Sandhuys, ‘een gast meer of minder, daar breekt Door het hoofd niet mee. Die toovert ons in enkele minuten een menu voor, zooals je het in geen
| |
| |
hôtel-restaurant genieten kunt.’
‘Als het niet te druk is, voor mevrouw...’
‘Te druk? Je bent toch niet van plan om in je eentje een volksoploop voor te stellen?’
‘Neen, ik zal me heel kalm houden. Dan natuurlijk graag.’
‘We eten niet voor klokslag zes,’ verkondigde Door, die naar de kerkklok keek, waarvan de wijzers in de zon glinsterden, en die juist op half vijf stonden. ‘Ik zal nog even limonade brengen en spuitwater, en hier staat de koekjestrommel, en dan excuseeren jullie me zeker wel. Moeder, U blijft alstublieft stil zitten: ik beredder alles wel in de keuken.’
‘Je maakt voor mij toch geen extra drukte?’
‘Daar denk ik niet aan! Maar we hebben toch een feestnummer in ons midden, een aanstaand student, dat mag wel een beetje gevierd worden.’
In langen tijd hadden ze niet zoo'n gezelligen maaltijd gehad: de vreugde stond papa op het gelaat te lezen. Ma keek telkens met stralende oogen naar Lo, wat was ze dankbaar!
‘'t Bevalt jullie zeker buiten nog altijd goed, Jaap?’ vroeg meneer.
‘Meneer, 't is er zalig. Moeder trekt al een benauwd gezicht als ze er aan denkt, dat de helft van den tijd al om is.’
‘Ken je villa Dorata ook, aan den Elzenweg?’
‘O ja, zeker, zoo'n aardig vierkant huis, met een tuin er omheen. 't Is dicht bij ons. 't Staat te huur.’
‘Nu niet meer, Jaap.’
| |
| |
‘Nu niet meer? Hoe weet U dat, in vredesnaam!’ verbaasde Dora zich.
‘Omdat ik het gehuurd heb voor drie maanden,’ zei Pa kalm, maar zijn oogen flikkerden ondeugend van ingehouden pret.
De vork, die Dora juist naar den mond bracht, viel rinkelend weer terug op haar bord.
‘Wàt zegt U?’ Ze gilde die woorden formeel uit. Ma keek met groote oogen naar haar man, en ieders gezicht teekende verwondering, en een niet-begrijpen.
Papa genoot een oogenblik van aller verrassing.
‘Ik herhaal, wat ik zoo even zei: dat ik villa Dorata heb gehuurd, tot één October. We willen ook wel eens boschlucht happen, en voor luiaard spelen, dat gunnen we niet alleen aan de familie Stoetema.’
‘Ik begrijp er niets van.’ Ma schudde nog steeds het hoofd: meneer vatte haar hand.
‘Beste vrouw,’ - zijn stem klonk aangedaan, - ‘we hebben een akeligen, en zorgvollen tijd achter den rug. Maar, zooals je altijd bent geweest en blijven zult: je eischt zoo weinig voor jezelf. Je bent zwaar ziek geweest, nu weer bijna beter: dan moet alles maar weer op den ouden voet voortgaan. Maar ik heb er in stilte over geprakkiseerd: wat zou nu eens prettig en nuttig voor je zijn? En toen Veldburg onlangs zei: het zou wel goed voor uw vrouw zijn, als ze eens een poosje naar buiten kon gaan! - knoopte ik dit in mijn oor. Maar ik ken je te goed, om te weten, dat je er toch niet toe te bewegen zou zijn, alleen te gaan. Je hart en je gedachten zouden toch bij de thuisblijvenden zijn. Toen dacht ik
| |
| |
ineens: ik neem Mevrouw Stoetema in den arm. Een vrouw weet beter, wat een andere vrouw wenscht, dan een man. En zoo ben ik verleden Maandag er eens heen gegaan.’
‘Toen U zoogenaamd voor de fabriek naar Amsterdam moest?’
‘Juist, Doortje. Inplaats van op den trein naar Amsterdam, stapte ik op de tram naar Bloemdorp en bracht een allergezelligst middagje door bij Jaap's familie. Er stonden nog enkele gemeubelde villa's te huur; een paar zijn we gaan kijken, maar Dorata leek ook mevrouw het geschiktst. De zaak heeft juist vanmorgen zijn beslag gekregen, al wil je morgen aan den dag gaan, dan kun je er over beschikken.’
Ademloos had Dora toegeluisterd, toen hield ze het niet langer uit, kalm op haar stoel te blijven zitten. Ze sprong met een juichkreet overeind, schoof haar bord een eind over tafel, zoodat het bijna in botsing kwam met de sauskom, en omhelsde haar vader stormachtig.
‘O Vader, wat verrukkelijk, wat heerlijk. Moes, laat ik U ook eens pakken, hoe vindt U zooiets?’
‘Ik kan het me eigenlijk niet goed indenken. Man, hoe heb je dit in je eentje zoo gauw klaargespeeld?’
‘Je praat, of ik een kunststuk verricht heb. Met geld en goede woorden bereikt een mensch alles. Maar eet jij eerst eens fatsoenlijk je bord leeg, Dora; je staat maar heen en weer te wippen, of je van elastiek bent.’
‘Dat is Uw schuld; ik kan bijna niet meer eten, ik ben te vol van zoo'n groot nieuws.’
