| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Donkere wolken.
Lo ging met den dokter mee en Dora stond alleen, alleen in de leege kamer, waar het haar toescheen, dat de familieportretten aan den wand verwonderd en nieuwsgierig op haar neerzagen. Wat deed ze hier, op dit ongewone uur, in haar eentje? En dan - dit hadden ze ook nog maar zelden beleefd: met zulk een ongewoon ernstig, droevig gezicht? -
Ze maakte nog een kop koffie klaar, en nam dit mee, voor Vader. Haar eerste blik was voor Ma: deze lag wakker en glimlachte flauwtjes tegen haar. Dora zette den kop op tafel en knielde bij het ledikant neer.
‘Moedertje, - hoe is het?’
‘'t Gaat wel... kind. Ik heb nu niets meer noodig... Ga jij gauw naar bed.’ -
‘Ja, Dora,’ zei Vader, ‘ga jij nog een paar uurtjes liggen. Ik kan toch niet meer slapen, en 't is allicht een drukke dag voor je vandaag.’
Ze streelde zacht Moeders wang, en stond op.
‘Hebt U liever dat ik ga, Vader? Ik voel me anders in 't geheel niet moe, en blijf liever hier. Slapen kan ik toch ook niet.’
‘Maar dan rust je toch in elk geval; 't is overbodig, dat je op zoudt blijven. Lodewijk komt zóó met de medicijnen, en als Mama dan ingenomen heeft, ga ik in den makkelijken leunstoel zitten. 't Is nu vijf uur: als je je
| |
| |
verslaapt, roep ik je wel. En ga nu, anders is het de moeite niet meer waard.’
Ze ging met loome schreden naar haar kamertje - slapen! Daar was natuurlijk geen denken aan: dat dacht ze tenminste. Maar jeugd en vermoeidheid lieten toch hun rechten gelden, en kort nadat ze Lo had hooren thuiskomen, en in zijn eigen appartement heen en weer stommelen, viel ze in een onrustigen slaap, met allerlei verwarde droomen, waarin - wonder genoeg - niet Mama de hoofdrol speelde, maar een reusachtige hond met bruin, goud-glanzend vel: een gefantaseerde Kazan.
Om kwart voor acht was ze alweer present, om zeven uur stommelde Knier van boven, die niets gemerkt had van de ongewone drukte in huis. Haar kamertje lag aan den voorkant van het huis, afgezonderd genoeg, en de deur, die de zoldertrap afsloot van het bovenportaal sloot ook de geluiden buiten, die anders hun weg naar omhoog zouden vinden. - Kniers lompe voetstappen langs haar deur waren ook altijd een sein voor haar, dat het tijd werd, zoo langzamerhand op te staan. Ook nu golden ze als wekker: haar hoofd voelde echter moe en pijnlijk aan. - Op het portaal hoorde ze hoe Knier staan bleef, en fluisterend sprak: Papa vertelde zeker, wat er gebeurd was. - Ze sprong uit bed, en toen ze de treden der trap hoorde kraken onder Kniers gewicht, vloog ze even naar de slaapkamer harer ouders.
‘Pa - hoe is het?’
Hij legde den vinger tegen de lippen: och, wat zag hij er vermoeid en oud uit!
| |
| |
‘Sstt, Dora, Ma slaapt.’
‘Is het aldoor goed gegaan?’
‘Niet aldoor. Eenmaal heeft Ma het nog even benauwd gehad.’
‘Ik ga me gauw aankleeden, dan kunt U straks even gaan rusten, als U wilt.’
Het koude waschwater over gezicht en armen deed haar goed, 't spoelde de loomheid heelemaal weg. Ze hoorde regendruppels kletteren tegen de ramen: misschien was het voor bloemen en planten best en groeizaam weêr, maar zij had op het oogenblik meer behoefte aan een zonnetje.
Knier toonde zich verheugd, toen ze benedenkwam.
‘Ik ben blij, dat je er bent, Door; wat is er toch allemaal? Je pa vertelde me, dat mevrouw ineens ziek is geworden. Hoe kan dat nou?’
Anders ging ze altijd met het kopje thee, dat mevrouw haar 's morgens dadelijk inschonk, naar de keuken, nu bleef ze er mee in de hand staan, nieuwsgierig, toch ook belangstellend. - En Dora moest alles vertellen.
‘Nou, ik heb wel eens gedacht, 't zal goed zijn voor mevrouw, als alle drukte voorbij is. 't Was dan hierheen, dan daarheen, of van alles op zicht: 't mensch was net den heelen dag in de weer. En 't is tòch al geen erge loopster!’
‘Maar nu moet Ma rust houden, en is er van zich vermoeien geen sprake meer.’
‘En hoe moet dat nou, met de receptie, en het trouwen? Kan dat evengoed?’
‘Daar heb ik ook al aan gedacht, maar och Knier -’
| |
| |
Dora's stem klonk ineens zoo diep neerslachtig: ‘dat kan me op het oogenbiik eigenlijk zoo weinig schelen. Als Ma maar weer gauw beter wordt.’
