216
Parijs, 17 April 1881.
WelEdele Heer,
Hierbij het vervolg en slot van het opstel ‘André Chénier’. Ik stel er prijs op, dat het in eens geplaatst worde, evenals ‘Hooft's Poëzie’, in den Gids van Maart jl., waarvan het een pendant en eenigzins eene aanvulling is.
De revisie van het stukje ‘Indische Schetsen’ ben ik zoo vrij weder aan U te endosseren. Het doet mij leed, niet ondersteld te hebben, dat bijzondere en voor U onaangename omstandigheden aanleiding hadden kunnen geven tot de klagt in mijn vorigen. Wanneer de bedoelde revisie U gewordt, en U mijne korrektie inziet, dan zal U blijken, dat ik in den tekst (zoo naauwkeurig was de kopij) slechts drie woorden vervangen heb door andere. Niettemin heb ik meer dan tachtig korrekties moeten maken, die mij bespaard hadden kunnen worden, zoo de zetter zich aan de kopij, en de meesterknecht toezigt geliefde te houden. Inderdaad, de schuld ligt noch aan U, noch aan mij, maar alleen hieraan, dat men ter drukkerij met het werk de hand ligt.
Hoogachtend
Uw Dw. Dr.
Cd. B. Huet
9 rue Médicis.