Oost-Indische dames en heeren. Deel 1
(1893)–Jan ten Brink– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Practische menschen.ANDANTE RELIGIOSO. ‘Vrouwenlist es menech fout,
Syn si jonc / syn si out.’
Roman van Carel ende Elegast.
| |
[pagina 1]
| |
Eerste Hoofdstuk.
| |
[pagina 2]
| |
knie. Hij ziet er buitengemeen Europeesch en groen uit; vooral zijne hooggele katoenen handschoenen volmaken zijn baarsch voorkomen. De beide roeiers heffen hunne riemen op, en doen de prauw bij den Boom aandrijven. Weinige minuten later staat Mr. Alexander Wierincx op den vasten bodem van Batavia. De Nederlandsche tolbeambte nadert schielijk, en vraagt of er ook pistolen, geweren en kruit in zijn bagage zijn aan te geven. Alexander antwoordt verbaasd, dat hij onder in zijn koffer een kleine revolver heeft gepakt. De koffer moet geopend worden, de pistool wordt onderzocht, deftig teruggegeven en met een voornamen hoofdknik verzoekt de tolbeambte den jongen reiziger zijn weg te gaan. Maar dat was juist de kwestie. Alexander bedenkt zich een oogenblik, keert naar den tolbeambte terug en vraagt, zijn hoed afnemend: ‘Mag ik u even lastig vallen? Ik moet naar het kantoor van de heeren Buys & Andermans. Welken weg moet ik inslaan?’ ‘Neem een rijtuig! - Ali!’ Een jonge Maleier, met een vuilrooden hoofddoek en een sirih-pruim tusschen de tanden springt ijlings te voorschijn, en leidt den verschrikten Alexander naar een oud, stoffig, open rijtuig met een dommelenden Maleischen koetsier en twee allerzonderlingste, kleine, magere paarden. In een oogwenk heeft hij Alexander in 't rijtuig doen plaats nemen, twee koelies brengen de koffers van den jongen advocaat, en wachten met neêrgeslagen blikken op eene belooning. Alexander verkeert eenigszins in verlegenheid, zoekt haastig wat klein zilvergeld, en roept tot den koetsier: ‘Naar 't kantoor van de heeren Buys & Andermans!’ ‘Sama toewan Buys, sayah toewan!’Ga naar voetnoot1). Alexander hoopt, dat alles in orde zal komen. Hij staart nieuwsgierig en bedeesd in 't rond. De felle zonneschijn en | |
[pagina 3]
| |
de hoog opdwarrelende stofwolken beletten hem het tafereel, 't welk zich aan beide zijden van 't rijtuig voordoet, naar eisch waar te nemen. Hij ziet enkele Maleische koelies, onder zware lasten gebukt, langzaam in het zand vooruitstreven, reusachtige tropische boomen met vreemd gekronkelde takken en dicht donkergroen loof op een breed grasveld, eindelijk eene soort van poort en een groot gebouw in zeventiende-eeuwschen, oud-Nederlandschen stijl, met torentjes en eene wijzerplaat, het stadhuis van Oud-Batavia. Verder, eenige straten met vervallen, vervelooze huizen, eene menigte kleine tilburies met kleine paarden en geheel in 't wit gedoste heeren, en plotseling houdt zijn rijtuig stil. Men is bij het kantoor der heeren advocaten Buys & Andermans. Alexander gevoelt eene lichte hartklopping, en geeft den koetsier met gebaren te kennen, dat hij wachten moet. Deze spreekt een stroom klankrijke Maleische woorden uit, die den jonkman nog meer in verwarring brengen, en eenige minuten sprakeloos in den brandenden zonnegloed doen stilstaan. Een oude Chinees met een witte kabaai en een langen staart leunt tegen den deurpost, en ziet den vreemdeling uitvorschend aan. ‘Is meneer Buys op 't kantoor?’ - vraagt Alexander haastig, ‘Toewan Buys?’ - herhaalt de Chinees, knikt met een flauwen glimlach, en kijkt achter zich, alsof hij den jonkman noodigen wilde in te gaan. Alexander treedt het huis binnen, loopt een gang door, en bevindt zich voor een wijd geopend vertrek, waarin twee schrijftafels met papieren en twee heeren in 't wit allereerst zijne aandacht vragen. Een der heeren ziet op, Alexander nadert beleefd buigend, en vraagt of hij de eer heeft den heer Buys te zien. De heer in 't wit antwoordt ontkennend, en wijst op de andere schrijftafel. Alexander treedt schoorvoetend nader. De tweede heer staat langzaam op. 't Is een welgemaakt man van middelbare jaren. Hij heeft een vrij blozend gelaat, slechts zeer weinig geel getint door de tropische zon, met diepe rimpels en heldere, doordringende | |
[pagina 4]
| |