Knier zette haar leege kopje hardhandig op het buffet.
‘Net zoo. Een mensch denkt altijd, dat trouwen, en pretjes, de voornaamste dingen in de wereld zijn, maar als er ziekte en akeligheid komt, dan denk je aan het andere niet meer.’
Lo kwam beneden, en Dora begon voor het ontbijt te zorgen, ze wist precies, wat ieder gewoonlijk hebben wilde. Ze zou nu vader gaan aflossen, de kamer boven wat opknappen zoodat alles aan kant was, als de dokter kwam.
Papa wilde het niet ronduit bekennen, maar hij maakte zich heel bezorgd. Bijna had hij des morgens Dora opnieuw geroepen, toen zijn vrouw weer overeind was gevlogen, snakkend naar adem. Hij had haar nogmaals medicijnen ingegeven, en even later was ze weer kalm gaan liggen, in een dommeltoestand, tusschen waken en slapen in. En zoo was het nog, toen Dora boven kwam.
Deze ging stil heen en weer: in een soort van verbijstering vroeg ze zich zelf af, of er slechts een nacht, een tijdsverloop van twaalf uren lag tusschen den tijd, dat ze met gloeiende wangen zat te lezen, en nu.
Was zij nog dezelfde Dora? Alles leek haar gisteren toe te lachen: bruiloft, pretjes in 't zicht. Nu had ineens kommer en zorg in haar ziel post gevat.
Klokke tien was Dokter Veldburg er al weer; ze ging, bescheiden, de kamer af, maar bleef in de nabijheid,
| |
| |
maakte haar slaapvertrek aan kant en dat van Lo. Knier stond nu beneden voor zooveel alleen, dat die wel geen tijd hebben zou om hier boven iets te doen. - Toen ze eindelijk hoorde, dat de dokter weer zou gaan vertrekken, kwam ze dadelijk voor den dag, ze zag aan pa's gezicht, dat dokter den toestand nog niet veel beter vond. Hij haalde de schouders op, als antwoord op haar vragenden blik.
‘Nog hetzelfde, kind. Rust, rust, en medicijnen, die moeten het thans doen. Laat jij den dokter uit, en maak meteen een frisch glas bessensap klaar. Misschien wil Ma daar wel eens een slokje van nemen.’
Vreemd: 't was, of al het gesprokene buiten moeder om ging; ze had de oogen wel geopend, maar keek dof en onverschillig voor zich uit. En wéér drong zich een gedachte aan Dora op: was dit dezelfde Moeder, die gisteren om dezen tijd, vier en twintig uur geleden, naar den trein stapte, en halverwege de gracht nog eens omzag en wuifde?
‘Dokter!’ - Ze stond naast hem in de vestibule: ‘Zou het trouwen van Bets nu aanstaanden Woensdag wel kunnen doorgaan?’
‘Het trouwen? Geen kwestie van, Dora. Tenminste geen drukte in huis of wielengeratel voor de deur.’
‘Maar kàn zoo iets uitgesteld worden?’
‘Natuurlijk! Bets zou zelf toch ook ziek geworden kunnen zijn, en dan hadden ze haar toch niet naar het stadhuis kunnen dragen of sleepen! Als Bets niet zoo gauw terugkwam, zou ik zeggen, schrijf haar, of telegrafeer, maar een brief komt allicht niet eens meer
| |
| |
over, en een telegram brengt zoo'n ontsteltenis teweeg. Ik kom vanavond nog eens kijken, hoor!’
't Was een lange, naargeestige dag, die toch betrekkelijk nog gauw voorbij ging voor Dora, die genoeg bezigheden had. Het middagmaal gebruikten ze om beurt, papa en zij: Lo had den heelen dag les, moest spoedig eindexamen doen, zat midden in de repetities, daar had ze dus weinig aanspraak of gezelligheid aan. -
‘Zoo moe, zoo vrééselijk moe!’ -
Die verzuchting slaakte Ma telkens: nu ze eenmaal liggen moest, scheen het wel, of haar krachten geheel weg waren. Ze gebruikte weinig, maar toch vond dokter Veldburg des avonds den toestand niet slechter: niet slechter, maar ook niet beter.
Gelukkig hadden de benauwdheden zich dien dag niet herhaald.
‘Ik zou in uw plaats nog maar een ledikant op de kamer zetten,’ ried hij aan. ‘U kunt dan ook gaan rusten, want bepaald gewaakt behoeft er niet te worden.’
‘Dan is het in elk geval daarvoor mijn beurt,’ zei Dora beslist. ‘Papa is den heelen nacht opgeweest.’
‘Anders, - ik zou wel een verpleegster kunnen zenden.’
‘Een verpleegster!’ Dora riep het uit, terwijl haar een heete blos naar de wangen steeg. ‘Die hebben we nooit noodig, dokter, nóóit! Twee grootc dochters in huis, en dan nog geen handen genoeg, om een Moeder te verzorgen!’
