Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel C
(1920)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
Weer is er een trouwe makker
Uit onz' kleine kring gescheurd,
En door hen, die overbleven
Weggebracht, en diep betreurd.
Ach! wanneer de jaren nadren,
Dat de krachten ons vergaan,
Hoort men steeds met dieper weemoed
Hier het scheidingsklokje slaan.
Nog te meer, wanneer een makker,
Zo bemind, daar heen moet gaan,
Die getrouw, zo vele jaren
Aan onz' zijde heeft gestaan.
Die van onze lentejaren
Tot onz' levenswintertijd
Alles met ons heeft genoten,
Vreugde net zowel als strijd.
Ach! hoe eenzaam wordt dan 't paadje,
Dat ons naar de rustplaats leidt,
Waar ook ons, na 's levens woeling
Stille rust en vrede beidt.
Gij ook, oude, trouwe makker,
Weggenomen van onz' zij,
Laat uw plaats tans stil en ledig
In de oude vrienderij.
Hoeveel jaren, trouw te zamen,
Hebben wij op 's levens baan
Hier gewandeld en nu moest gij
Nog vóór mij, daar henen gaan
| |
[pagina 59]
| |
Ach! waarom toch, nam de bode
Van daarboven, u tans heen,
En liet mij, uw oude makker,
Op mijn verd're weg alleen?
'k Weet, uw lijden was hier bitter,
Maar geduldig droeg g' uw kruis
En gij volgdet, zonder morren,
Stil de bô naar 't Vaderhuis!
Maar voor ons, die achterblijven,
Is uw heengaan een gemis,
Dat door tijd noch levenswiss'ling
Ooit kan worden uitgewist.
Saam met vrienden en uw kindren,
Wie gij, ach! zo dierbaar waart,
Hebben wij uw stoff'lik hulsel
Toevertrouwd aan Moeder aard.
Slaap dan in deez' sombre dreven,
Trouwe makker, slaap daar zacht,
Want ge hebt uw taak op aarde
Trouw naar 's Heren wil volbracht.
Maar uw beelt'nis zal niet sterven,
Noch voor mij verloren gaan,
Tot ook 't uur voor mij zal komen
Om daar ginds naar u te gaan.
|
|