Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
de Redaktie op ruime schaal verspreid te zijn. Mij ten minste is zij open toegezonden, niet in den vorm van een brief. Ik acht het ondoenlijk, tegen dezen maatregel te konkurreren. Toen ik het plan overwoog, zelf een nieuw tijdschrift op te rigten, was mijn denkbeeld, een beroep te doen op het eergevoel der Nederlandsche letterkundigen, en zelf in de eerste plaats het voorbeeld der onbaatzuchtigheid te geven. Doch wat zal ik aanvangen tegen een gevestigd maandwerk, dat aan Jan en Alleman ƒ 40 per vel biedt, en geld bij den visch belooft? Het zou zijn, tegen de bierkade te vechten. Ook ‘Nederland’ zal er den invloed van ondervinden, en het peil der medearbeiders nog lager worden. De nog overgebleven goede elementen zullen zich laten aantrekken door den ‘Gids’, en alleen het uitschot overblijven. In die omstandigheden moet ik het aanbod, mijn nieuwen roman aan ‘Nederland’ af te staan, terugnemen.Ga naar voetnoot221 Wilt U het verhaal afzonderlijk uitgeven, en daarna de vervolgen? Het is tot Uwe dienst. Zoo ik het maar weet. Het betaamt mij niet, U raad te geven. Op mij maakt de circulaire van den ‘Gids’ den indruk, regtstreeks tegen ‘Nederland’ gerigt te zijn; en in Uwe plaats zou ik tijdig bakzeil halen. Mij althans is niet één Nederlandsch letterkundige bekend, die, uit liefde voor de letteren, in den eersten tijd een leesbaar opstel elders zou willen inzenden dan bij den ‘Gids’. Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd Saint-Michel. PS. Zend mij nevensgaande circulaire svp. terug. |
|