Het vuur, dat niet wordt uitgebluscht
(1868)–Jan ten Brink– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
Waarin de auteur de meening van eene welwillende kritiek verneemt en tot zijne voldoening verkondigt, dat het vuur niet uitgebluscht wordt.Het voorbeeld der keukenmeid van den onsterfelijken. Molière heeft wellicht reeds menigeen, die niet waardig is den schoenriem van den grooten blijspeldichter te ontbinden, aangespoord, om zijne gewrochten aan den een of ander uit zijne omgeving voor te lezen en met de gemaakte opmerkingen zijn voordeel te doen. Alzoo ging het ook met den auteur dezer regelen. Toen hij zijne geschiedenis tot op dit laatste hoofdstuk voltooid had, las hij het geheel aan zijne goedhartige en geduldige tante Sara voor. Waar tante Sara woont en leeft, doet hier niets ter zake, noch dat zij eene eerwaardige, bejaarde dame is, die veel van breiwerk en lektuur houdt, en niet afkeerig is, om met zeker gezach in letterkundige, vooral in theologische quaestiën te vonnissen. Tante heeft kind noch kraai en woont alleen met een nichtjen, 't welk zij als dochter heeft aangenomen. Tante is er op gesteld, dat haar neef en zijne vrouw eens in de week komen thee drinken, en dat hij dan 't een en ander komt voorlezen. Zoo maakt hij daar somtijds gebruik van, om meê te deelen, wat hij zelf mag hebben opgesteld, en dan is Tantes oordeel strenger dan gewoonlijk. Ook Nicht Anne-Bet komt | |
[pagina 316]
| |
dan aan 't woord en steeds valt er wel het een en ander te vernemen, dat voor neef zeer uitmuntend geschikt is. 't Is reeds zeer lang geleden, dat Tante het laatste deel dezer vertelling hoorde en toen was er eene groote zwarigheid: - de auteur had nog geen titel voor zijne novelle gekozen. Hij rolde het manuskript in een en zag Tante verlegen aan. - ‘En hoe heet nu dat verhaal?’ - vroeg Nicht Anne-Bet snel. - Ja dat is een gek geval,’ - andwoordde de auteur - ‘ik heb er nog geen titel voor kunnen vinden!’ - ‘Dan moet Tante maar eens helpen!’ - zeî Nicht glimlachend. Tante stak de gouden breinaald in den witten tour en bedacht zich eene pooze. Eindelijk sprak ze: - ‘Het denkbeeld van je verhaal, dat me 't belangrijkst scheen, Neef! was het kontrast tusschen den ouden heer Staak en Herman. Beiden hebben voortdurend te kampen met een verborgen leed, de een wil de wroeging van zijn geweten tot zwijgen brengen, de ander kan zijne roeping voor de kunst niet verloochenen. In beider boezem blaakt een vuur, dat hen voortdrijft tot handelen, tot ondergang of tot triumf....’ - ‘Een vuur, dat niet wordt uitgebluscht!’ - viel Nicht Anne-Bet in, die eene trouwe kerkgangster is. - ‘Juist, Anne! Daar is je titel, Neef! Een vuur, dat niet wordt uitgebluscht!’ - ‘Maar dat is een text, Tante! en de menschen zouden kunnen denken, dat ik een dominé was!’ - ‘Dat doet niets ter zake! De titel is goed. Hij is van algemeene toepassing! Ook de arme Pluysaart gevoelde in zijn hart een sprank van datzelfde vuur, 't welk niet altijd in ongunstigen zin behoeft genomen te worden! En dan zou er nog wel een persoon van den achtergrond kunnen genomen worden, die in dezelfde kategorie viel. Neen, die titel is goed, houd dien maar!’ - ‘Neem me niet kwalijk, Neef!’ - viel Nicht Anne-Bet | |