Papa wendde zich eensklaps om: hij voelde iets voch- | |
| |
tigs in de oogen. Neen, hij was niet iemand, die zich gauw kon geven, die aanhalig of teeder deed; anders had hij thans stellig zijn jongste in de armen gedrukt.
Dokter Veldberg drukte haar de hand.
‘Bravo, Dora, zóó mag ik het hooren. Neen, ik geloof ook niet, dat je Moeder ooit aan betere handen toevertrouwd kon worden, dat het haar ook maar aan iets zal ontbreken.’
Toen hij vertrokken was, sleepte papa met Lodewijk den ruststoel, die in tijden, als er veel logé's waren, dienst deed als bed, van den zolder, en Dora maakte hem gauw in orde. De logeerkamer was toch niet in gebruik: ze haalde dus de kapokmatras van het ledikant, die ze bovenop de zeegrassen kussens legde, waar de stoel mee bedekt was. Zoo was het even zacht, als op een gewoon ledikant.
‘Vader,’ smeekte ze, ‘laat mij nu hier slapen. Heusch, ik ben dadelijk wakker, als Ma zich maar even beweegt. Gaat U nu op de kamer van Bets.’
‘Kind, ik zou toch geen rust hebben. Oudere menschen hebben veel minder slaap noodig dan de jeugd, weet je dat wel? Ik beloof eerlijk, dat ik rustig ga liggen, en is er iets, dan waarschuw ik direct.’
Maar het laatste was niet noodig: ze werd niet gestoord in haar nachtrust, de nacht was kalm voorbijgegaan, een paar keer had Ma iets noodig gehad, maar hij had verder goed geslapen, verzekerde hij.
Dora was blij, dat ze Bets straks zou terugzien. 't Was ook geen prettig aankomen voor eene stralende bruid, die fleurig en vroolijk van de reis kwam, alles
| |
| |
in een feestroes meende te vinden. Wat een teleursteliing!
Lodewijk zou haar om half drie van den trein gaan halen: hij kon haar dan vast voorbereiden, eenigszins op de hoogte brengen, zoodat ze bij thuiskomst niet al te zeer schrok.
't Was hoog tijd, dat Bets kwam, want des morgens keek Dokter Veldburg bedenkelijk, hij vond die kalmte en matheid geen best teeken. En terwijl hij Moeders pols tusschen de vingers hield, het horloge op de sprei vóór zich, overviel haar plotseling een nieuwe aanval, die haar gezicht donkerrood kleurde, en het later, spierwit, achterover deed zakken, op het kussen.
Wel een half uur bleef hij boven: onderzocht Ma, beluisterde de hartslag, maar schudde tenslotte het hoofd. Hij kon raad geven, drankjes voorschrijven, maar verder ging zijn macht ook niet.
Geen volle week was Bets weg geweest, maar Dora hunkerde naar het oogenblik van haar terugkeer, alsof ze maanden waren gescheiden, Bets naast zich, beteekende een troost, een helpster, een medestrijdster, en gedeelde kommer en zorg is immers halve zorg?
Toen er gebeld werd, en op het voorraam getikt, vloog ze naar de deur: gelukkig, daar waren ze.
Bets liet het bijna niet tot een begroeting komen.
‘Door! Wat is hier allemaal gebeurd? Is Moeder ziek? Lo vertelt me allerlei dingen, maar ik moet je zeggen, dat ik de helft er niet van begrijp.’
‘Laat Door het je allemaal maar uitleggen, die is beter op de hoogte, en bijna den heelen dag boven.’
| |
| |
Lo had de waarschuwing meegekregen, niet te zeggen, dat het ernstig was met Ma: hij moest alleen maar voorbereiden. 't Was geen gemakkelijke taak voor hem geweest.
Het eene oogenblik had hij verzekerd, dat het ‘niets’ was, en een ander oogenblik keek hij bedenkelijk. En Bets, die uit den hoogsten hemel viel, en pijnlijk voelde, hoe ze ineens met beide voeten op steenachtige aarde terecht kwam, wist niet, wat ze er allemaal van moest denken. 't Leek haar zoo ongerijmd: kort geleden Ma opgewekt en gezond verlaten, en nu zulke geheel andere berichten.
‘Kan ik dadelijk naar boven gaan?’
Ze vroeg het, terwijl ze haar mantel nog niet eens uitgetrokken had.
‘Neen, liever niet. Kom eerst rustig even binnen een kopje thee drinken, je hebt zoo'n lange reis achter den rug. Dan kan ik je beter van alles op de hoogte brengen.’
Nu zaten ze tegenover elkaar, en Dora deed verslag, waarbij Bets haar telkens in de rede viel.
‘Waarom heb je niet getelegrafeerd?’
‘Omdat de dokter dat onnoodig vond. En wat had het nòg gegeven? We hebben het in het spoorboekje nagezien: dan had je gisterenavond om half elf hier kunnen zijn, en den heelen dag bovendien in angst gezeten.’
