Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd71Parijs, 15 April 78. WelEdele Heer, Instede van antwoord op mijn belangstellend schrijven van 30 Maart aan Uzelven, ontvang ik van den heer Ten Brink, - aan wien ik met opzet mij onthield te schrijven, - een brandbrief om kopij. ‘De heer Loman’, zegt hij, ‘maakt mij ongerust door het berigt, dat hij van U geen vervolg van Robert Bruce's Leerjaren ontvangen heeft’. Wordt nu de heer Ten Brink gebruikt, om mij tot het zenden van kopij te bewegen? Dan exekuteer ik mij, en doe met deze zelfde post U het verlangde geworden. U kunt niet vinden, dat een opstel, als dat van Mr. Ten Hoet, past in een tijdschrift, verschijnend in de hoofdstad des Rijks. Het werpt een smet op U, op het tijdschrift, en op de medewerkers. Het April-nummer was dan ook nog geen acht dagen in het licht, toen ik reeds een brief uit Holland had ontvangen, met het berigt: ‘De Fransche Sekondante is nu wel achter de schermen geraakt; maar heel veel is er niet bij gewonnen. Dat vervolgstuk van Ten Hoet is beneden nul’ - Beneden nul is volgens mij eene te zachte uitdrukking. Het stuk is geschreven door | |
[pagina 78]
| |
een bedelaar zonder talent, die met geen ander doel schrijft, dan om eenige vellen druks vol te kletsen, en daarvoor het overeengekomen honorarium te ontvangen. Zulk gezelschap stinkt (litterarisch, bedoel ik); en het kost mij eene overwinning op mijzelven, U vergiffenis te schenken voor de schande die over mij gebragt wordt, door maand aan maand mij in dergelijke omgeving te laten optreden. U paait mij met beloften voor de toekomst. Maar ik herhaal, dat zoolang Uw tijdschrift niet gesplitst wordt in rubrieken, het de oude bestekamer blijven zal, waar het uitschot onzer novellenschrijvers de eenen eene kleine, de anderen eene groote boodschap komen doen. Hoe kunt U in den waan verkeeren, dat ons land, op dit oogenblik, genoeg talentvolle bellettristen bezit, om maand aan maand een tijdschrift met leesbare novellen te vullen? Hoe gelooven, dat de smadelijke aanvulsels, waartoe U de toevlugt neemt, iets anders kunnen bewerken, dan hetgeen U thans bezig zijt ook met mij te doen: medewerkers, die het goede zouden willen, op de vlugt te drijven? Deze en gene zal zich laten verschalken, voor eene enkele maal eene bijdrage af te staan; doch een orgaan, een standaard van beschaving, eene kracht, wordt het tijdschrift op die wijze nooit, - ook niet op dit oogenblik, nu de andere periodieken in Nederland zóó laag staan, dat er slechts wat energie en wat goeden wil noodig is, om ze te overtreffen.Ga naar voetnoot138 Enfin, U kent mijne denkbeelden over dit onderwerp. Verpligt mij svp. door aan den heer Ten Brink mede te deelen, dat ik aan zijn verlangen voldaan heb. Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd. Saint-Michel. |
|