[pagina 317]
| |
weêr in - ‘wat hebben de dominees je toch gedaan, dat je bang bent voor een text als titel, en dat in je vertelling die Dominé Kerneman eene zoo onbeduidende rol vervult. Want van Dominé Taaisma spreek ik niet - dat is eene karikatuur!’ - ‘Me dunkt, Nicht! dat Dominé Kerneman een goeden indruk maakt. Hij was geen hoofdpersoon en kon dus niet veel op den voorgrond komen. Maar hij heeft Freule Machteld van een ijdel, lichtzinnig kind tot eene degelijke vrouw gemaakt onder medewerking van zijne achtenswaardige moeder, mevrouw Kerneman.’ - ‘En was Neef Alfred daarmeê tevreden?’ - ‘De Baron Croonenburch van Weddinckhuizen is een volkomen gentleman, nicht! die wel hooge waarde hecht aan de traditiën van zijn rang en naam, maar genoeg onbekrompen denkt, om den wensch van zijne nicht niet te dwarsboomen, toen hij zag, dat zij een zoo uitmuntend man als Kerneman lief had!’ - ‘'t Doet me plezier voor den dominé!’ - merkte Tante op - ‘Maar waarom moet Overste van Asperen er dan zoo slecht afkomen? De orthodoxen zullen zeggen: zie je wel, zoo zijn nu die liberalen!’ - ‘Ja, Tante! zoo zijn soms de liberalen. Zij, zoowel als die van de andere partij, bezitten mannen in hun midden, die we terecht de beunhazen van eene theologische fraktie kunnen noemen. 't Zijn oppervlakkige dilettanten in 't vak - die natuurlijk het hardst schreeuwen en zich het meest bewegen. Overigens is Overste van Asperen een braaf man. Hij woont nog te Drakenheem en lijdt veel aan 't pootjen. Ook is hij nog druk in de weer met kerkeraadszaken en Dominé Taaisma is nog altijd even korpulent!’ - ‘Nu je toch van die menschen in Drakenheem spreekt, Neef!’ - vroeg Nicht Anne-Bet - ‘wilde ik toch wel eens weeten, hoe het met den kantonrechter Van der Maliën, met Bella, met Louis Staak en de anderen is afgeloopen!’ - ‘Hoor eens, Nicht! Je valt me wel wat heel nieuws- | |
[pagina 318]
| |
gierig, maar ik kan je toch verzekeren, dat Van der Maliën aardige promotiën maakt in de rechterlijke macht. Hij bekleedt nu het rechtersambt in een der provinciale hoven van het Noorden des vaderlands, waar Laura veel meer toilet kan maken, dan in Drakenheem. Van Bella weet ik alleen, dat ze met hare vrienden Herman en Marianne op reis is. Ik geloof, dat het jonge paar den winter in Rome gaat doorbrengen. Misschien zal ik je later wel meer nieuws kunnen verhalen, als ik weer eens eene nieuwe vertelling van Drakenheem zal voltooid hebben!’ - ‘Is de geschiedenis dan voor een vervolg vatbaar?’ - ‘Om u te dienen!’ - ‘Dan hoop ik, dat je van mijne opmerking over de dominees zult partij trekken, en dat Overste van Asperen tegen dien tijd overleden zal zijn!’ - ‘Arme overste! We zullen zien, Nicht!’ Men zweeg eenigen tijd. Ik rolde mijn manuskript ineen en stond op. Toen ik Tante de hand reikte tot afscheid, vroeg ik: - ‘Mag ik gebruik maken van uw titel, dames?’ - ‘Dat moog je, Neef! en je hoeft het niet onder stoelen of banken te steken, van wie je hem hebt, hoor!’ - ‘Dan weet ik er niets beters op, dan onze afspraak aan de lezers van mijn vriend Thiemes Guldens-Editie meê te deelen!’ Tante knikte - en, toen ik te huis kwam, heb ik mijn woord zoo goed mogelijk gehouden. |
|