Bets kneep de handen in elkaar.
‘En als Ma niet gauw beter wordt... hoe moet het dan... met het trouwen?’
Dora had medelijden met haar: ach ja, ze was geheel
| |
| |
vergeten, dat daar een bruid tegenover haar zat, die over enkele dagen in het huwelijk zou treden. Ze zag ineens de beeldige wit-zijden japon voor zich, die Bets zelf nog niet eens had aanschouwd, en die boven op de sprei van het logeerbed, netjes onder wit vloei verborgen, lag te wachten. - Ze kon niet dadelijk met de jobstijding aankomen, dat dokter Veldburg over dien trouwdag had gesproken als over een onmogelijkheid, tenminste op den daarvoor bestemden datum.
‘Daar moet je het straks maar eens met papa over hebben, die weet zoo iets beter. Ik zal even gaan kijken, of Ma soms slaapt, dan kan Pa hier een poosje komen, en kun je vrij-uit praten, want boven is het voor Moeder te druk.’
Maar Bets stond tegelijk met haar op.
‘Zeg..., ik kan merken, dat je een poosje dochteralleen in huis bent geweest. Maar ik ben. er ook nog, al is het maar kort; ik laat me hier niet afschepen.’
‘Maar als het nu beter is, dat je beneden blijft, om Ma?’
‘Als Ma slaapt, kan ik eventjes om den hoek van de deur kijken, dàt laat ik me niet ontnemen. En als Ma wakker is, kan ik haar een zoen geven, en goedendag zeggen. Dat zal toch geen kwaad doen? Ik kan minstens even zacht op de teenen loopen als jij.’
Doch Ma was wakker, haar oogen waren op de deur gericht toen deze langzaam en geruischloos openging. Zelfs Vader had geen naderende voetstappen vernomen.
‘Dag, Ma.’
Bets boog zich over haar moeder heen.
| |
| |
‘Dag... kind.’ Het was slechts een gefluister. ‘Goede reis... gehad?’
‘Ja, Moes, best. Ik zal U later alles wel vertellen. Dat is zeker beter?’
‘Ja... goed. Ik ben nu zoo moe... Ik ben nu zoo moe... ik ga liever slapen.’
‘Dan blijf ik meteen hier,’ zei Dora zachtjes. ‘Moet U niet juist innemen? Kijk, 't is half vier, zoowat de tijd. Vader, gaat U met Bets mee, dan kunt U beneden een kopje thee drinken. Kijk, Bets:’ - ze probeerde opgewekt te doen, nu ze Moeders blik op zich gericht voelde, - ‘nu ik hier zoo rustig bij Ma boven zit, komt meteen mijn handwerk eens af, dat geborduurde waschtafelkleed, voor tante Joop.’
Pa en Bets gingen heen: ze gaf Ma het drankje in, legde het kussen en de sprei glad, en toen ze zag, dat Ma's oogen werkelijk dicht vielen, ging ze aan het tafeltje bij het groote raam zitten, dat uitzicht gaf op den tuin. De seringenboom vertoonde al een lila tint, die boom was altijd een van de eersten onder zijn collega's. Zeker omdat in dien tuinhoek de zon altijd het vroegst kwam, en er het langst scheen te blijven hangen. En de gouden regen liet ook al gele knoppen zien, terwijl de clematis, die haar ranken slingerde om den stam en de onderste takken, ook reeds begon te ontspruiten. De wit geschilderde tuinbank stond er zoo uitnoodigend onder, en het tuintafeltje had Knier juist gisteren van den zolder gehaald, afgeboend, en er ook gedeponeerd. Ze had in een mosterdpotje een paar tulpen gezet, de laatste uit een bloemstuk van Bets, die nog niet ver- | |
| |
flenst genoeg waren in haar oog om weg te gooien, - en dat had ze midden op tafel neergezet. Er zat toch wel een beetje poëzie in Knier, ondanks haar boersch uiterlijk, en lompe manieren.
Vlak bij het raam, in den top van een jongen kastanjeboom zat een merel te fluiten: tju - tju, - tju! En ergens in de verte, vanuit een anderen boomtop, klonk een antwoord, - tju - tju -tju! Even lief, even smeltend. Alles scheen lucht aan zijn blijdschap te willen geven, over het mooie weer, de stralende zon, alsof er overigens geen leed of verdriet op de wereld bestond.
Ze boog het hoofd over haar handwerk: kom, wat gaf het, te zitten droomen! Het was beter, te werken. -
Voor haar, op de tafel, lagen boeken van papa. Die had hij vanochtend gauw zelf even van het kantoor van de fabriek gehaald. Gelukkig, dat de boekhouder zich daar kon redden, en dat er zoo'n goede meesterknecht aan het hoofd van het personeel stond. Pa behoefde zich niet bezorgd te maken, dat de boel er in 't honderd zou loopen, als hij er eens een poosje niet geregeld kwam. - Dat gebeurde anders ook hoogst zelden, voor de buren was hij zoo goed als een klok. Tien minuten voor negenen ging meneer Sandhuys de deur uit, kwart over twaalf kwam hij er weer in. Dan sloeg tegen half twee de voordeur achter hem dicht, en was hij iets over vijven weer present. Zoo ging het, uitgezonderd Zondags, en een enkelen keer, als hij uit de stad moest, dag in, dag uit...
