Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdIn zijn brief van 24 december 1878 aan Francisca Gallé schrijft Huet: ‘... en dan weder een feuilleton van mijzelven, indien ik er mede gereed komen kan. Dit laatste zal de inleiding vormen op Robert Bruce's leerjaren die ik onlangs aan Nederland afstond. Mijn lust zou zijn daarvan een groot boek te maken, doch de zwarigheid is, dat ik voorloopig alleen fragmenten geven kan, en die fragmenten | |
[pagina 135]
| |
het publiek maar matig interesseren kunnen’. (Brieven II, blz. 105). Na op 30 januari aan mevrouw Bosboom geschreven te hebben, dat hij het druk had met zijn kleine roman, bericht Huet in zijn brief van 25 februari 1879 aan dezelfde: ‘De kleine roman, waaraan ik werkte, is voltooid. Hij zal Josephine heeten en aanvankelijk alleen als feuilleton mijner Bataviasche Courant verschijnen. Daarna, hetzij afzonderlijk, hetzij in Nederland’. (Brieven II, blz. 111, 113-114). In het nummer van 20 maart 1879 van het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie verschijnt dan als feuilleton Josefine. In het nummer van 21 maart wordt verklaard: ‘Gisteren is in het feuilleton een aanvang gemaakt met een oorspronkelijke novelle van den heer Cd. Busken Huet, getiteld: ‘Josefine’, waarvan het slot aansluit aan het vroeger met zooveel belangstelling gevolgde, onvoltooid gebleven verhaal van ‘De Bruce's’. Aan nieuwe abonné's voor het tweede kwartaal zullen de nog in Maart verschijnende nummers van ‘Josefine’ kosteloos worden toegezonden.’ Het verhaal verschijnt dan regelmatig in het ‘Mengelwerk’ tot 10 juni. In Nederland is het niet opgenomen. Op 21 mei schrijft Huet aan mevrouw Bosboom: ‘Men is te Batavia begonnen, in het feuilleton mijner courant, den aanhef der Bruce's te publiceren. Ik neem de vrijheid, U die uitknipsels toe te zenden, met beleefd verzoek, wanneer de verzameling voltooid zal zijn, mij Uw oordeel te willen mede deelen’. (Brieven II, blz. 119). Wij kennen mevrouw Bosbooms oordeel niet, maar naar Huets brieven te oordelen, is dat niet zo gunstig geweest. Op 21 juli schrijft hij haar: ‘Ik ontvang uit Indie het slot van Jozefine, en zend U met deze zelfde post de laatste uitgeknipte feuilletons. Wat dunkt U, zoo ik dit verhaal Loman aanbood, voor Nederland? Ik vraag dit alleen, omdat ik prijs stel op uw gevoelen; niet omdat ik de uitknipsels vooreerst terugverlang. Men heeft twee exemplaren gezonden’. (Brieven II, blz. 125) Door ziekte van mevrouw Bosboom zal haar antwoord wat vertraagd zijn, maar op 24 augustus schrijft Huet aan haar: ‘Wat het terugzenden van Jozefine betreft, - laat dit U geen zorg baren! Ik bezit èn het handschrift, èn een tweede gedrukt exemplaar. Mijn voornemen was werkelijk, het verhaal aan Nederland af te staan; doch nu ik van U verneem, dat dit niet geraden zou zijn, schort ik de uitvoering in elk geval op. Kan het zijn, deel mij dan uwe bezwaren mede. Bij het omwerken van Robert Bruce's Leerjaren, in 1878, heb ik met uwe aanmerkingen ijverig mijn voordeel gedaan. Ik verlang niet liever, dan hetzelfde ten aanzien van Jozefine te doen’. (Brieven II, blz. 130). | |
[pagina 136]
| |
het nummer van 1 Maart; óók omdat ik voor dat van 1 April, en volgende, U zou kunnen helpen aan eene novelle, hervatting van Robert Bruce's Leerjaren. Dezer dagen voltooi ik dat verhaal, ‘Jozefine’ geheeten, en bestemd, half Februarij of 1 Maart in mijne Bataviasche Courant te verschijnen. Van de vier of vijf eerste hoofdstukken, - nagenoeg even zoo vele bladen druks, - bezit ik afschrift. Ik verneem wel van U, of de toezending dier kopij al dan niet met Uwe wenschen strookt. Ook mij heeft het verwonderd, uit de dagbladen te vernemen, dat Dr. Ten Brink als redakteur van een afzonderlijk kunstblad zal optreden. Alweder versnippering van krachten! Zulk een weekblad, aan kunst gewijd, zou zeer wel als aanvulling kunnen dienen van den ‘Letterbode’, in ‘Nederland’ zelf: ik bedoel, de stof en de arbeid. Doch misschien is het berigt in de couranten nog maar een los gerucht. Ten minste, Ten Brink zelf heeft mij noch daarover, noch over mijn aanbod betreffende ‘Nederland’ geschreven; en ook De Graaff, die geregeld met mij korrespondeert, gewaagde tot heden in zijne brieven met geen enkel woord, van het nieuwe blad.Ga naar voetnoot220 Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd Saint-Michel. |
|