Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd69WelEdele Heer! Inliggende briefkaart zal u doen bemerken, dat er zich omstandigheden voordoen, welke een redakteur kunnen noopen op zijn plan van staking zijner korrespondentie met den uitgever terug te komen. Tevens blijkt mij uit uw brief, dat gijzelf over den toon van uw voorlaaste schrijven niet geheel voldaan zijt. Dit verheugt mij, omdat ik bedoeld schrijven als geheel partijdig en verkeerd van toon eenvoudig ter zijde legde. Ik meende tevens, dat zoodanige behandeling de beste was, daar uw brief mij geheel onnoodig beleedigde en krenkte en ik de stellige overtuiging bezit, dat ik deze behandeling niet verdiende. Doch ter zake. a) De kopij v. d. heer Ten Hoet. Het is mijne meening, dat dit stuk vrij verdienstelijk is, zoodat ik mij uw tegenzin niet kan verklaren. - b) De zaak Winkl. Prins. Ik heb hem geandwoord en bedaard gezegd, hoe de vork in de steel zit. Het zou geen kwaad kunnen zoo ook van uwe zijde eenige tegemoetkoming aan zijn klachten werd geschonken. - c) De heer Huet. Het verbaast mij inderdaad, dat deze nu nog aanmerkingen maakt. Ik schreef hem, om te weten, of hij eigentlijk als kontroleur wilde optreden. Natuurlijk in vriendschappelijke termen daar ik het er voor houd, dat hij het goed meent. Hij andwoordde mij als volgt: ‘Gij overdrijft, wanneer gij mij tegen den algemeenen inhoud der 3 laatste nummers v. Ned. laat protesteeren. De bijdrage van ‘Oom Gideon’ vond ik zeer goed. Catharina's Warrin Jun. staat niet beneden ‘Aan de Grenzen’, waarmede de Gids deze maand optrad.Ga naar voetnoot131 Alleen de fran. Sekon. - schijnt mij toe de maat ten eenemaal te buiten te gaan.’ Nog voegde hij er bij: | |
[pagina 76]
| |
‘Juist de afgezakte toestand der andere tijdschriften, biedt de gelegenheid aan van Ned. iets goeds te maken. Tot heden moest ik mij bepalen tot bijdragen die reeds gedrukt waren in mijne Batav. courant: doch over twee of drie maanden zal ik zorg kunnen dragen, dat van de opstellen, die ik naar Indie zend, afschrift wordt gehouden. In mij zoudt gij dus reeds dadelijk eenigen steun vinden. Welligt prikkelt ons voorbeeld anderen tot navolging. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd. Een ijverig redakteur schijnt mij onmisbaar en gij daarvoor de aangewezen persoon. Aan de uitvoerbaarheid van Lomans plan - een redaktie gezelschap - geloof ik niet. Aan de Gids kan men zien, dat het toch niets geeft. Goede en getrouwe medewerkers is het eene noodige.’ Dat de heer Huet ons een goed hart toedraagt blijkt uit éen en ander. Het verwondert mij dus eenigszins zoo hij zoo haastig is, daar hij mij op Keulen en Aken wijst. Uw voorlaast schrijven heb ik reeds als voorbijgaand beschouwd en raadpleeg daarom weder met u. Reorganisatie is dunkt mij niet noodig. Goede medewerkers is alles. Daartoe behoort de heer B.H. En in dít opzicht kan ik u iets goeds melden. Vooreerst een stuk van Wallis - Mejuffrouw OpzoomerGa naar voetnoot132 - en dan een stuk van Constantijn, de schrijfster v. Hilda.Ga naar voetnoot133 Over deze laatste heeft de heer B.H. mij geschreven en zal er u misschien melding van maken, ook ik zal weldra vervolg mijner parijsche schetsen zenden. Wat Pierson betreft, is mij dit zeer aangenaam, doch ik hoop, dat hij mejuffr. Opzoomer niet aanvalt.Ga naar voetnoot134 Ik ben te zeer bevriend met de familie Opzoomer.Ga naar voetnoot135
Gaarne uw dienstvaardige
den Haag
|
|