Beneden hoorde ze praten, als een onduidelijk gegons
| |
| |
kwam het tot haar. Ze werkte stil door, en wierp telkens een blik naar het ledikant. Mama sliep, het hoofd eenigszins op zij; een kamerschut, naast het ledikant geplaatst, hield haar gelaat in de schaduw, zoodat het licht van buitenaf haar niet hinderde.
Na een poosje hoorde ze iemand boven komen; de deur van Bets' kamer werd geopend. Ze rees overeind: Moeder was in rust, een oogenblikje kon ze wel weg. Ze trad bij Bets binnen; deze zat bij de tafel, een zakdoek tegen de oogen gedrukt en toen ze haar hoofd ophief, zag Dora een beschreid gezicht.
‘Bets ... wat heb je met Pa afgesproken?’
‘Och... Door...’ Bets nokte, en slikte een paar maal: ‘Pa heeft me verzekerd, dat het trouwen beslist niet kan doorgaan Woensdag... Maar je moet niet denken ... dat ik zoo zelfzuchtig ben ... dat ik daarom huil... 't Zal voor Gerard wel een groote teleurstelling zijn; ik zal hem dadelijk schrijven, dat hij nu Zaterdag niet behoeft te komen, maar het uitstelt. Als hij nu een week verlof krijgt, kan hij het later misschien niet wéér nemen, en van receptie is Zondag natuurlijk ook geen sprake. We zullen vanavond en morgen een advertentie in de courant zetten. Maar och ... dat is alles eigenlijk bijzaak ... als Moeder maar weer beter wordt.’
‘Beter worden! Natuurlijk wordt Moeder beter. Daar twijfelt niemand aan; 't is maar de vraag, hoe lang Ma moet blijven liggen.’
Bets bette haar oogen aan de waschtafel, nam toen een schrijfcassette uit de kast.
‘Ik kom bij jou op de kamer zitten, Door; de beurt
| |
| |
is nu aan mij om bij Ma te blijven. Ik zal er vannacht gaan slapen ook.’
‘Dat dacht je maar; je hebt vandaag zes uur in den trein gezeten, je moet eens in den spiegel kijken hoe moe en verreisd je er uitziet. Ga jij maar bijtijds in je eigen mandje; ik vind het niets naar om op den ruststoel te liggen.’
Ze gingen nu samen bij het raam zitten, de pen van Bets vloog over het papier. Dora behoefde er niet mee te spotten, dat ze dadelijk alweer zat te schrijven: er was nu een geldige reden voor.
't Leek als een rouw-advertentie, dien avond in de stads-courant: Wegens familie-omstandigheden wordt de receptie en het aanstaand huwelijk van mejuffrouw E. Sandhuys en den heer G. van Sprenkel tot nader aankondiging uitgesteld. Bezoek kan niet worden afgewacht. -
De letters grijnsden Bets tegen, en toch was ze dankbaar, dat ze nog thuis was, dat ze Ma nog kon oppassen en helpen. Als Ma nà den trouwdag ziek was geworden, wanneer zij al in Winschoten was geweest, was het nog erger. - 't Was echter lastig, dat bijna al haar hebben en houden al in haar nieuwe woning stond, voor die paar dagen, die ze gedacht had nog in huis te zijn, had ze, behalve haar bruidsjapon, nog maar een gewone rok en blouse achtergehouden, en het mantelpak, waarmee ze op reis zou gaan. En haar kamer al bijna geheel onttakeld, de foto's en platen van den wand, op waschtafel en toilettafel slechts het hoog-noodige. Haar makkelijke stoeltje, haar boekenkastje, haar bloemenstandaard bij
| |
| |
het raam, alles weg. Het gaf zoo'n idee, of ze hier niet meer hoorde, of het haar werkelijk tehuis niet meer was, - terwijl het andere, dat ze er voor in de plaats zou krijgen, nog voor haar gesloten bleef.
't Bleven drukkende, zorgvolle dagen: klagen deed Ma nooit, doch 't was te zien, hoe de benauwdheden haar afmatten, en de koorts haar kracht deed afnemen. Om beurten bleven zij 's nachts op de kamer, en ook overdag was er altijd een van drieën in de nabijheid. Lodewijk kwam eens een enkelen keer op de kamer zitten, maar omdat hij spoedig examen had, werd hij eigenlijk steeds naar zijn boeken teruggezonden. Hulp behoefde hij niet te bieden, die had Ma genoeg. - Nog éénmaal had de dokter het woord verpleegster genoemd, doch op de vraag van Bets, met trillende lippen geuit, of hij niet tevreden was over háár verpleging? - had hij moeten bekennen, dat hij er juist over sprak, om haar van wat zorg te ontlasten.