Maar niettegenstaande die verzekering, nam ze toch
| |
| |
weer plaats, en nam de laatste happen van haar bord.
‘Ze zit te dansen op haar stoel, om het aan Knier te kunnen vertellen,’ lachte Lo.
‘Ja, Knier! Hoe moet het daarmee als we heengaan? Knier toch zeker ook mee?’
‘Daar praten we strakjes wel eens kalm over,’ zei Ma, ‘anders komen we niet meer van tafel weg. Bel maar even, dat Knier den bak weghaalt, zoodat we aan het dessert kunnen beginnen.’
Door zuchtte nog eens diep, en zei:
‘Ik wed, dat U me vannacht in mijn slaap nog hoort zingen!’
Een week later vertrok de familie naar Bloemdorp, en nu volgde een heerlijk, rustig tijdje. Al was het weêr niet altijd geschikt om buiten te zitten, of door de bosschen te dwalen, al wisselden regenbuien en stormachtige dagen soms af met zonneschijn en zuidenwind, zoo liet niemand zich hierdoor uit het humeur brengen. Men had dezelfde gemakken en geriefelijkheid als thuis: beneden twee ruime kamers, boven vier slaapkamers, en voor Knier was op den zolder een gedeelte afgeschoten met een groot gordijn, dat was in den zomer niets erg. Er was plaats voor allen, waaronder ook Bets en Gerard gerekend konden worden, die drie weken kwamen meegenieten.
Dora maakte dikwijls tochten met de jongens, zwierf halve dagen door de bosschen, en ze hadden een tennisbaan gehuurd, waar ze heerlijk gelegenheid had haar spieren te oefenen, en ook met andere meisjes kennis
| |
| |
maakte. Aan de familie Stoetema had Ma vooral veel gezelligheid, want daar ze geen verre wandelingen maken mocht, vond ze een buurpraatje heel genoegelijk. Doch alleen zitten behoefde Ma nooit, daar werd wel voor gezorgd.
't Was een vacantie, om nooit te vergeten, vond Dora; zóó was het veel heerlijker dan in een pension te zijn, waar je altijd vreemden om je heen had, en ieder zich schikken moest naar de regels van het huis. - Knier had er een tweede meisje tot hulp bij, zoodat ze het werk best afkon, en meteen een kameraad, waarmee ze, als haar werk afgeloopen was, kon gaan ‘kuieren.’ Ze kon gelukkig best met het meisje opschieten, dat ook in Bloemdorp woonde, en dus 's nachts thuis kon slapen. Knier kreeg dáár haar huisje van aanloop, en het duet, dat die twee soms aanhieven onder het bordenwasschen, mocht meneer Sandhuys wel eens doen zuchten, - 't was toch ook een bewijs, dat ze in de keuken even tevreden waren van gemoed als binnen in de kamer.
Half September keerde men naar de stad terug; Bets en Gé waren al eerder vertrokken, en Lodewijk zou nu naar Leiden gaan om te studeeren, en daarvoor moest nog van allerlei beredderd worden. En och, wat de huishoudschool betreft, daarmee werd nog geen haast gemaakt. Ma vond het niet zoo hoog noodig, dat Dora daar nu dadelijk anderhalf jaar alles in de puntjes, tot in de kleinste onderdeden, zou leeren. En, wat allicht de hoofdzaak was: bij zichzelf dacht Ma, dat het huis wel heel erg uitgestorven zou zijn, als nu ineens al haar drie kinderen, door de week weg waren, en Dora alleen
| |
| |
's avonds, en bij de maaltijden aanwezig was. - En meneer had wel opgelet, hoe handig Dora was, en bedacht, dat bij een niet-thuis-zijn van zijn jongste, alles weer op zijn vrouw zou neerkomen. Het huishouden was wel kleiner geworden, maar de dokter had uitdrukkelijk gezegd, dat Ma 's middags een uurtje moest gaan rusten, en dat moest ze nog langen tijd volhouden ook. En meneer Sandhuys wist wel, hoe het gaan zou, als er niemand was, die er op aandrong, dat ze naar boven moest gaan; of die haar een werkje, dat ze dan juist meende niet op zij te mogen leggen, uit de handen nam.
Dora volgde nu een cursus in blouse-naaien, en het maken van eenvoudige japonnetjes. En dan wilde ze ook geestelijk er niet op achteruitgaan, of op een dood punt blijven staan, en dus nam ze een avond per week les in Duitsch en Engelsch.
‘Wat mijn Fransch betreft, daar zal ik me volleerd in rekenen,’ zei ze. ‘Van mijn achtste tot mijn vijfiende jaar heb ik daarvan al op de schoolbanken genoten. In Parijs zal ik vooreerst wel niet komen.’
En zoo werd Dora, ongemerkt, de rechterhand van haar moeder. En als ze dan eens een pluimpje kreeg, of Vader zei gekscherend: ‘Hoe zouden we het toch eigenlijk hebben moeten redden, als jij er niet was?’ - dan zei ze lachend:
‘Ja, dat weet ik niet, dan hadt U vast met de handen in het haar gezeten.
Maar eigenlijk komt Tante Joop een bedankje toe, want die is er de oorzaak van, dat ik nu zulke nooit vermoede, huishoudelijke talenten ontplooi.’ -
|
|