lichtblauwe oogen. Alexander bloost, en hapert, terwijl hij fluisterend zijne vraag herhaalt, of hem de eer te beurt valt den heer Buys te spreken. ‘Ja, meneer! Je bent waarschijnlijk de jonge Wierincx, met de Thetis juist aangekomen?’ Alexander buigt. ‘'n Goede reis gehad, meneer? Vijf en negentig dagen is nog al wel. Ook ziek geweest aan boord?’ ‘Soms wat zeeziek, maar dat ging spoedig over, nadat we het Kanaal hadden verlaten. Ik verheug mij zeer u te ontmoeten, want u kan wel begrijpen, dat ik zeer verlangend was u te zien. Mijn voogd Van Eynsbergen heeft mij een brief voor u meêgegeven, en mij verzekerd, dat het een groot voorrecht was aan uwe zijde mijne loopbaan als advocaat te beginnen!’ ‘Zoo meneer! dat zullen wij later zien! Heb-je den brief bij je?’ Alexander bloost wederom, en opent zijne reistasch met veel overijling, zoodat het eenige minuten duurt, voordat hij zijne portefeuille en daarin den begeerden brief gevonden heeft. De heer Buys neemt hem oplettend waar, zonder eenige verandering in zijne gelaatstrekken. Daarna leest hij den brief met hetzelfde flegma, vouwt hem dicht, en ziet zijn jongen bezoeker eenige oogenblikken rustig aan. ‘Ik heb nog eenige brieven van vrienden aan u!’ - merkt Alexander op, die zich eene houding geven wil, daar de schrandere oogen van zijn aanstaanden patroon hem onwillekeurig in verwarring brengen. - ‘Mijn voogd heeft vele betrekkingen in Holland, en dacht het goed, dat ik van verschillende zijden bij u werd aanbevolen!’ ‘Aanbevelingen zijn goed, maar kennis van zaken en vaardigheid zijn nog beter. Heb-je al gepraktizeerd?’ ‘Nog niet, meneer! Ik had juist mijne studiën voltooid, toen ik Amersfoort verliet, om hierheen te vertrekken. Maar dadelijk had ik het vaste voornemen naar Indië te gaan, en | |
[pagina 5]
| |
daarom volgde ik den raad van mijn voogd, om na mijne promotie onmiddellijk naar Indië te reizen. Mijne middelen lieten mij niet toe, om den titel van Nederlandsch-Indisch ambtenaar der eerste klasse te winnen. Daarom vroeg men u eene plaats voor mij op uw kantoor, en na uw gunstig antwoord heb ik mij onverwijld ingescheept. Ik ben recht verlangend zoo spoedig mogelijk aan den arbeid te gaan!’ ‘Zoo! Nu, zooveel haast behoef je niet te maken. Ken je Maleisch.’ ‘Niet veel, meneer! Bij de omslachtige rechtsgeleerde studiën had ik den tijd niet....’ ‘Dat is dan je eerste werk hier. Ga vooreerst een paar weken in een goed logement. Ik zal je een adres geven. Je zult voorloopig op mijn kantoor werkzaam zijn tegen een salaris van tweehonderd gulden 's maands, gelijk je weet.... Andermans!’ De andere heer in 't wit, die tot nog toe onafgebroken in de studie van eenige folio schrifturen was verdiept geweest, stond langzaam op. Alexander, die al een paar keeren naar hem had omgezien, stond evenzoo op. De heer Andermans was een lang, mager man, met een geelbruin gelaat en kleine, flikkerende oogen. Hij zag den jonkman een oogenblik aan, en beantwoordde zijne buiging met een stijf knikje. ‘Wierincx uit Amersfoort’ - ging de heer Buys voort - ‘juist met de Thetis aangekomen. We kunnen hem nog wel wat missen, hé? Hij moet eerst nog wat meer Maleisch studeeren!’ Alexander buigt verschillende malen, en verheugt zich zeer in de tegenwoordigheid van Mr. Cornelis Andermans te mogen zijn. ‘Zoo’ - antwoordt deze - ‘ken je nog geen Maleisch? Dan maar flink aan het werk. Vind je 't niet warm, hé?’ ‘Zeer warm, meneer Andermans!’ Mr. Karel Hendrik Buys is opgestaan met een briefje in de hand, 't welk hij onder dezen dialoog heeft voltooid. ‘Ziedaar een brief voor den hotelhouder. Je neemt het Marine-hotel, dat zeer goed is ingericht. Heb je rijtuig?’ | |
[pagina 6]
| |
Alexander antwoordt toestemmend. De heer Buys ziet naar den ingang der zaal en roept luide: ‘Sidin!’ Een Maleisch bediende met een lange, tot op de voeten vallende, donkerroode kabaai en hoofddoek springt van achter den deurpost te voorschijn. Er volgt een kort bevel in het Maleisch, waarvan Alexander niets begrijpt. De heer Buys verklaart hem, dat de bediende alles aan den koetsier van 't huurrijtuig zal uitleggen, en geeft hem vluchtig de hand. Zijn voorbeeld wordt door den heer Andermans op volkomen dezelfde wijze in acht genomen. Alexander volgt den bediende met de donkerroode kabaai. Zoo spoedig hij het vertrek verlaten heeft, zien de beide heeren elkander een oogenblik uitvorschend aan. Mr. Buys glimlacht geheimzinnig, en Mr. Andermans buigt even geheimzinnig glimlachend het hoofd. |
|