‘Begint U er dan alstublieft nooit meer over, dokter. Al blijft Moeder een jaar lang ziek, dan willen we nòg geen vreemde aan haar bed zien.’
De dag, voor den trouwdag bestemd, was stralend van zon, en zacht en zoel als een zomerdag; even had Bets, met vochtige oogen, naar de groote zwarte cijfers en letters op de kalender gestaard: 23 April. De wit zijden japon was voorzichtig in een laken gespeld, in de kast op haar kamer gehangen, die verder toch al zoo goed als leeg was. Wat zou het heerlijk geweest zijn, als nu Dokter Veldburg ook eens had kunnen zeggen, dat hij Moeder wat beter vond. Hij mompelde
| |
| |
echter meestal, hoofdschuddend: ‘Die zwakte, die zwakte!’ -
Dora had ook aan tante Joop geschreven, die dadelijk antwoordde, dat ze over wilde komen, als ze dat prettig zouden vinden of hulp noodig hadden. Wim lag op dat oogenblik juist met mazelen, doch het ergste was al voorbij, zoodat die wel gauw weer beter zou zijn.
Op een avond lette Dora op, hoe Dokter Veldburg langer dan anders, moeders pols tusschen zijn vingers hield, en zijn wenkbrauwen fronste.
‘Er moet verandering komen,’ hoorde ze hem mompelen; hij zei het zacht, heel zacht, maar haar gehoor was scherp, en toen ze zijn lippen zag bewegen, las ze de woorden dan ook bijna evenzeer, als dat ze ze opving. Hij schreef een recept, en gaf nog enkele aanwijzingen, doch lette Dora's bleekheid niet op, toen hij bij de deur van de ziekenkamer afscheid van haar nam.
Er moet verandering komen! suisde het door haar hoofd; ja, dat had ze zichzelf ook al eens gezegd. Hoe lang duurde moeders ziekte nu reeds? Drie weken. Drie weken van koorts, soms een benauwdheid, hoe moest een lichaam daardoor verzwakken! -
Dien nacht sliep ze weinig, ook al lag ze in haar eigen ledikant, in haar vertrouwd kamertje. Ze luisterde telkens ingespannen of ze ook iets op kon vangen van geluiden van de ziekekamer, of Ma ook riep. Maar alles bleef stil, en toch, als ze indommelde, was het slechts een hazeslaap. Doch tegen den morgen, toen de zon zijn nadering al kenbaar maakte, kreeg haar een vaste sluimering te pakken, zoodat ze niet eens het gestommel
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
‘Er moet verandering komen,’ hoorde ze hem mompelen.
(Bladz. 176.)
| |
| |
hoorde van Knier, die naar beneden ging.
Ze schrok overeind, toen ze Bets voor zich zag staan, gekleed en wel.
‘Je hebt een goed nachtje gemaakt, Door, kijk eens op je horloge: half negen.’
‘Waarom riep je niet eerder? Hoe heeft Ma het gehad?’
‘Nogal onrustig. Ma wou eerst die nieuwe medicijnen niet innemen, 't gaf toch niets, zei ze.’
‘O, Bets!’
‘Maar kind, daar moet je niet zoo'n beteekenis aan hechten! Ik geloof, dat het voor jou toch te zwaar wordt, den heelen dag in de weer, òf beneden, of boven.’
‘Waarom? Omdat ik eventjes een beetje huil? Ik heb slecht geslapen, en akelig gedroomd, dat zit me nog in mijn hoofd.’
Dokter Veldburg kwam als gewoonlijk klokke tien, en zei, toen hij heenging, tot meneer Sandhuys: ‘Tegen den avond kom ik weer: als U eenige verandering waarneemt, moet U me dit dadelijk laten weten. Ik geloof, dat de ziekte het hoogtepunt heeft bereikt.’
Papa zei niets aan de anderen, maar Dora had wel gemerkt, hoe hij zacht met den dokter had staan praten, en hoe gejaagd hij daarna was. Hij ging niet naar de fabriek, doch bleef boven, en toen het doktersbelletje klonk, zag ze, hoe papa òpschrok.
‘Laat dokter dadelijk boven!’ zei hij, alsof dat ooit anders gebeurde, alsof deze niet steeds meteen de trap opging.
Bets zat op haar eigen kamer te schrijven, - | |
| |
en Dora ging naar beneden, en nam plaats bij de tuindeuren, en keek met oogen, die eigenlijk niets zagen, naar buiten. O, dat angstige, hulpelooze gevoel, dat haar hart met heftige slagen deed kloppen, kon ze dat niet kwijt raken vandaag? Waarom drukte alles haar thans met looden zwaarte? Was ze in de huiskamer, dan vond ze geen rust, dan trokken duizend onzichtbare draden haar weer naar Moeders ziekbed heen. -
Haar opmerkzaamheid werd getrokken door een soort van samenspraak bij de voordeur, die nu juist niet van bijzonder vreedzamen aard scheen te zijn. Ze hoorde Kniers stem, ingehouden, maar toch driftig, en een luide ruzie-achtige toon, die er tegenin ging.
