Nationale en Afrikaanse gedigte in Kaaps-Hollands. Bundel A
(1916)–Melt Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
Rust daar zacht, al spreidt geen treurwilg
Over u zijn groene blaan,
Of al wijst geen steen of kruisje
Mij weer uw begraafplaats aan.
In mijn hart toch blijft gij leven
En bij 't snellen van de tijd
Heb ik peinzend menig uurtje
U, mijn hondje, toegewijd.
U vergeten? trouwe diertje?
Neen, dit kan mijn harte niet,
Gij, die mij zo menig malen
Waart tot troost in mijn verdriet.
O, hoe dikwerf als het lijden
Moedloos soms mij nederboog,
Dreef gij door uw vleiend strelen
Ieder traantje uit mijn oog.
Trouw waart gij mij heel uw leven,
Trouw in waarheid, niet in schijn.
Was ik ziek, gij waart ook treurig,
't Was als voeldet gij ook pijn.
Waar ik werkte, rond ging dolen,
't Zij 'k mijmerd' in d' avondtij,
Waar ik heenging, ging gij mede,
Altoos waart gij dicht bij mij.
Neen, ik zal u niet vergeten,
Hoe de tijd mij ook ontschiet.
Het herdenken aan mijn Flora
Rooft hij aan mijn harte niet.
En heeft eens de wind de heuvel
Van uw grafje weggevaagd,
En de asse van uw beentjes
In het eeuwig niet gejaagd,
Blijv' tot grafschrift dan deez' regels,
Die uit zuivre dankbaarheid
Door uw meester, aan uw deugden
En uw trouw zijn toegewijd.
1867.
|
|