Ze fronste de wenkbrauwen: was Knier nu niet wijzer, om daar op de vloermat te staan krakeelen?
't Gesprek scheen eindelijk afgeloopen: de voordeur viel in 't slot, en Knier slofte door de gang, trok de keukendeur, blijkbaar nijdig, dicht.
Dora stond op: daar wilde ze iets meer van weten, ze was thans evenzeer het hoofd van het huishouden, als Bets, en het was noodig, dat Knier soms eens op haar plaats werd gezet. -
Ze kwam in de keuken, waar Knier met een verhit gezicht aardappelen stond te schillen; de lippen hield ze op elkaar geklemd, als was ze bang, dat er anders nog eens minder vleiende uitdrukkingen aan zouden ontsnappen.
‘Knier,’ zei Dora, ‘wie had je daar aan de deur?’
‘Me zuster.’
‘Waarom liet je haar niet even achter? Jelui stond
| |
| |
daar als een paar vischvrouwen te kijven, zou ik zoo zeggen.’
Knier scheen iets weg te slikken, toen barstte ze uit, op gedempten toon:
‘Achterlaten? Ik had nog liever! Ze hebben geen hart in derlui lijf, dat zeg ik maar. Weet je wat ze wou? Dat ik morgenavond mee zou gaan naar die bruiloftspartij van de zuster van haar vrijer, die is de bruid. En ze noemde me een stijve hark, een saaie piet, dat ik ervoor bedankte. Ja, ik zal daar liedjes gaan zitten zingen, en misschien nog dansen ook, terwijl mijn mevrouw hier zoo náár leit. Ik zou het mezelf later nooit vergeven, als....’
Toen keerde ze zich haastig om, en verdween in de bijkeuken.
Dora stond roerloos. Goeie, hartelijke Knier! schoot het even door haar hoofd, die een lang tevoren gekoesterd pretje opgaf, uit vrijen wil, en er onaangenaamheden en standjes voor opliep terwille van hen.
Maar met een vlijmende pijn, een steek in het harte hoorde ze nu ineens die woorden weerklinken ... ‘terwijl mijn mevrouw zoo náár leit!’ - En wàt zou Knier zichzelf later nooit vergeven? Dat ze gedanst had op een avond dat misschien, misschien...
Met wankelende schreden ging Dora weer naar binnen, en viel op een stoel bij tafel neer, haar hoofd zonk op de gekruist liggende armen. Ze kreunde.
O Knier, ben jij dan ook ergens bang voor, zie jij dan ook een schaduw aansluipen door het huis, zacht en dreigend? Was het niet genoeg, dat de druk op ons
| |
| |
gezin lag van het spoedig vertrek van Bets, dat de gedachte daaraan Mama soms de tranen in de oogen deed komen, en Papa deed mijmeren? Moet er nòg een afscheid genomen worden, maar nu een vreeselijk afscheid, een afscheid voor goed?
Een wild snikken deed haar lichaam schokken. O neen, vloog het door haar hoofd, dàt niet, neen, dàt niet! We kunnen Moeder niet missen, ons leven zou grauw en vreugdeloos zijn zonder haar; alle licht zou er uit verdwijnen. Dat denkbeeld is niet te verdragen, moeder weg, Bets weg. Maar Bets komt terug, diè is er toch nog, die kan schrijven en met ons medeleven, maar de dood - dat is het einde. -
De deur werd zacht geopend, ze merkte het niet. Dokter Veldburg kwam binnen, legde haar de hand op den schouder. ‘Dora, kind, maak je niet zoo van streek!’
Het was een roodgevlekt, behuild gezicht, dat tot hem omhoog zag, met angstig-vragende oogen.
‘Dokter ... hoe gaat het ... boven?’
Met moeite kwamen haar de woorden over de lippen; hij zag haar ernstig aan.
‘Dora, ik durf niet te zeggen, dat ik als mensch de toekomst in mijn hand heb. Maar ik geloof, ik durf te gelooven, dat Mama weer herstellen zal. Er is eenige verbetering ingetreden.’
Wat was dat? Draaide de kamer met haar in het rond? En dokter Veldburg, die toch vlak bij haar stond, week hij al verder en verder weg? Hoorde ze thans, heel uit de verte, zijn stem? Hij vroeg om water!
Even later vond ze zichzelf in Vaders leunstoel zit- | |
| |
ten, en de dokter stond met een leeg glas in de hand naast haar: had zij dat zoo juist uitgedronken? Maar hoe kwam ze zoo vreemd, zoo hulpeloos? Dat was toch niets voor háár. Wat had Dokter Veldburg ook weer gezegd? Je moeder ... wordt beter!
Ze uitte een kreet: ‘O, dokter!’
Ineens kwam alles haar weer voor den geest: nu besefte ze pas, hoe ze niet meer op genezing had wagen te hopen, hoe de wanhoop haar overmeesterd had.
De dokter greep haar beide handen.
‘Dora, meid, wees nu sterk. Je bent altijd zoo flink geweest, blijf dat nu. Je moeder heeft je hulp zoo noodig, en zal die nog een langen tijd noodig heben! Daar komt je vader aan, en ga ik weg. Er wachten nog zooveel patienten.’
‘Wéér stroomden haar de tranen over de wangen, maar nu waren het weldadige, nieuwe kracht-gevende tranen. Ze knikte dokter Veldburg slechts toe, ze vermocht niet te spreken, ze kòn het niet. Ze hoorde, hoe haar Vader met den dokter praatte, waar ze de lange gang langzaam ten einde liepen.
Eindelijk kwam Papa binnen, en ongewoon teeder trok hij haar naar zich toe.
‘Dora! - de dokter heeft nieuwe hoop gegeven.’ -
Dora sloop naar boven, naar haar eigen vertrekje. Wat ze nu ging doen, dat mochten geen andere oogen aanschouwen, daar mochten slechts de portretten aan den wand getuige van zijn. Ze knielde voor het ledikant neder, vouwde de handen en een dankgebed steeg op, uit het diepst van haar hart, tot Hem, die
| |
| |
gebieden kon over Leven en Dood. -
Hoe geheel anders voelde ze zich, toen ze zich weer verhief, als gesterkt, en een heilige, plechtige ernst vervulde haar. - Zou ze even naar Mama toe gaan? Doch ze zag in den spiegel hoe rood haar oogen waren, hoe vlekkerig haar gezicht. Wat moest ze zeggen, als Ma het eens opmerkte? Misschien zou ze zich ook niet goed kunnen houden, als ze nu naar binnen ging, en haar ontroering mocht Ma eens kwaad doen. Bets zat er nu, dus het was beter, dat ze even wachtte.
Beneden in de vestibule viel haar oog onwillekeurig op den kapstok. Hé, wat was dat voor een mantel van donkergroen laken, en een groen fluweelen muts er bij? Die had ze nog niet eerder gezien, en toch, jawel, leek het haar iets bekends.
Terwijl ze dit in haar brein verwerkte, trad ze de huiskamer binnen.
‘Tante Joop!’
Ze vloog op de pas aangekomene toe. Wat deed dat vriendelijke, lieve gezicht haar goed. Onstuimig kuste ze haar.
‘Tante, hoe komt U hier?’
‘Met den trein van zes uur, ik ben met dezelfde gegaan, als waarmee jij bent vertrokken. Je schreef wel niet, dat ik komen moest, maar ik meende toch wel tusschen de regels door te lezen, dat Moeder erg ziek was, en ik had zóó toch ook geen rust. Wim mocht weer buiten, dus ik nam een kloek besluit, en zei: ik ga erheen, ik moet!’
‘Dus zijn Oom en Wim nu alleen?’
| |
| |
‘Als Oom niet thuis is, is Wim bij de familie Hoorweg, waar hij ook koffie drinkt, omdat Oom niet altijd op tijd thuis kan komen. Dat zijn, nu ik ze goed leer kennen, toch beste menschen. Toen Eva hoorde, dat je moeder ziek was en ik wel graag eens zou willen gaan kijken, boden ze dadelijk aan, voor Wim te zorgen. Ik behoef dus nergens zorg voor te hebben, - Zou ik nu naar boven kunnen gaan? Ik verlang er zoo naar.’
‘Joop!’ zei Papa vriendelijk, doch beslist: ‘Wees er niet boos om, maar ik heb liever, dat Marie je vanavond niet meer ziet. Iedere opwinding moet vermeden worden, en het gaat nu tegen den nacht.’
‘Maar als ze slaapt, mag ik dan even om het hoekje kijken?’
‘O, natuurlijk, daar is geen bezwaar tegen. Maar je begrijpt, ik zeg alles om Ma's bestwil.’
‘Ik begrijp het. En nu, Door, kom eens kalm bij me zitten. Ik heb vooreerst niets noodig, want ik heb thuis om twaalf uur gegeten, en nu in den trein mijn broodjes gebruikt. Het eenige waar ik naar verlang, is, dat je me van alles eens vertelt. We hadden ook niet gedacht, elkaar zóó terug te moeten zien, hé. Dat is anders, dan voor een trouwpartijtje te moeten overkomen, doch ik beloof je, dat ik daar evengoed nog bij zal zijn.’
Zoo zaten ze bij elkaar, in de vallende schemering, hoe geheel anders eindigde de dag, dan hij voor Dora begon! Dat was te danken aan het plantje, dat de mensch hoop noemt, des morgens was het bijna verstikt geweest, nu bloeide het opnieuw in vollen luister.
|
|